35 575 Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag en de Wet Milieubeheer voor de invoering van een CO2-heffing voor de industrie (Wet CO2-heffing industrie)

D VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIEN 1

Vastgesteld 3 december 2020

De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.2

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord. Deze leden hebben nog enkele vragen.

2. Afvalverbrandings- en lachgasinstallaties

Afvalenergiecentrales vallen onder de werking van de voorgestelde CO2-heffing industrie met als doel het terugdringen van de CO2-uitstoot door het efficiënter inrichten van het productieproces. In de memorie van antwoord wordt opgemerkt dat het kabinet ervoor gekozen heeft om afvalverbrandingsinstallaties op te nemen in de CO2-heffing, omdat de afvalverbrandingsinstallaties een substantiële uitstoot kennen in de sector industrie én omdat het in lijn ligt met de afspraken uit het Klimaatakkoord.3 De sector stelt dat er onvoldoende handelingsperspectief is om tot reductie van CO2 over te gaan. Scheiding en recycling, zo stellen zij, vallen niet onder het handelingsperspectief van afvalenergiecentrales. Kan de regering schetsen welk handelingsperspectief zij ziet voor deze toekomstige belastingplichtigen?

«In lijn liggen met het Klimaatakkoord» is iets anders dan «voortvloeien uit de afspraken die met de industrie zijn gemaakt in het Klimaatakkoord». Zijn de afvalverbrandingsinstallaties betrokken geweest bij het opstellen van het Klimaatakkoord?

In hoeverre leidt de inwerkingtreding van de Wet CO2-heffing industrie tot een ongelijk speelveld voor afvalenergiecentrales in Europees perspectief op de korte- en de middellange termijn? En welke effecten in dit kader verwacht de regering ten aanzien van de verwerking van restafval?

De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nota naar aanleiding van het verslag uiterlijk vrijdag 4 december 2020 aan de Eerste Kamer toe te zenden. Onder voorbehoud van tijdige beantwoording achten zij het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 7 en 8 december 2020.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Frentrop

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Adriaansens (VVD), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (FVD), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van Wely (FVD), Van der Voort (D66)

X Noot
2

Kamerstukken I 2020/21, 35 575, C.

X Noot
3

Kamerstukken I 2020/21, 35 575, C, p. 11.

Naar boven