Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35572 nr. Y |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35572 nr. Y |
Vastgesteld 28 juni 2021
De leden van de vaste commissie voor Financiën2 hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst van 22 maart 20213 waarin het rapport van de Commissie Draagkracht4 wordt aangeboden.
Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fractie van de ChristenUnie, PvdD, 50PLUS en SGP op 9 juni 2021 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris.
De Staatssecretaris heeft bij brief van 25 juni 2021 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren
Aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst
Den Haag, 9 juni 2021
De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 22 maart 20215 waarin het rapport van de Commissie Draagkracht6 wordt aangeboden. De leden van de fractie van de ChristenUnie, PvdD, 50PLUS en SGP hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen en opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van ChristenUnie
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Commissie Draagkracht. Het rapport is gebaseerd op een gedegen en omvattende analyse. Het rapport toont klip en klaar aan dat eenverdieners fiscaal gezien op structurele achterstand staan. Deze conclusie is in lijn met de positie die de leden van de ChristenUnie-fractie sinds jaar en dag innemen rond deze nijpende kwestie. Het draagkrachtprincipe in ons belastingstelsel staat onder druk.
De belangrijkste vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie is wat de appreciatie van de regering is van deze nadelige fiscale positie van eenverdieners? Hoe ernstig zijn, in de ogen van de regering, deze evidente fiscale nadelen en hoe beoordeelt zij de keuzemogelijkheden die de Commissie Draagkracht aanreikt? Is het gelet op de lange voorgeschiedenis van het fiscale debat over eenverdieners niet hoog tijd om voortvarend naar een oplossing te zoeken? Opeenvolgende bewindslieden deelden deze opvatting, maar gericht beleid bleef uit. De leden van de ChristenUnie-fractie zouden het waarderen indien de regering zich niet verschuilt onder haar demissionaire status, maar in het licht van haar fiscaal beleid in de afgelopen vier jaar een aantal conclusies trekt.
De analyses in het rapport laten zien dat het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners is gegroeid. Dat komt met name door de afbouw van de overdraagbaarheid van de heffingskorting, de verhoging van de korting zelf, de toegenomen inkomensafhankelijkheid in de heffingskortingen en de verhoging van de IACK (inkomensafhankelijke combinatiekorting). Deze instrumenten zijn bedoeld om arbeidsparticipatie (met name van vrouwen) te verhogen. Het prijskaartje is evenwel dat de verschillen tussen een- en tweeverdieners markanter zijn geworden. Hoe beoordeelt de regering de balans tussen arbeidsparticipatie en de belangen van eenverdieners? Zijn de verschillen te groot geworden en is de balans doorgeslagen ten faveure van deelname aan de arbeidsmarkt? Eenverdieners hebben daardoor een lager besteedbaar inkomen dan tweeverdieners. Zij worden fiscaal gestraft voor het maken van andere keuzes. Hoe beoordeelt de regering deze constatering vanuit rechtvaardigheidsperspectief? Fiscalisten wijzen erop dat fiscale instrumenten om arbeidsparticipatie te bevorderen inmiddels tamelijk bot zijn geworden. De effectiviteit van deze instrumenten is niet langer vanzelfsprekend. Hoe weegt de regering deze conclusie en wat is de impact op fiscale politiek voor groepen als eenverdieners?
Het rapport wijst erop dat vrouwen in eenverdienershuishoudens na een scheiding terugvallen op de bijstand doordat ze geen eigen inkomen hebben. Ze zijn doorgaans niet economisch zelfstandig. Bijna vier op de tien huwelijken in Nederland eindigt in een echtscheiding. Kan de regering aangeven hoe hoog het scheidingspercentage is onder eenverdieners, vooral in vergelijking met tweeverdieners?
De commissie draagt een zestal beleidsopties aan om draagkracht te verbeteren. Het gaat dan om: gelijkere belastingdruk voor alleenverdieners, tweeverdieners en alleenstaanden; gelijkere belasting voor gepensioneerden en werkenden; meer financiële ruimte voor lage inkomens; hogere belastingdruk voor hogere inkomens; gelijkere belastingdruk voor huishoudens met en zonder kinderen; en gelijkere bestedingsruimte voor huishoudens met en zonder kinderen. Kan de regering op hoofdlijnen een appreciatie van deze opties geven?
Het rapport gaat niet in op de mate waarin het gebruik van collectieve voorzieningen verschilt naar huishoudenstype. Gedacht kan met name worden aan zorgvoorzieningen buiten de fiscale maatregelen om. Doet de hypothese opgeld dat eenverdienershuishoudens minder gebruik maken van deze voorzieningen dan tweeverdienershuishoudens? De achterliggende redenering is dat in eenverdienershuishoudens de zorgtaken tussen partners beter verdeeld worden dan in tweeverdienershuishoudens en dat de work-life balance beter op orde is. Indien deze vaststelling correct is werpt dat een ander licht op de discussie over de fiscale behandeling van een- en tweeverdieners. De leden van de fractie van de ChristenUnie ontvangen graag een reactie van de regering.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdD
De leden van de fractie van de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Commissie Draagkracht. Deze leden hebben naar aanleiding van het rapport de volgende vragen. De Commissie Draagkracht onderscheidt een aantal elementen die van invloed zijn op de draagkracht van een huishouden, waaronder de belasting- en premiedruk. Daarnaast vergelijkt de commissie huishoudens met hetzelfde inkomen maar met een verschillende samenstelling of arbeidsverdeling: alleenstaanden, eenverdieners en tweeverdieners. De Commissie Draagkracht besteedt geen aandacht aan de omvang en waarde van de huishoudelijke productie binnen het gezin. Ook in de reflecties komt dit niet aan de orde.
Het feit dat huishoudelijk werk, indien verricht door een (inwonend) gezins- of familielid, niet wordt gerekend tot het bruto binnenlands product (bbp) heeft een praktische reden. De VN, de OECD, de Europese Commissie en de Wereldbank schrijven in hun gezamenlijke publicatie over het systeem van nationale rekeningen7 (p.6–7) dat huishoudelijk werk geleverd voor consumptie binnen hetzelfde gezin in de economische zin «huishoudproductie» is, maar stellen bij het bepalen van wat behoort tot de nationale rekeningen: «a balance needs has to be struck between the desire for these accounts to be as comprehensive as possible and the need to prevent flows used for the analysis of market behaviour and disequilibria to be swamped by non-monetary values». De reden om huishoudelijke diensten binnen het gezin uit te sluiten is dat «the decision to consume them is made even before the service is provided». De keuze om huishoudelijk werk niet tot het bbp te rekenen «a compromise, but a deliberate one that takes account of the needs of most users».
Dat het bbp geen perfecte maatstaf is van de economische bedrijvigheid in een land en (dus) van de levensstandaard illustreert de commissie Teulings als volgt in haar advies over de toekomst van het economie-onderwijs (p.115)8: «In de situatie dat een vrijgezel de huishoudster voor haar diensten betaalt is het bbp groter dan in de situatie waarin de huishoudster als echtgenote onbetaald het huis aan kant maakt». Omdat deze productie – om pragmatische redenen – niet tot het bbp wordt gerekend worden er geen belastingen (btw en loonbelasting) en premies over geheven, terwijl dat wel het geval is als dezelfde productie op de markt wordt ingehuurd. De leden van de fractie van de PvdD stellen u naar aanleiding van het bovenstaande de volgende vragen:
1. Deelt u de opvatting dat huishoudproductie een economische waarde heeft?
2. Deelt u de opvatting dat (mede) hierdoor het bbp geen perfecte maatstaf is van de economische bedrijvigheid?
3. Is in uw visie het gegeven dat huishoudelijk werk binnen het gezin om pragmatische redenen niet tot het bbp wordt gerekend automatisch een reden om de huishoudproductie buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de verschillen in draagkracht tussen alleenstaanden, eenverdieners en tweeverdieners met hetzelfde inkomen?
4. Deelt u de opvatting dat het buiten beschouwing laten van de economische waarde van huishoudelijk werk betekent dat de gemeten belastingdruk een verschillend effect heeft op de levensstandaard van huishoudens met een gelijk inkomen, maar met een verschillende omvang van de huishoudproductie?
Volgens meerdere vergelijkende landenstudies is de economische waarde van huishoudelijk werk hoog9. In Nederland komt de economische waarde van huishoudelijk werk, volgens een OESO-studie, overeen met 20% tot 40% van het bbp, afhankelijk van of gerekend wordt met vervangings- of opportuniteitskosten10. De waarde van de consumptie van binnen het huishouden geproduceerde goederen en diensten is in ons land, volgens deze studie, even hoog als een derde van de op de markt betrokken consumptie. De leden van de PvdD-fractie vernemen graag wat volgens u de economische waarde van huishoudproductie betekent voor de interpretatie van de conclusie van de Commissie Draagkracht met betrekking tot eenverdieners en tweeverdieners met een gelijk inkomen?
