De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1 wordt in het voorgestelde onderdeel p, aanhef «aanhorigheden» vervangen
door «aanhorigheden, voor dat gedeelte van de waarde dat niet uitkomt boven € 325.000».
2. In onderdeel 2 wordt «twee leden» vervangen door «drie leden» en wordt een lid toegevoegd,
luidende:
-
10. Bij begin van het kalenderjaar wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, onderdeel
p, aanhef, bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag en is van toepassing
met ingang van 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar. Het bedrag wordt berekend
door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de factor iw, bedoeld in artikel
10.3, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het aldus berekende bedrag wordt
rekenkundig afgerond op € 5.000.
Toelichting
Met dit amendement wordt in een aanvulling voorzien van de startersvrijstelling. Voorgesteld
wordt om de startersvrijstelling te begrenzen tot een woningwaarde van € 325.000,
de geldende NHG-grens in 2021. Voor woningen die worden verkregen boven dat bedrag
geldt dat de belasting alleen wordt berekend over dat gedeelte van de waarde dat uitstijgt
boven de € 325.000.
Aanhorigheden delen in de vrijstelling, mits deze gelijktijdig met de woning door
de verkrijger worden verkregen. De waarde van de aanhorigheden wordt meegeteld voor
de beoordeling van de voetvrijstelling van € 325.000. Later verkregen aanhorigheden
vallen onder het algemene tarief van 8% (vanaf 1 januari 2021).
De voetvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van de
gemiddelde landelijke WOZ-waarde. In de bijstellingsregeling zal jaarlijks de nieuwe
voetvrijstelling worden bekend gemaakt die gaat gelden vanaf 1 januari van niet het
aankomende jaar, maar het jaar daaropvolgend.
Artikelsgewijs
Artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer
Het voorgestelde artikel 15, eerste lid, onderdeel p, aanhef, WBR voegt een begrenzing
toe aan de startersvrijstelling. Het onderdeel geeft aan dat de vrijstelling alleen
geldt voor een bedrag van maximaal € 325.000. Deze voetvrijstellingsgrens geldt voor
de verkregen woning of rechten waaraan deze is onderworpen en de daarbij behorende
aanhorigheden tezamen.
Het voorgestelde artikel 15, tiende lid, WBR draagt ervoor zorg dat het bedrag van
de voetvrijstellingsgrens bij ministeriële regeling wordt aangepast aan de veranderingen
in de landelijk gemiddelde WOZ-waarde. Hiervoor wordt de factor iw, bedoeld in artikel
10.3, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, gebruikt. Onder de factor
iw wordt verstaan de verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden die betrekking
hebben op het voorafgaande kalenderjaar en het gemiddelde van die waarden die betrekking
hebben op het kalenderjaar. Om duidelijkheid te verschaffen voor de justitiabele wordt
de voetvrijstellingsgrens die voor een gegeven kalenderjaar gaat gelden een jaar van
te voren bij ministeriële regeling bekend gemaakt. De desbetreffende bepaling in die
ministeriële regeling treedt daarom in werking met ingang van 1 januari van het volgend
kalenderjaar.
Budgettair
Invoering van een voetvrijstelling van € 325.000 per 1 januari 2021 leidt tot een
opbrengst van € 34 miljoen in 2021, aflopend naar € 11 miljoen structureel.
Stoffer