Er is bekend hoeveel uren een gezin in Nederland gemiddeld besteedt aan het huishouden, ook onderscheiden naar samenstelling en arbeidsverdeling. Heeft u ook informatie over de economische waarde van de huishoudproductie in huishoudens met eenverdieners en tweeverdieners met een gelijk inkomen? Zo ja, hoe groot is de economische waarde van deze huishoudproductie en wat zijn de eventuele verschillen naar arbeidsverdeling? Zo nee, bent u bereid in kaart te laten brengen wat de economische waarde is van het huishoudelijk werk dat verricht wordt binnen huishoudens met gelijk inkomen maar met een verschillende arbeidsverdeling?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS
In het rapport van de Commissie Draagkracht wordt bij visie 2 (hoofdstuk 6.2, p.51) het fiscaliseren van de AOW genoemd. Daarnaast wordt in het rapport, in fiche 7 (bijlage 1, p.66), deze fiscalisering van de AOW als beleidsoptie nader uitgewerkt: «De premieheffing voor de AOW wordt in 18 jaar met stappen van 1% per jaar geleidelijk vervangen door financiering uit de algemene middelen met verhoging van het tarief in de voormalige 1e en 2e schijf in de inkomstenbelasting. (...) Het is ook mogelijk om de AOW gedeeltelijk (met een aantal procentpunten) te fiscaliseren».
Hieronder volgen de vragen van de leden van de fractie van 50PLUS. De leden van de PVV-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.
1. Kunt u uitleggen wat de rechtvaardiging is van de fiscaliseringsgedachte?
2. Erkent u dat de AOW een volksverzekering is die ertoe leidt dat premieheffing plaatsvindt totdat de AOW-uitkering ingaat? Het premiepercentage is voor ieder gelijk, geheven over het inkomen tot de inkomensgrens voor volksverzekeringen. De AOW-uitkering is ook voor iedereen gelijk. Gaat hierbij de vergelijking met een lijfrenteverzekering op: ook premie tot de ingang van de lijfrente-uitkering? Als u erkent dat de AOW een volksverzekering is, waarom wordt fiscalisering dan voorgesteld? Als u niet erkent dat de AOW een volksverzekering is, kunt u dan uitvoerig toelichten waarom fiscalisering inbreuk mag en kan maken op het volksverzekeringprincipe? Als men ook premie moet betalen in de uitkeringsfase, is het dan geen volksverzekering meer maar een voorziening uit de belastingen? Worden hiermee de voorwaarden tussentijds gewijzigd? Kan de AOW verworden tot een bijstandsuitkering? En zet fiscalisering van de AOW de deur open naar een inkomensafhankelijke AOW?
3. Op pagina 20 van het rapport van de Commissie Draagkracht staat: «Daarnaast fungeert het basispensioen van de AOW als fundament van het gehele pensioenstelsel. Het stelsel als geheel heeft als doel te voorkomen dat mensen na pensionering met een grote inkomensachteruitgang worden geconfronteerd». Kunt u uitleggen – gelet op dit uitgangspunt – hoe fiscalisering van de AOW dan te verdedigen is? Erkent u dat de fiscalisering in de eerste en tweede schijf vooral de lagere en middeninkomens treft? Gepensioneerden met alleen een AOW-uitkering zijn de enige groep die ook op politieke sympathie kunnen rekenen. Erkent u dat de gepensioneerden met een aanvullend pensioen juist degenen zijn die het hardst geraakt zijn door het bevriezen van de pensioenen? Dreigen zij opnieuw het kind van de rekening te worden?
Kunt u reageren op de stelling dat het indexatieperspectief van het beoogde nieuwe pensioenstelsel voor gepensioneerden van vandaag al miniem is gebleken, waardoor de fiscalisering van de AOW een extra klap is? Erkent u dat indien de pensioenen de komende jaren worden geïndexeerd, de fiscalisering van de AOW een manier is om dit voordeel weer af te romen? Erkent u dat bij een korte overgangstermijn van 5 tot 10 jaar (zoals in de verkiezingsprogramma’s van D66, GroenLinks en de ChristenUnie is opgenomen) per saldo sprake is van forse achteruitgang? Klopt het dat de wortel van indexatie van gepensioneerden, waarmee steun voor het nieuwe pensioenstelsel werd gezocht, al een wassen neus was? En erkent u daarmee dat, met de fiscalisering van de AOW er bovenop, gepensioneerden weer tien zware jaren tegemoet gaan?
Gelet op de FTK-regels voor indexatie en kortingen van aanvullende pensioenen is het van algemene bekendheid dat het aanvullend pensioen door Overheidswetgeving al sinds 2008 niet geïndexeerd is en er ook geen indexatie plaatsvindt in de transitieperiode tot de inwerkingtreding van de Pensioenwet, naar verwachting in 2027. Erkent u dat bij 20% inflatie in de periode van 2027–2037 (2% per jaar) er slechts 5,5% indexatie plaatsvindt door de uitsmeerregel van 10 jaar voor elke nieuwe indexatie? Hoe is fiscalisering dan te verdedigen? Bent u het met de leden van de fractie van 50PLUS eens dat het daarom extra urgent is om een volledig overzicht te hebben van de inkomenseffecten en alle kwantitatieve gevolgen voor de gepensioneerden van de fiscalisering?
4. Aansluitend op vraag 3, staat op pagina 41 van het rapport van de Commissie Draagkracht (onder het tussenkopje Pensioen): «Het feit dat gepensioneerden lager worden belast, leidt niet noodzakelijk tot een herverdeling tussen generaties. Iedereen die met pensioen gaat, is immers ook werkende geweest». Kunt u aangeven waarom een meer gelijke belasting van gepensioneerden en niet-gepensioneerden dan gewenst is, zoals de kop van visie 2 (p.51) luidt: «Naar een gelijkere belasting van gepensioneerden en niet-gepensioneerden».
5. In het rapport van de Commissie Draagkracht staat bij visie 2 (p.51): «Uit de analyse komt naar voren dat AOW-gerechtigden bij een gelijk inkomen lager worden belast dan niet-AOW-gerechtigden. Dit komt vooral doordat gepensioneerden zijn vrijgesteld van de premieheffing van de AOW. Indien het uitgangspunt is dat gepensioneerden en niet-gepensioneerden met een zelfde huishoudinkomen evenveel belasting en premie zouden moeten betalen, zou er kunnen worden gekozen om de AOW te fiscaliseren». Op welke veronderstelling is dit uitgangspunt gebaseerd? En wat is de onderbouwing van dit uitgangspunt? In hoeverre is hier sprake van «horizontale gelijkheid die inhoudt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld», zoals staat op pagina 11 van het rapport van de Commissie Draagkracht? Erkent u dat er in breder verband tal van verschillen zijn als zo’n gelijke behandeling tussen AOW-gerechtigden en niet-AOW-gerechtigden aan de orde wordt gesteld? Kunt u in dit verband uitleggen wat de rechtvaardiging is van elk van de volgende discriminerende maatregelen:
– de 4% extra belasting in het kader van de Wet Uniformering loonbegrip (WUL);
– de IAB van 6% zorgpremie;
– de halve algemene heffingskorting;
– de halve arbeidskorting;
– de Bosbelasting;
– het niet meedelen in de € 5 miljard belastingverlaging in 2017.
Is hier sprake van fiscale leeftijdsdiscriminatie bij elk van die maatregelen en wat is de onderbouwing hiervan? Kunt u uitleggen wat de verdediging is van de WUL, waardoor AOW’ers 4% extra belasting moeten betalen in de eerste schijf, terwijl zij niet het voordeel hadden van het behandelen van de 7% zorgpremie die de werkgever betaalt als onbelast loon? Erkent u dat met die 4% al een extra onzichtbare fiscalisering heeft plaats gevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt dat niet in de vergelijking betrokken?
AOW’ers moeten al zelf de IAB van 6% betalen. Erkent u dat deze extra last in aanmerking moet worden genomen bij het vergelijken van de verschillende druk? Kan in elk geval de IAB bij de vergelijking van de totale lastendruk betrokken worden via een apart overzicht van de belasting en premiedruk, inclusief de IAB?
6. Uit de tabellen 3.4 en 3.5 (p.26–27) in het rapport blijkt dat een AOW-paar met een modaal inkomen van € 36.500 een besteedbaar inkomen heeft van € 30.674. Maar de druk ligt slechts bijna 2% lager dan bij tweeverdieners. Bent u het met de leden van de 50PLUS-fractie eens dat dit toch geen rechtvaardiging voor fiscalisering kan zijn? Na fiscalisering komt voor de AOW’ers de druk veel hoger uit. Tussen de alleenstaande AOW’er en een alleenstaande niet-AOW’er is het verschil 6%, maar erkent u dat na fiscalisering de druk voor een AOW’er veel hoger is? Welke rechtvaardiging bestaat voor die veel hogere druk na fiscalisering?
7. In het rapport (p.51) van de Commissie Draagkracht staat: «Fiscalisering houdt in dat dat de AOW volledig betaald wordt uit de algemene middelen en niet meer (grotendeels) uit premies. Dit betekent dat we de AOW-premie afschaffen en de inkomstenbelasting verhogen. Door de netto-nettokoppeling aan het sociaal minimum blijft de netto AOW gelijk, maar aanvullende pensioenen worden zwaarder belast». Daarnaast staat in het rapport (p.52): «Overigens wordt de AOW momenteel al gedeeltelijk gefiscaliseerd als gevolg van de maximering van het AOW-premiepercentage en de beperkte indexatie van de bovengrens van de voormalige tweede schijf». Kunt u een overzicht geven van de omvang van de Rijksbijdrage voor het AOW-fonds sedert de invoering van het premiemaximum van 17,9%? Met een raming voor de komende 10 en 20 jaar. Kunt u ook een overzicht geven van de individuele lastenverzwaring voor gepensioneerden als gevolg van deze beperkte indexatie (Bosbelasting) zowel tot heden, als tot het jaar dat het volledige effect is bereikt? Overweegt u de Bosbelasting af te schaffen, mocht de fiscalisering onverhoopt toch doorgaan?
In het rapport staat bij fiche 7 «Fiscalisering AOW» (p.66): «De premieheffing voor de AOW wordt in 18 jaar met stappen van 1% geleidelijk vervangen door financiering uit algemene middelen met verhoging van het tarief in de voormalige 1e en 2e schijf van de inkomstenbelasting. Het is ook mogelijk om de AOW gedeeltelijk te fiscaliseren». Erkent u dat de informele fiscalisering van de AOW door maximering van het AOW-percentage nog geen afdoende reden is om op dit – in de ogen van de leden van de 50PLUS-fractie – verkeerde pad verder te gaan? Kunt u toelichten hoe de fiscalisering technisch wordt ingericht? Zijn er meerdere varianten mogelijk en zo ja, welke zijn dat en welke variant lijkt de voorkeur te hebben en op welke gronden? Is er voorkeur voor de variant van de Commissie Draagkracht?
8. Uit eigen berekeningen van het Ministerie van SZW en het Ministerie van Financiën blijkt dat de effectieve betaalde AOW-premie voor werknemers tussen de 4% en 9% ligt, als gevolg van het feit dat de algemene heffingskorting en de hoge arbeidskorting in aftrek komen op de formele 18% AOW-premie. Erkent u dat het niet rechtvaardig is om AOW’ers de volle 18% te laten betalen en de werkenden minder dan de halve AOW-premie of zelfs 0%? Zzp’ers betalen zelfs 0% AOW-premie door de hoge winstaftrekken. Kunt u uitleggen waarom AOW’ers dan wel de volle mep moeten betalen? Kunt u het meest recente overzicht geven van de effectieve AOW-premie voor werknemers en zzp’ers?
9. Wat zijn de inkomenseffecten van volledige fiscalisering indien deze ineens wordt ingevoerd, in plaats van fasering over 18 jaar, voor AOW’ers met een aanvullend pensioen voor de volgende inkomensgroepen: AOW met een pensioen van € 5.000, € 10.000, € 15.000, € 20.000, € 25.000, € 30.000, € 35.000, € 40.000, € 45.000, € 50.000, € 55.000, € 60.000, € 70.000, € 80.000, € 90.000 en € 100.000? Wat zijn de inkomenseffecten bij snelle volledige invoering met als eindpunt 2032, zoals in het verkiezingsprogramma van D66 staat? (In de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks en de ChristenUnie staat zelfs als eindpunt 2030).
10. In het rapport van de Commissie Draagkracht staat (p.66): «De opbrengst van de fiscalisering voor de schatkist wordt geschat op structureel € 4 miljard. Dit betreft een schatting waarin effecten van vergrijzing en houdbaarheidsbijdrage (Bosbelasting) op grove wijze zijn meegenomen. Bij precieze doorrekening van deze maatregel kan de opbrengst hoger of lager dan € 4 miljard uitvallen». Kunt u in detail aangeven hoe deze grove berekening van € 4 miljard is samengesteld? Wat zijn de uitgangspunten?
Wat is de directe bruto opbrengst bij een snelle volledige fiscalisering? Uit de berekeningen van het Centraal Planbureau in «Keuzes in Kaart 2022–2025»11 blijkt dat bij snelle volledige fiscalisering in 2030 de opbrengst hoger is, namelijk € 4,8 miljard tot € 5 miljard (a.d.h.v. de doorberekening van de verkiezingsprogramma’s van GroenLinks en de ChristenUnie in maart 2021). (D66 heeft als eindpunt 2032 met opbrengst van € 4 miljard). Kan er een uitleg van deze berekening worden geven? Wat zijn de kosten van de verhoging van de AOW om de netto AOW gelijk te houden aan het minimumloon? Op welke wijze wordt rekening gehouden met de vergrijzing en tot welke extra opbrengst leidt dit? De leden van de fractie van 50PLUS ontvangen graag een raming van de opbrengst van de Bosbelasting tot heden en van de structurele opbrengst tot het jaar waarin het volledige effect van de Bosbelasting is bereikt. Onder welke veronderstellingen zal de opbrengst hoger respectievelijk lager zijn dan € 4 miljard? Kan daarbij een specificatie worden gegeven van de omvang boven respectievelijk onder de € 4 miljard? Wordt er ook compensatie gegeven voor het verschil tussen de formele 18% AOW-premie en de veel lagere effectieve AOW-premie voor werkenden? Wat is dan omvang van deze compensatie voor het Staatsbudget?
Gepensioneerden hebben veel minder recht op fiscale kortingen met als argument dat zij geen AOW-premie hoeven te betalen. Als de AOW-premie wordt gefiscaliseerd dan zouden gepensioneerden dus net zoveel belastingkorting moeten krijgen als werkenden? Wordt dit dan gelijkgetrokken? Is er voor AOW’ers in de berekeningen rekening gehouden met de verhoging van de algemene heffingskorting en arbeidskorting tot het voor werkenden geldende niveau, derhalve afschaffing van de twee halve kortingen voor AOW’ers? Deze halve kortingen voor AOW’ers werden gemotiveerd met het argument dat AOW’ers geen AOW-premie betalen. Erkent u dat deze verhoging tot de volle kortingen rechtvaardig en onvermijdelijk is?
11. Als het AOW-percentage wordt afgeschaft wordt dan compensatie gegeven aan werkenden voor het feit dat zij slechts weinig tot geen effectieve AOW-premie betalen? Immers wordt ook voor werkenden het belastingtarief met 18% verhoogd tegenover de verlaging van AOW-premie met 18%. Per saldo blijft voor werkenden de huidige totale belasting en premiedruk gelijk. Voor AOW’ers stijgt de belastingdruk met 18% en daar staat geen verlaging van AOW-premie tegenover, want die betalen zij nu al niet.
12. Op welke wijze wordt de € 4 miljard aangewend voor lastenverlichting? Is dat alleen op basis arbeid? Kunt u reageren op de stelling dat de fiscalisering van de AOW niet geïsoleerd zal worden genomen maar als onderdeel van een pakket? Erkent u dat het eventueel aanvoeren van een efficiënter fiscaal stelsel geen sterk argument is, als gewezen wordt op de onrechtvaardigheid die optrad bij het invoeren van de WUL in 2013? Wat is de rechtvaardiging om de € 4 miljard aan te wenden voor belastingverlaging op arbeid – voor werknemers en zzp’ers – die in werkelijkheid zelfs niet de 18% betalen? Moeten dan de AOW’ers wel 18% gaan betalen? Dat is toch niet uit te leggen. Is dit fiscale leeftijdsdiscriminatie in optima forma?
Welke diverse varianten zijn mogelijk voor lagere belasting op arbeid:
– Hogere algemene heffingskorting met langzamere of geen afbouw
– Hogere arbeidskorting met langzamere afbouw of geen afbouw
13. Erkent u dat het rechtvaardig is dat AOW’ers ook een deel ontvangen van de extra opbrengst van € 4 miljard? Hoe wordt de koopkrachtschade voor de laagste en midden pensioenen gecompenseerd? Hoe kan deze koopkrachtschade van fiscalisering voor gepensioneerden met een laag of midden inkomen worden gecompenseerd zonder de uitgaven van de overheid te verhogen? Deze groep zal immers te weinig belasting betalen om gecompenseerd te worden via bijvoorbeeld de ouderenkorting? Is er rekening gehouden met een compensatie in de raming van € 4 miljard? Zo ja, voor hoeveel en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van SGP
De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de Commissie Draagkracht dat door de Staatssecretaris aan de Eerste Kamer is aangeboden. De leden van de SGP-fractie hebben de volgende vragen. De leden van de FVD-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.
In een reeks van jaren hebben de leden van de fractie van de SGP aandacht gevraagd voor de problematiek van de groeiende kloof tussen een- en tweeverdieners. Dit rapport bevestigt deze groeiende ongelijkheid. Er worden diverse oplossingsmogelijkheden aangereikt. Kunt u aangeven op welke wijze de toenemende ongelijkheid kan worden tegengegaan?
In het rapport wordt geschetst wat de consequenties zijn voor stellen waarbij het inkomen van tweeverdieners voor 2/3e deel door de ene partner en 1/3e deel door de andere partner wordt verdiend. Bent u zich ervan bewust dat de uitkomsten voor eenverdieners nog schrijnender zijn als de vergelijking wordt getrokken met tweeverdieners die allebei de helft van het inkomen inbrengen, dat gezamenlijk gelijk is aan het inkomen van een eenverdiener? Komt het demissionaire kabinet nog met een appreciatie en een duiding van dit rapport? Kunt u bevorderen dat dit rapport onderdeel zal uitmaken van de onderhandelingen over een regeerakkoord?
De leden van de vaste commissie voor Financiën zien uw reactie met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken na dagtekening van deze brief tegemoet.
Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, N.J.J. van Kesteren
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2021
Ik wil de fracties graag bedanken voor hun vragen over het rapport van de Commissie Draagkracht. Het is goed om te zien dat het rapport tegemoet komt aan de vragen uit de taakopdracht en, onder andere, inzicht geeft in verschillen in draagkracht tussen groepen. Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van deze fracties over het rapport. Hierbij ontvangt u de antwoorden op deze vragen.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, J.A. Vijlbrief
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de appreciatie is van de regering van de nadelige fiscale positie van eenverdieners, hoe de regering de keuzemogelijkheden beoordeelt, en of het niet tijd is om een oplossing te zoeken. Ook de leden van de fractie van SGP vragen hoe de ongelijkheid tussen een- en tweeverdieners kan worden tegengegaan. Het kabinet ziet dat de Commissie Draagkracht scherp de afruilen in kaart brengt die er in het belastingstelsel bestaan. Enerzijds wil het kabinet de arbeidsparticipatie stimuleren, anderzijds zorgen voor een evenwichtige lastenverdeling tussen verschillende groepen. Het kabinet is van mening dat het huidige belastingstelsel tijdens de kabinetsperiode resulteert in een evenwichtige verdeling tussen de lasten van verschillende groepen en doelen (zoals bijvoorbeeld emancipatie en arbeidsdeelname). Voor de periode na de kabinetsperiode zal een nieuw kabinet opnieuw deze afweging moeten maken. Het kabinet heeft wel met de Commissie Draagkracht gewaarborgd dat het helder is welke keuzemogelijkheden en maatregelen mogelijk zijn. Het kabinet is ook van mening dat deze keuzemogelijkheden een goed beeld bieden.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe de regering de balans tussen arbeidsparticipatie en eenverdieners beoordeelt, ook vanuit rechtvaardigheidsperspectief, en de conclusies weegt dat de fiscale instrumenten bot zijn geworden. Het kabinet is van mening dat de balans tussen arbeidsparticipatie en eenverdieners tijdens deze kabinetsperiode niet doorslaat. Dat eenverdieners fiscaal nadeel ondervinden van de keuze om niet allebei te gaan werken is een gevolg van onder andere de wens om arbeidsparticipatie te stimuleren. Het kabinet ziet wel dat de instrumenten om arbeidsparticipatie te stimuleren tegen de grenzen aanlopen. Dit is een van de aspecten die het volgende kabinet zal moeten meenemen indien er de wens is om arbeidsparticipatie verder te stimuleren.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe hoog het scheidingspercentage is onder eenverdieners in vergelijking met tweeverdieners. Ook vragen de leden of de hypothese klopt dat eenverdienershuishoudens minder gebruik maken van collectieve voorzieningen dan tweeverdienershuishoudens. Er zijn- voor zover het kabinet daarvan op de hoogte is – geen cijfers beschikbaar over scheidingpercentages of collectieve voorzieningen uitgesplitst naar een- en tweeverdieners. Een uitzondering is de kinderopvang en -toeslag, waarbij de laatste alleen wordt uitgekeerd als de leden van het huishouden aan de arbeidseis voldoen. De effecten van kinderopvang zijn daarom in het rapport ook inzichtelijk gemaakt.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar een appreciatie op hoofdlijnen van de zes beleidsopties die de Commissie Draagkracht aandraagt om draagkracht te verbeteren. Hierboven heeft het kabinet een korte appreciatie gegeven over de belastingdruk tussen alleenverdieners, tweeverdieners en alleenstaanden. Het kabinet ziet hierbij de afruilen en vindt het goed dat dit in kaart is gebracht. Het kabinet is van mening dat tijdens deze kabinetsperiode er een evenwichtige verdeling is tussen de lasten van verschillende groepen en doelen zoals arbeidsparticipatie. Dit geldt ook voor de andere beleidsopties rondom lage en hoge inkomens, gepensioneerden en werkenden, en huishoudens met en zonder kinderen. Het kabinet herkent wel dat de instrumenten waarmee wordt herverdeeld naar lage inkomens, tegen grenzen aanlopen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting bij de problematiek rondom het toeslagenstelsel en ook kunnen lage inkomens niet altijd meer belastingvoordelen verzilveren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdD
De leden van de Partij voor de Dieren vragen of huishoudproductie een economische waarde heeft en of (mede) hierdoor het bbp geen perfecte maatstaf is van de economische bedrijvigheid. Het staat buiten kijf dat huishoudelijk werk van waarde is en dat het bbp geen geschikte maatstaf is voor het welzijn in een land. Het klopt ook dat bij het bbp boekhoudkundige regels op gezette tijden worden herzien. Of er aan de eigen huishoudelijke productie ook een economische waarde dient te worden toegeschreven hangt af van de gehanteerde definitie. Aan de ene kant heeft huishoudelijke arbeid een economische waarde, aangezien een huishouden er nut aan ontleent, het op de markt moet worden aangekocht indien het niet zelf wordt geproduceerd en het tijd kost als het zelf wordt gedaan (die niet aan arbeid kan worden besteed). Aan de andere kant is werk in het eigen huishouden niet verkoopbaar, dus het heeft geen directe monetaire waarde.
De leden van de Partij voor de Dieren vragen voorts of het gegeven dat huishoudelijk werk binnen het gezin om pragmatische redenen niet tot het bbp wordt gerekend, een reden is om de huishoudproductie buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de verschillen in draagkracht tussen verschillende typen huishoudens met hetzelfde inkomen. Het feit dat huishoudelijk werk niet tot het bbp wordt gerekend, is niet de reden dat er geen rekening is gehouden met huishoudelijke productie. Dit komt doordat de waarde van de huishoudproductie niet kon worden gekwantificeerd. De dataset met individuele huishoudens die is gebruikt in het rapport bevat geen gegevens over de omvang van het huishoudelijke werk. Deze informatie is ook niet direct voorhanden (en kan ook niet rechtstreeks worden geobserveerd).
De leden van de Partij voor de Dieren vragen of het buiten beschouwing laten van de economische waarde van huishoudelijk werk betekent dat de gemeten belastingdruk een verschillend effect heeft op de levensstandaard van huishoudens met een gelijk inkomen, maar met een verschillende omvang van de huishoudproductie. Aangezien huishoudelijke arbeid waarde heeft, leidt een grotere huishoudproductie tot een hogere levensstandaard, indien verder alles gelijk blijft. In de praktijk gaat huishoudelijke arbeid echter ten koste van tijd en/of middelen. Daarmee verschilt de impact van de omvang van de huishoudproductie op de levensstandaard per huishouden. De tijd die aan het huishouden wordt gespendeerd is immers (tot op zekere hoogte) een keuze en het gevolg van voorkeuren. Iemand die ervoor kiest om minder tijd aan het huishouden te besteden om meer vrije tijd te hebben, is niet per se slechter af.
De leden van de Partij voor de Dieren vragen daarnaast meer specifiek wat de economische waarde van huishoudproductie betekent voor de interpretatie van de conclusie van de Commissie Draagkracht met betrekking tot eenverdieners en tweeverdieners met een gelijk inkomen. Omdat data over het huishoudelijke werk tussen deze specifieke groepen niet direct voorhanden zijn, kunnen hier moeilijk uitspraken over worden gedaan. Het is ook niet mogelijk om algemene uitspraken te doen hierover, onder andere omdat de arbeidsduur sterk kan verschillen tussen huishoudens met een gelijk inkomen (door verschillen in het uurloon). Het is daarom niet zo dat een alleenverdienershuishouden per se meer tijd overhoudt voor huishoudelijk werk. Daarnaast verschilt de waardering van huishoudelijk werk per huishouden, zoals ook aangegeven in het vorige antwoord.
De leden van de Partij voor de Dieren vragen ten slotte of er informatie beschikbaar is over de economische waarde van de huishoudproductie in huishoudens met eenverdieners en tweeverdieners met een gelijk inkomen en zo nee, of het kabinet bereid is in kaart te laten brengen wat de economische waarde is van het huishoudelijk werk dat verricht wordt binnen huishoudens met gelijk inkomen maar met een verschillende arbeidsverdeling. Deze informatie is niet direct beschikbaar. Omdat huishoudelijk werk geen directe monetaire waarde heeft, kan de waarde enkel indirect worden geschat. Daarbij kan ook de omvang van het huishoudelijke werk (in aantal taken of uren) niet direct geobserveerd worden, en enkel via enquêtes worden geschat. Het is mogelijk om toch tot een schatting te komen van de monetaire waarde, internationaal wordt dit in een aantal landen op het niveau van de economie als geheel bijgehouden als aanvulling op het bbp, in zogeheten satellietrekeningen (hoewel de gebruikte methodes verschillen). De resultaten van dergelijke berekeningen hangen sterk af van de aannames. Het vergelijken van de economische waarde tussen individuele huishoudens is immers lastig, zoals in eerder antwoorden aangehaald. Bij het vergelijken tussen groepen naar arbeidsverdeling en inkomen spelen deels dezelfde problemen. We weten niet hoe veel tijd ieder huishouden spendeert aan huishoudelijk werk of welke handelingen er in die tijd worden verricht. De volgende stap, hoe dit werk monetair moet worden gewaardeerd is ook niet eenduidig. Er zijn verschillende methoden die verschillende resultaten geven. Als waardering bij voorbeeld gebeurt op basis van de waarde van de inputs, zullen de resultaten nogal afhankelijk zijn van de gekozen loonvoet waarmee wordt gerekend. Als waardering gebeurt op basis van de verrichte handelingen hangt veel af van de definitie van die handelingen en de prijzen die daaraan worden gekoppeld. Dit alles maakt de resultaten van dergelijke berekeningen lastig te interpreteren. Mede daarom vindt het kabinet het onvoldoende meerwaarde hebben om een monetaire waarde te schatten van huishoudelijke arbeid, met alle moeilijkheden en potentiele statistische onnauwkeurigheden van dien, boven de informatie over de tijdsbesteding van verschillende huishoudens die al beschikbaar is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS
De leden van de fractie van 50PLUS vragen wat de rechtvaardiging is van de fiscaliseringsgedachte. Het is goed om te benadrukken dat de commissie draagkracht geen adviezen heeft uitgebracht. De commissie heeft wel bij een aantal uitgangspunten van het begrip rechtvaardig maatregelen aangegeven die bij dit uitgangspunt kunnen passen. De commissie draagt deze beleidsoptie aan als een maatregel die bijdraagt aan het uitgangspunt dat gepensioneerden en niet-gepensioneerden met een gelijk huishoudinkomen evenveel belasting en premie zouden moeten betalen. De commissie benadrukt ook dat zulke gelijkheid niet bereikt wordt door het fiscaliseren van de AOW alleen. Er zijn namelijk meer fiscale verschillen tussen gepensioneerden en niet-gepensioneerden. Gepensioneerden betalen bijvoorbeeld zelf de Zvw-premie, terwijl de werkgever deze afdraagt voor werknemers. Ook ontvangen zij over het algemeen geen arbeidskorting, omdat de meeste AOW-gerechtigden niet werken. Hier staat tegenover dat gepensioneerden recht hebben op de (alleenstaande) ouderenkorting; door deze heffingskorting betalen zij juist minder belasting dan niet-gepensioneerden.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik erken dat de AOW een volksverzekering is met premieplicht totdat de AOW-uitkering ingaat. Zij vragen of dit te vergelijken is met het uitkeren van lijfrentes. Daarnaast vragen deze leden of, indien ik erken dat de AOW een volksverzekering is, waarom fiscalisering van de AOW wordt voorgesteld. Het klopt dat de AOW een volksverzekering is waarvoor een premieplicht geldt, tot de eerste dag van de maand waarin de belastingplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.12 Dit volgt ook uit de artikelen 2 en 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Een vergelijking met een lijfrenteverzekering zie ik niet. Premies voor lijfrenten zijn onder voorwaarden aftrekbaar van het belastbare inkomen. Met deze premie wordt een individueel kapitaal gespaard waarmee aan het einde van de opbouwfase van de lijfrente een uitkering wordt aangekocht. De AOW-premie daarentegen is niet aftrekbaar van het inkomen en wordt niet gebruikt voor individuele opbouw van een oudedagsvoorziening van de premiebetaler. De AOW-premie is gebaseerd op een omslagstelsel. Dit houdt in dat de lopende premieontvangsten worden gebruikt voor de financiering van de lopende AOW-uitkeringen. De huidige AOW-premie is niet kostendekkend.
De commissie draagkracht heeft in haar rapport als visie 2 de mogelijkheid genoemd van het fiscaliseren van de AOW. Het is geen voorstel van de commissie en ook niet van dit kabinet. Het is aan het volgende kabinet om deze visie nader te onderzoeken en erover een besluit te nemen, net zoals over andere genoemde beleidsopties in het commissierapport.
De leden van de fractie van 50PLUS stellen dat een belangrijke doelstelling van de AOW is om een grote inkomensachteruitgang na pensionering te voorkomen. Zij vragen zich af of de fiscalisering van de AOW vanuit dat perspectief wel te verdedigen is. De leden van de fractie van 50PLUS vragen zich verder af of een fiscalisering van de AOW vooral de lagere en middeninkomens treft en of deze groep gepensioneerden ook al niet het hardst getroffen wordt door het bevriezen van de pensioenen. De fiscalisering van de AOW is te verdedigen vanuit het uitgangspunt van gelijke belasting voor huishoudens met een gelijk inkomen. De maatregel levert een bijdrage aan dat uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat deze specifieke maatregel forse inkomenseffecten kan hebben, bijvoorbeeld voor AOW-gerechtigden met een aanvullend pensioen. Deze groep ervaart ook de negatieve effecten van het bevriezen van de aanvullende pensioenen.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of gereageerd kan worden op de stelling dat het indexatieperspectief van het beoogde nieuwe pensioenstelsel voor gepensioneerden van vandaag al miniem is gebleken, waardoor de fiscalisering van de AOW een extra klap zou zijn. Deze leden vragen of erkend wordt dat indien de pensioenen de komende jaren geïndexeerd worden, de fiscalisering van de AOW een manier is om dit voordeel weer af te romen; of erkend wordt dat bij een korte overgangstermijn van vijf tot tien jaar (zoals in de verkiezingsprogramma’s van D66, GroenLinks en de ChristenUnie is opgenomen) per saldo sprake is van een forse achteruitgang; of het klopt dat de wortel van indexatie van gepensioneerden, waarmee steun voor het nieuwe pensioenstelsel werd gezocht, al een wassen neus was; en of erkend wordt dat daarmee, met de fiscalisering van de AOW er bovenop, gepensioneerden weer tien zware jaren tegemoet gaan. Het nieuwe pensioenstelsel zal naar verwachting eerder indexatieperspectief bieden dan het huidige stelsel. Hoewel fiscalisering van de AOW-premies op zich voor gepensioneerden met een aanvullend pensioen nadelig is, zal de uiteindelijke koopkrachtontwikkeling afhangen van het geheel aan maatregelen dat genomen wordt. Het is niet op voorhand te zeggen welke gepensioneerden erop voor- of achteruit zullen gaan en in welke mate.
De leden van de fractie van 50PLUS stellen dat gelet op de FTK-regels voor indexatie en kortingen van aanvullende pensioen het van algemene bekendheid is dat het aanvullend pensioen door wetgeving al sinds 2008 niet geïndexeerd is en er ook geen indexatie plaatsvindt in de transitieperiode tot de inwerkingtreding van de Pensioenwet, naar verwachting in 2027. Deze leden vragen of erkend wordt dat bij 20% inflatie in de periode van 2027–2037 (2% per jaar) er slechts 5,5% indexatie plaatsvindt door de uitsmeerregel van 10 jaar voor elke nieuwe indexatie en hoe fiscalisering dan te verdedigen is. Zij vragen of het daarom extra urgent is om een volledig overzicht te hebben van de inkomenseffecten en alle kwantitatieve gevolgen voor de gepensioneerden van de fiscalisering. Bij de besluitvorming of fiscalisering van de AOW verstandig is en hoe deze ingepast zou kunnen worden in een breder pakket van maatregelen zal, vanzelfsprekend, aandacht moeten zijn voor de inkomensontwikkeling van gepensioneerden. Een zo volledig mogelijk overzicht van de inkomenseffecten en een goede analyse van de kwantitatieve gevolgen, in samenhang met de inkomens- en lastenverdeling is daarbij onontbeerlijk.
De leden van de fractie van 50PLUS wijzen op een passage uit het rapport van de commissie draagkracht waarin staat dat het lager belasten van gepensioneerden niet noodzakelijkerwijs tot herverdeling tussen generaties leidt, omdat iedereen die met pensioen gaat ook werkende is geweest. Deze leden vragen zich af waarom een meer gelijke belasting van gepensioneerden en niet-gepensioneerden dan toch gewenst is. Een meer gelijke belasting van gepensioneerden en niet-gepensioneerden is wenselijk vanuit het principe van horizontale gelijkheid. Dat principe stelt dat gelijke gevallen gelijk belast zouden moeten worden. De commissie draagkracht heeft ervoor gekozen om huishoudens met hetzelfde brutoinkomen te definiëren als gelijke gevallen. Bovendien leeft niet iedereen even lang, waardoor er over de levensloop toch ook ongelijkheid kan ontstaan.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik erken dat er meerdere verschillen zijn in de wijze waarop AOW-gerechtigden en niet-AOW-gerechtigden belast worden. Deze leden vragen om rechtvaardiging bij een aantal voorbeelden (Wet uniformering loonbegrip, inkomensafhankelijke bijdrage Zvw, heffingskortingen, bisbelasting en het 5 miljard pakket uit 2017) die volgens hen tot verschillen leiden die in het nadeel zijn van AOW-gerechtigden. De leden van de fractie van 50PLUS vragen of er bij die voorbeelden sprake is van leeftijdsdiscriminatie. Het klopt dat er naast de AOW-premie nog andere verschillen zijn tussen de belasting van AOW-gerechtigden en werkenden. Zo hebben AOW-gerechtigden bijvoorbeeld recht op de (alleenstaande) ouderenkorting en betalen zij de premie voor de Zvw zelf, terwijl de werkgever deze premie afdraagt voor een werknemer. In het algemeen geldt dat individuele maatregelen nadelig (of juist voordelig) uit kunnen pakken voor AOW-gerechtigden. Om te bepalen of er sprake is van leeftijdsdiscriminatie moet echter het gehele stelsel van belastingen en toeslagen in ogenschouw worden genomen. Hieronder wordt nader ingegaan op de genoemde voorbeelden die specifiek gelden voor gepensioneerden:
Tariefswijziging Wet Uniformering Loonbegrip en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
Voor invoering van de Wet uniformering loonbegrip betaalden werkgevers een vergoeding aan de werknemer, waarna de inkomensafhankelijke bijdrage werd ingehouden op het loon van de werknemer. Met de Wet uniformering loonbegrip werd de inkomensafhankelijke bijdrage vervangen door een werkgeversheffing, die niet tot het loon behoort. Door deze aanpassing werd de grondslag voor de loon- en inkomstenbelasting versmald. Zonder verdere maatregelen zou dit leiden tot een groot positief inkomenseffect voor werknemers. Om dat te voorkomen is met de invoering van de Wet uniformering loonbegrip ter compensatie een pakket aan lastenverzwarende maatregelen genomen. De compenserende maatregelen zijn zo vormgegeven dat de inkomenseffecten voor verschillende groepen zo klein mogelijk waren. Hierbij is ook rekening gehouden met de inkomenseffecten van AOW-gerechtigden. De Wet uniformering loonbegrip heeft dan ook per saldo niet geleid tot een belastingvoordeel voor werknemers of een nadeel voor gepensioneerden. Het kabinet is dan ook van mening dat de Wet uniformering loonbegrip niet gezien kan worden als een vorm van leeftijdsdiscriminatie.
Lagere arbeidskorting en algemene heffingskorting
Gepensioneerden betalen na het bereiken van de AOW-leeftijd geen AOW-premie meer over hun inkomen. AOW-gerechtigden hebben dan ook geen recht meer op het AOW-premiedeel van de algemene heffingskorting en arbeidskorting. Overigens ontvangen AOW-gerechtigden alleen arbeidskorting als zij naast hun uitkering en pensioen ook nog arbeidsinkomen hebben. Hier staat tegenover dat zij dus een lager gecombineerd belastingtarief betalen. Het kabinet acht het rechtvaardig dat AOW-gerechtigden om die reden een lager recht op heffingskortingen hebben en ziet dit niet als een vorm van leeftijdsdiscriminatie.
Houdbaarheidsbijdrage AOW
Het gevolg van de houdbaarheidsbijdrage AOW (ook bekend als de Bosbelasting) is dat de AOW zeer geleidelijk (deels) gefiscaliseerd wordt. Het inkomenseffect hiervan is per jaar beperkt. Op lange termijn kan dit wel aanzienlijke inkomenseffecten hebben voor AOW-gerechtigden. Zoals ook opgemerkt door de commissie draagkracht is het belangrijk om daarom ook de draagkracht en gemiddelde belastingdruk in het oog te houden en mee te laten wegen bij besluitvorming over fiscaal beleid. Op dit moment blijft over het geheel genomen de belastingdruk van gepensioneerden echter lager dan van werkenden met eenzelfde huishoudinkomen.
Het niet meedelen in de belastingverlaging van 5 miljard in 2017
Het doel van het 5 miljard pakket was destijds het verlagen van de belasting op arbeid. Het toenmalige kabinet heeft daar destijds toe besloten, maar dat wil niet zeggen dat de positie van gepensioneerden toen genegeerd is. Zo is in het Belastingplan 2016 ook de ouderenkorting aanzienlijk verhoogd om de koopkracht van gepensioneerden te vergroten.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik erken dat de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw die AOW-gerechtigden zelf afdragen moet worden meegenomen in vergelijkingen van de gemiddelde druk. De inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw die gepensioneerden zelf moeten betalen dient inderdaad te worden meegenomen in de berekening van de gemiddelde druk. De commissie draagkracht heeft dit ook gedaan, zie bijvoorbeeld Tabel 3.4 in het rapport van de commissie. Ook in de berekening van de gemiddelde druk en de bestedingsindex in paragraaf 3.3 en 3.4 is de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw meegenomen.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of het kleine verschil in gemiddelde druk van 2 procentpunt wel een rechtvaardiging is voor het fiscaliseren van de AOW. Zij stellen dat de gemiddelde druk voor AOW-gerechtigden na fiscalisering veel hoger uitkomt dan voor werkenden het geval is. De commissie draagkracht beargumenteert dat het fiscaliseren van de AOW te rechtvaardigen is vanuit het principe van horizontale gelijkheid. Mocht een eventuele fiscalisering van de AOW leiden tot een zwaardere belasting van AOW-gerechtigden dan de belasting van werkenden, dan zal het kabinet dat hier toe besluit moeten afwegen in hoeverre dit rechtvaardig is. Hierbij kunnen ook andere doelen van het belastingstelsel, zoals het stimuleren van arbeidsparticipatie, meegewogen worden. Bovendien merkt de commissie draagkracht op dat ook gedeeltelijke fiscalisering een optie is om de belasting van gepensioneerden en niet-gepensioneerden meer in evenwicht te brengen.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen om een overzicht van de omvang van de rijksbijdrage voor het AOW-fonds sinds de invoering van het premiemaximum van 17,9%. Zij vragen daarnaast om een raming voor de komende 20 jaar.
Er geldt voor de AOW geen premiemaximum van 17,9%. In de Wet financiering volksverzekering was het premiemaximum sinds december 1997 gesteld op 16,50%. Sinds 1 januari 2006 is op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen het premiemaximum 18,25%.
De rijksbijdrage aan het vermogenstekort van het ouderdomsfonds (hierna rijksbijdrage) is vanaf 2003 ingesteld via een nota van wijziging op de ontwerpbegroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 2003 (TK 2002–2003, 28 600-XV, nr 22). De omvang van de rijksbijdrage wordt elk jaar via een ministeriële regeling vastgesteld. Dat gebeurt nadat de CEP-raming van het CPB is verwerkt. In de rijksbegroting worden de uitgaven geraamd tot 4 jaar vooruitlopend op het betreffende begrotingsjaar. Een raming voor de komende 20 jaar is dus niet beschikbaar.
Tabel 1 geeft een overzicht van de rijksbijdrage sinds 2003. Tot en met 2020 zijn dit de realisatiecijfers uit het jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De bedragen vanaf 2021 zijn afkomstig uit de Ontwerpbegroting 2021.
Jaar |
Rijksbijdrage (x EUR 1.000) |
---|---|
2003 |
1.195.000 |
2004 |
2.183.124 |
2005 |
2.694.000 |
2006 |
4.432.500 |
2007 |
5.457.100 |
2008 |
3.490.600 |
2009 |
6.662.100 |
2010 |
8.012.400 |
2011 |
4.853.400 |
2012 |
7.421.800 |
2013 |
5.999.500 |
2014 |
9.073.100 |
2015 |
11.003.900 |
2016 |
10.525.800 |
2017 |
10.083.600 |
2018 |
11.462.600 |
2019 |
14.881.500 |
2020 |
17.851.600 |
2021 |
20.197.900 |
2022 |
20.777.000 |
2023 |
21.024.900 |
2024 |
21.418.000 |
2025 |
22.311.700 |
De leden van de fractie van 50PLUS vragen om een overzicht van de individuele lastenverzwaring voor gepensioneerden als gevolg van de houdbaarheidsbijdrage AOW, zowel tot op heden als tot het moment dat het volledige effect is bereikt.
In 2021 ligt het eindpunt van de eerste schijf voor AOW-gerechtigden geboren na 1946 op € 35.130. Voor AOW-gerechtigden geboren voor 1946 ligt het eindpunt van de eerste schijf op € 35.942. De groep AOW-gerechtigden die geraakt wordt door de houdbaarheidsbijdrage AOW betaalt dus 17,9% extra belasting over € 812. De individuele lastenverzwaring in 2021 komt daardoor op maximaal € 145.
Sinds de invoering van het tweeschijvenstelsel is er geen eindpunt meer waarop de houdbaarheidsbijdrage AOW volledig ingegroeid is. Voorheen was dit het moment waarop het eindpunt van de voormalige eerste schijf voorbij het eindpunt van de voormalige tweede schijf kwam te liggen. Wel is het mogelijk een grove inschatting te maken van het individuele effect in 2060. Hiervoor is de aanname over de jaarlijkse indexatie van de schijfgrenzen cruciaal. Bij 3% indexatie per jaar zou de schijfgrens voor AOW-gerechtigden geboren na 1946 uitkomen op ongeveer € 27.000 in prijzen 2021. Het individuele inkomenseffect is dan € 1.700 in 2060. De afgelopen jaren was de indexatie van schijfgrenzen overigens aanzienlijk lager. Bij 2% indexatie is het effect in 2060 € 1.250.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik overweeg om de houdbaarheidsbijdrage AOW af te schaffen mocht de fiscalisering van de AOW onverhoopt toch doorgaan. Als de AOW gefiscaliseerd wordt, dan heeft de houdbaarheidsbijdrage AOW geen effect meer op de belastingheffing bij AOW-gerechtigden. De houdbaarheidsbijdrage AOW zorgt er immers voor dat AOW-gerechtigden relatief steeds sneller in de tweede schijf terechtkomen, waar zij het basistarief van 37,10% betalen. Bij volledige fiscalisering van de AOW betalen AOW-gerechtigden vanaf hun eerste euro aan inkomen al het basistarief van 37,10% en heeft de houdbaarheidsbijdrage AOW dus geen effect meer.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik erken dat de informele fiscalisering van de AOW door maximering van het AOW-percentage nog geen afdoende reden is om op dit pad verder te gaan. Er wordt nu niet besloten tot een verdere fiscalisering van de AOW. Dit is een van de beleidsopties die de commissie draagkracht presenteert om de fiscale behandeling van gepensioneerden en niet-gepensioneerden meer gelijk te trekken. Het is aan een volgend kabinet om te wegen of een dergelijke beleidsoptie wenselijk is.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen om een technische toelichting op de beleidsoptie van de commissie draagkracht en of er meerdere varianten mogelijk zijn. De commissie draagkracht is uitgegaan van een variant waarbij het AOW-percentage van 17,9% geleidelijk verlaagd wordt naar 0, terwijl het belastingpercentage geleidelijk verhoogd wordt. Een alternatief is om ook bij AOW-gerechtigden AOW-premie te gaan heffen. Zij betalen nu geen AOW-premie en bij volledige fiscalisering zouden zij uiteindelijk ook 17,9% AOW-premie gaan betalen. Verder geeft de commissie draagkracht aan dat ook gedeeltelijke fiscalisering een optie is.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of er een voorkeur bestaat voor een bepaalde variant en zo ja, op welke gronden. Het huidige kabinet is op dit moment niet van plan om de AOW te fiscaliseren en heeft dan ook geen voorkeur voor een bepaalde variant. Vanuit het perspectief van de uitvoering maakt het niet uit of AOW-gerechtigden meer belasting of meer AOW-premie gaan betalen. Alleen in grensoverschrijdende situaties kan dit effect hebben, omdat de belastingheffing en verzekeringsplicht of premieplicht niet altijd parallel lopen in grensoverschrijdende situaties.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar de berekening van de effectieve AOW-premie voor werknemers en zelfstandigen. Deze leden vragen zich af of het wel rechtvaardig is om AOW-gerechtigden de volle 17,9% te laten betalen, terwijl werknemers en zelfstandigen effectief gezien veel minder betalen. Stel dat AOW-gerechtigden ook ooit de volledige AOW-premie van 17,9% moeten gaan betalen. In dat geval krijgen zij net als niet-AOW-gerechtigden ook recht op het AOW-premiedeel van de heffingskortingen. Overigens telt het AOW- en pensioeninkomen niet mee voor de arbeidskorting. Een AOW-gerechtigde heeft dus alleen recht op arbeidskorting als hij ook nog arbeidsinkomen heeft. Daarnaast hebben AOW-gerechtigden zonder verdere wijzigingen recht op de ouderenkorting en mogelijk ook de alleenstaande ouderenkorting. Hierdoor zal de effectieve AOW-premie ook voor AOW-gerechtigden veel lager zijn dan 17,9%.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar het meest recente overzicht van de effectieve AOW-premie voor werknemers en zelfstandigen. Het nominale AOW-premiepercentage bedraagt 17,9%. In onderstaande tabel 2 wordt inzicht gegeven in de effectieve AOW-premiepercentages voor 2021 voor werknemers en zelfstandigen bij diverse brutoinkomens. Hierbij is aangenomen dat de zelfstandige recht heeft op de volledige zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De percentages zijn identiek aan de cijfers die zijn gedeeld met de Eerste Kamer bij de behandeling van het Belastingplan 2021 afgelopen najaar. Bij de berekeningen is steeds uitgegaan van een alleenstaande zonder kinderen.
brutoinkomen |
Werknemer |
Zelfstandige |
---|---|---|
€ 10.000 |
1,6% |
0,0% |
€ 15.000 |
2,7% |
0,0% |
€ 20.000 |
3,0% |
0,0% |
€ 25.000 |
4,9% |
0,0% |
€ 30.000 |
7,2% |
0,9% |
€ 35.000 |
8,9% |
3,1% |
Bron: berekeningen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De leden van de fractie van 50PLUS vragen om een berekening van de inkomenseffecten voor AOW-gerechtigden met aanvullend pensioen bij volledige fiscalisering van de AOW en indien deze ineens wordt ingevoerd. Daarnaast vragen zij naar de inkomenseffecten bij een volledige invoering met eindpunt in 2032 of 2030.
De inkomenseffecten voor AOW-gerechtigden bij volledige fiscalisering in 2022 staan in Tabel 3. Deze berekeningen zijn voor een alleenstaande AOW-er die geboren is voor 1946 en in of na 1946. Hierbij is rekening gehouden met de zorgtoeslag, maar bijvoorbeeld niet met huurtoeslag of hypotheekrenteaftrek. De AOW-er zonder aanvullend pensioen profiteert van de fiscalisering. De netto-AOW zonder ouderenkortingen blijft weliswaar gelijk als gevolg van de netto-netto koppeling, maar vanwege de fiscalisering van de AOW stijgt het bijbehorende bruto AOW-bedrag. Door de stijging van het brutoinkomen en het hogere belastingtarief kan hij zijn heffingskortingen volledig verzilveren, terwijl in de huidige situatie een deel van de heffingskortingen onverzilverd blijft. De inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw neemt wel toe door het hogere inkomen, maar per saldo resteert dus een klein positief effect voor de AOW-er zonder aanvullend pensioen.
AOW-gerechtigden met een aanvullend pensioen zien hun besteedbaar inkomen dalen bij fiscalisering van de AOW. Dit wordt vooral gedreven door het feit dat de verschuldigde belasting in 2022 tot een inkomen van circa 36.500 euro (mensen geboren voor 1946) en circa 35.500 euro (mensen geboren vanaf 1946) 17,9 procentpunt toeneemt. Daarnaast stijgt de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw doordat de bruto AOW stijgt. AOW-gerechtigden met een klein aanvullend pensioen ontvangen daarnaast minder zorgtoeslag, omdat het inkomen stijgt. Deze negatieve effecten worden gedempt door de stijging van de algemene heffingskorting die gepaard gaat met fiscalisering van de AOW.
De inkomenseffecten bij een geleidelijke invoering zijn op het eindpunt vrijwel gelijk. Hier speelt alleen de geleidelijke ingroei van de houdbaarheidsbijdrage AOW nog doorheen. Doordat de AOW in 2030 al iets verder gefiscaliseerd is als gevolg van de houdbaarheidsbijdrage AOW, zal het inkomenseffect van volledige fiscalisering iets kleiner zijn voor AOW-gerechtigden die geboren zijn vanaf 1946.
inkomensniveau |
Inkomenseffect (%, geboren in of na 1946) |
Inkomenseffect (%, geboren voor 1946) |
---|---|---|
AOW |
2,7% |
2,7% |
AOW plus 5.000 |
– 7,3% |
– 7,3% |
AOW plus 10.000 |
– 11,3% |
– 11,3% |
AOW plus 15.000 |
– 12,8% |
– 12,8% |
AOW plus 20.000 |
– 14,5% |
– 15,0% |
AOW plus 25.000 |
– 14,8% |
– 15,3% |
AOW plus 30.000 |
– 14,4% |
– 14,8% |
AOW plus 35.000 |
– 12,7% |
– 13,2% |
AOW plus 40.000 |
– 12,2% |
– 12,6% |
AOW plus 45.000 |
– 11,3% |
– 11,7% |
AOW plus 50.000 |
– 10,9% |
– 11,2% |
AOW plus 55.000 |
– 10,8% |
– 11,1% |
AOW plus 60.000 |
– 10,2% |
– 10,5% |
AOW plus 65.000 |
– 9,7% |
– 10,0% |
AOW plus 70.000 |
– 9,3% |
– 9,5% |
AOW plus 75.000 |
– 8,8% |
– 9,1% |
AOW plus 80.000 |
– 8,5% |
– 8,7% |
De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar de uitgangspunten van de raming van de structurele opbrengst van volledige fiscalisering van de AOW van 4 miljard euro. Deze leden vragen ook onder welke veronderstellingen de opbrengst hoger of lager zal zijn dan 4 miljard euro.
Zoals aangegeven in het rapport van de commissie draagkracht is hiervoor een grove inschatting gemaakt. Die inschatting bestaat uit het effect op de belasting- en premieontvangsten (4,8 mld extra opbrengst) en de toeslagen (0,3 mld minder uitgaven) verminderd met de structurele opbrengst van de houdbaarheidsbijdrage AOW (1,1 mld). Bij de berekening van het structurele effect van de houdbaarheidsbijdrage AOW is geen rekening gehouden met veranderingen in de demografie, zoals vergrijzing. Wel is aangenomen dat er in de structurele situatie geen AOW-gerechtigden meer leven die voor 1946 geboren zijn. Er is geen aanname gemaakt over de toename van het aantal ouderen. Deze inschatting is gemaakt in 2018 en er is geen nieuwe berekening gemaakt voor de commissie draagkracht. Hierdoor ontstaan vrijwel zeker verschillen met de recente doorrekening van het CPB in «Keuzes in Kaart 2022–2025».
Wanneer de toenemende vergrijzing meegenomen wordt in de berekening zal de structurele opbrengst toenemen, maar dat geldt ook voor de structurele opbrengst van de houdbaarheidsbijdrage AOW. Onder de aanname dat het aantal AOW-gerechtigden 30% hoger is in 205013, valt de opbrengst een factor 1,3 hoger uit.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen wat de directe brutoopbrengst is bij een volledige snelle fiscalisering. Deze leden vragen ook wat de kosten zijn van de AOW-verhoging die nodig is om de netto AOW op gelijk niveau te houden. Bij een fiscalisering van de AOW in 2022 is de directe opbrengst 5,1 miljard euro. Deze opbrengst bestaat uit extra belastingheffing van 10,4 miljard euro die wordt gedrukt door een toename van de bruto AOW-uitkeringen met 5,3 miljard euro. De uitgaven aan toeslagen dalen met 0,2 miljard euro. Waardoor de totale opbrengst ongeveer 5,3 miljard euro bedraagt.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen om een toelichting op de CPB-doorrekening van fiscaliseringsvarianten (GroenLinks, ChristenUnie en D66) in het kader van Keuzes in Kaart. Het CPB neemt bij de doorrekening van de fiscaliseringsvarianten zowel de belasting- en premieontvangsten als de toeslagen mee. Het CPB houdt geen rekening met vergrijzing. Wel is aangenomen dat in de structurele situatie iedereen na 1946 geboren is. Van groot belang voor de berekening is het fiscale stelsel waarbinnen een fiscaliseringsvariant wordt voorgesteld. Waar bij de 4-miljard-berekening uit werd gegaan van het basispad (inclusief houdbaarheidsbijdrage AOW), is het CPB voor Keuzes in Kaart uitgegaan van de stelselveranderingen zoals beoogd door deze partijen. Omdat de partijen een aantal forse veranderingen in de inkomstenbelastingen hebben voorgesteld, verschillen de uitkomsten sterk per partij en wijken deze ook af van de eerder voorspelde 4 miljard.
De leden van de fractie van 50PLUS ontvangen graag een raming van de huidige en structurele opbrengst van de houdbaarheidsbijdrage AOW. Het budgettaire belang van de houdbaarheidsbijdrage AOW in 2022 is berekend door het eindpunt van de eerste schijf voor AOW-gerechtigden van € 35.498 te verhogen naar € 36.445. Hiermee komt het eindpunt van de eerste schijf op het niveau dat geldt voor belastingplichtigen die geboren zijn voor 1946. Voor deze groep belastingplichtigen geldt de houdbaarheidsbijdrage AOW niet. Uit deze berekening volgt dat het budgettaire belang van de houdbaarheidsbijdrage AOW in 2022 ruim 70 miljoen euro bedraagt.
De structurele opbrengst van de houdbaarheidsbijdrage AOW is na invoering van het tweeschijvenstelsel niet meer te berekenen. Dit komt doordat er geen eindpunt meer is waarop de houdbaarheidsbijdrage AOW volledig ingegroeid is. Voorheen was dit het moment waarop het eindpunt van de voormalige eerste schijf voorbij het eindpunt van de voormalige tweede schijf kwam te liggen. De budgettaire impact van de houdbaarheidsbijdrage AOW in 2060 (het laatste jaar van de houdbaarheidssommen van het CPB) is overigens ruim 1270 miljoen euro. Die berekening is sterk afhankelijk van de aanname over toekomstige indexatie van de schijfgrenzen. Voor deze berekening is een jaarlijkse indexatie van 3% aangenomen. De afgelopen jaren was de indexatie van schijfgrenzen echter aanzienlijk lager. De budgettaire impact van de houdbaarheidsbijdrage AOW komt op grofweg 820 miljoen euro in 2060 bij 2% indexatie per jaar. Bij deze berekening is aangenomen dat er in 2060 geen mensen meer zijn die geboren zijn voor 1946. Dit betekent dat alle dan levende AOW-gerechtigden geraakt worden door de houdbaarheidsbijdrage AOW.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of bij de berekening rekening is gehouden met hogere heffingskortingen voor AOW-gerechtigden bij fiscalisering van de AOW. Het is inderdaad het geval dat AOW-gerechtigden de volledige heffingskortingen krijgen wanneer de AOW volledig gefiscaliseerd zou worden. Daarbij maakt het dan niet uit of die fiscalisering gaat via afschaffing van de AOW-premie en verhoging van het belastingpercentage of via de invoering van een AOW-premie van 17,9% voor AOW-gerechtigden.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of bij afschaffing van het AOW-premiepercentage ook compensatie wordt gegeven aan werkenden, vanwege het feit dat de effectieve AOW-premie voor hen relatief laag is. Deze leden merken ook op dat de belastingdruk voor AOW-gerechtigden met 17,9% stijgt. Voor werkenden maakt het niet uit of zij belasting betalen of AOW-premie. In beide gevallen blijft het inkomen na belastingen gelijk voor een werkende. Het ligt dan ook niet voor de hand om fiscalisering van de AOW te koppelen aan compensatie voor werkenden vanwege het feit dat het effectieve premiepercentage laag is. De constatering dat de belastingdruk voor AOW-gerechtigden met 17,9% stijgt is niet juist. De gemiddelde druk neemt toe door de stijging van het inkomen (bruto AOW), de tariefsverhoging met 17,9%, de hogere inkomensafhankelijk bijdrage voor de Zvw en minder recht op zorgtoeslag. De gemiddelde druk neemt daarentegen af als gevolg van de hogere heffingskortingen. Per saldo neemt de gemiddelde druk met minder dan 17,9 procentpunt toe, zoals hierboven te zien in tabel 2.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen op welke wijze de opbrengst bij fiscalisering van de AOW wordt aangewend voor lastenverlichting en of het te rechtvaardigen is om de opbrengst te gebruiken om de lasten op arbeid te verlagen. Deze leden vragen verder of fiscalisering van de AOW niet als afzonderlijke maatregel genomen zal worden, maar als onderdeel van een pakket. Ik wil hier nog een keer benadrukken dat het huidige kabinet op dit moment geen voornemen heeft om de AOW te fiscaliseren. Om die reden ga ik ook niet speculeren over compenserende lastenverlichtingen of beleidspakketten waar een dergelijke maatregel onderdeel van zou kunnen uitmaken. Het is aan toekomstige kabinetten om te beoordelen of dit een weg is die zij in willen slaan en de verdeling van de lasten mee te nemen in hun afweging.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik erken dat het eventueel aanvoeren van een efficiënter fiscaal stelsel geen sterk argument is bij fiscalisering van de AOW. Ook hiervoor geldt dat ik niet wil speculeren over de mogelijke argumentatie van een toekomstig kabinet, waarvan bovendien helemaal niet zeker is dat zij deze maatregel zullen voorstellen.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik erken dat het rechtvaardig is dat AOW-gerechtigden ook een deel ontvangen van de opbrengst die ontstaat bij fiscalisering van de AOW. Deze leden vragen zich af hoe de koopkrachtschade bij de laagste en middelhoge pensioenen gecompenseerd wordt en hoe dit mogelijk is zonder de uitgaven van de overheid te verhogen. De leden van de fractie van 50PLUS vragen zich ook af of in de raming van 4 miljard euro al rekening is gehouden met compensatie en zo ja, op welke wijze.
De fiscalisering van de AOW is een beleidsoptie die de commissie draagkracht aanreikt om het verschil in belastingdruk tussen gepensioneerden en niet-gepensioneerden te verkleinen. De maatregel kent inderdaad negatieve inkomenseffecten voor AOW-gerechtigden met een aanvullend pensioen. De commissie draagkracht doet geen uitspraak over de vraag of fiscalisering van de AOW als afzonderlijke maatregel wenselijk is. Om die reden is ook geen voorstel gedaan voor compenserende maatregelen. Mocht een toekomstig kabinet voor fiscalisering van de AOW kiezen, dan ligt het voor de hand om op dat moment naar koopkrachteffecten te kijken. In het bijzonder bij gepensioneerden met een aanvullend pensioen. Het is voorbarig om nu al op deze discussie vooruit te lopen. In algemene zin geldt wel dat de uitgaven van de overheid per definitie stijgen bij fiscalisering van de AOW, doordat de bruto AOW stijgt als gevolg van de netto-netto koppeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van SGP
De leden van de fractie van SGP vragen hoe de ongelijkheid tussen een- en tweeverdieners kan worden tegengegaan. Deze vraag is beantwoord samen met de eerste vraag van de ChristenUnie in deze brief.
De leden van de fractie van de SGP vragen of ik mij ervan bewust ben dat het verschil tussen de tweeverdiener en de alleenverdiener nog groter is onder de aanname dat bij het tweeverdienershuishouden beide partners de helft van het inkomen inbrengen in plaatst van een verdeling van 2/3, 1/3.
Tabel 4 geeft weer hoe het besteedbaar inkomen van tweeverdieners wijzigt bij een 50–50 verdeling van het brutoinkomen over de twee partners. Bij een 50–50 verdeling houden tweeverdieners netto meer over. Het klopt dus dat het verschil tussen tweeverdieners en alleenverdieners groter is bij een 50–50 verdeling van het inkomen dan bij een verdeling van 2/3, 1/3. Overigens is in het rapport van de commissie draagkracht gekozen voor de verdeling van 2/3, 1/3 vanwege de vergelijkbaarheid met de berekeningen in de commissie Inkomstenbelasting en toeslagen. Daarnaast is een verdeling van 2/3, 1/3 meer representatief voor de groep tweeverdieners dan een 50–50 verdeling.
Inkomen tweeverdienershuishouden |
Kinderen |
Verdeling 2/3, 1/3 |
Verdeling 1/2, 1/2 |
---|---|---|---|
modaal |
Nee |
€ 29.953 |
€ 30.638 |
2x modaal |
Nee |
€ 51.960 |
€ 52.860 |
modaal |
Ja |
€ 34.312 |
€ 35.489 |
2x modaal |
Ja |
€ 54.863 |
€ 56.473 |
De leden van de fractie van de SGP vragen of het demissionaire kabinet nog een appreciatie van dit rapport zal geven, en kan bevorderen dat dit rapport onderdeel zal uitmaken van de onderhandelingen over een regeerakkoord. Het kabinet zal geen kabinetsreactie bij dit rapport geven. Dit past niet bij de demissionaire status van dit kabinet, en dit rapport is ook bedoeld als input voor de formatie. Of dit rapport uiteindelijk onderdeel zal uitmaken van de formatie, is niet in handen van dit kabinet. Wel heeft het kabinet door het instellen van de commissie en te zorgen dat deze op tijd klaar was, alles in het werk gesteld om te waarborgen dat de formatie over dit rapport kan beschikken.
Samenstelling:
Essers (CDA), vac. (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA) (voorzitter), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Adriaansens (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (FVD) Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF), Prast (PvdD)
Commissie Teulings (2005), The wealth of education: http://www.econnet.nl/vecon/onderwijs/teulings/eindrapport.pdf
VN: https://unece.org/fileadmin/DAM/stats/publications/2018/ECECESSTAT20173.pdf; OESO: https://www.oecd.org/sdd/na/2674378.pdf; Centre for the Study of Living Standards: http://www.csls.ca/reports/csls2015–09.pdf;
De premieplicht geldt voor ingezetene Nederlanders en werknemers die in Nederland aan loonbelasting zijn onderworpen. In het jaar waarin de AOW-leeftijd bereikt wordt geldt de premieplicht naar rato, afhankelijk van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt.
Zie NIDI publicatie voor de aanname van 30% meer AOW-gerechtigden: Policy brief – Eindrapport Verkenning Bevolking 2050 (nidi.nl)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35572-Y.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.