35 572 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)

Nr. 87 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 mei 2021

Inleiding

Bij brief van 27 november 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voorleggen van de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) aan de Europese Commissie (Commissie).1 Het doel hiervan was om zekerheid te krijgen dat de in de BIK opgenomen regeling voor fiscale eenheden als geoorloofde staatssteun kan worden beschouwd. Die regeling is nodig om het beschikbare budget van de BIK alleen ten goede te laten komen aan investeringen in Nederland. Het beleidsdoel van de BIK is immers het stimuleren van investeringen in Nederland om zo snel mogelijk weer uit de crisis te komen. Het kabinet vindt het daarom onwenselijk dat een mogelijk substantieel bedrag van het BIK-budget niet ten goede komt aan Nederlandse investeringen. In deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van de besprekingen met de Commissie en de conclusies die het kabinet daaruit getrokken heeft.

Het kabinet stelt voor de BIK met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 in te trekken en het voor 2021 gereserveerde budget in te zetten voor een verlaging van de werkgeverspremies AWf in 2021. Dit besluit volgt op de zienswijze van de Commissie zoals die uit het informele overleg naar voren is gekomen. Er is nu grote onzekerheid ontstaan over de toepassing van de BIK die op korte termijn niet kan worden weggenomen. Het kabinet acht het onverstandig om langere tijd onzekerheid te hebben over de BIK omdat dit instrument juist is bedoeld om ondernemers op korte termijn impuls te geven om te kunnen investeren.

Zeker in deze moeilijke economische omstandigheden wil het kabinet ondernemers steunen. Daarom heeft het kabinet gekeken hoe het budget op andere wijze zo snel mogelijk ten goede kan komen aan het bedrijfsleven en tevens zo dicht mogelijk bij het beleidsdoel van de BIK blijft. Het kabinet stelt daarom voor om de AWf-premie voor werkgevers nog in 2021 te verlagen, zo mogelijk per 1 augustus. Het kabinet zal hiervoor een ministeriële regeling publiceren. Het verlagen van de AWf-premie verlaagt de loonkosten en verbetert de liquiditeit en solvabiliteit van bedrijven en vergroot daarmee de ruimte om te investeren en/of externe financiering daarvoor te vinden conform het beleidsdoel van het kabinet.

Gesprekken met de Europese Commissie

De vraag die bij de Europese Commissie (Commissie) is neergelegd is of de Commissie ermee instemt dat de in de BIK voorgenomen regeling voor fiscale eenheden als geoorloofde staatssteun kan worden beschouwd. Daarbij ging het kabinet ervan uit dat de BIK als geheel in de huidige vorm geen ongeoorloofde staatssteun betreft en derhalve bij de Commissie niet tot staatssteunbezwaren zou leiden.

De Commissie heeft die vraag welwillend in behandeling genomen. Uit het informele overleg met de Commissie kwam naar voren dat zij de gehele BIK in ogenschouw heeft genomen en zij daarvoor geen garantie kon geven dat de BIK geoorloofde staatssteun betreft. Het kabinet is van mening dat de BIK als geheel geen staatssteun is. Desondanks kan de onzekerheid die nu is ontstaan over de vraag of de BIK in den brede staatssteun is, niet op korte termijn worden weggenomen. Gelet op deze situatie vindt het kabinet het verstandig om snel over te gaan tot een andere ondersteuning van bedrijfsleven en de BIK stop te zetten.

Opties

Het kabinet heeft verschillende opties bezien om de BIK zodanig aan te passen dat de ontstane onzekerheid kan worden weggenomen. Zo is onder andere gekeken of de BIK in overeenstemming kan worden gebracht met het Tijdelijk Staatssteunkader Covid-19. Dit kader is echter vooral gericht op de acute (liquiditeits-)problemen van ondernemingen veroorzaakt door Covid-19 en daarmee niet van toepassing op het doel van de BIK, namelijk om (het naar voren halen van) investeringen te stimuleren om zo snel mogelijk uit de crisis te komen. Aanpassing van de BIK aan het Tijdelijk Staatssteunkader vereist een dusdanig grote aanpassing van de regeling dat het doel van de BIK grotendeels verloren gaat. Bovendien is een dergelijke aanpassing van de regeling vanwege de complicaties die het met zich mee zal brengen op de korte termijn niet uitvoerbaar. De BIK kan dus volgens het kabinet niet in overeenstemming worden gebracht met het Tijdelijk Staatssteunkader Covid-19.

Omdat het kabinet de BIK nog steeds een verstandige regeling vindt die op korte termijn ten goede komt aan alle werkgevers die willen investeren in Nederland, heeft het kabinet zich vervolgens de vraag gesteld of het de dialoog met de Commissie moet voortzetten. Met de daarvoor benodigde formele notificatie zal zoveel tijd zijn gemoeid dat de doelstellingen van de BIK niet worden gerealiseerd. Snelle uitvoering van de BIK loopt bij voortzetting van de dialoog met de Commissie gevaar. Daarmee komt de optie in beeld om zonder formele notificatie van de Commissie door te gaan met de BIK. Er is echter een onzekere situatie ontstaan die hoe dan ook niet meer kan worden weggenomen. Want ook bij stopzetting van de gesprekken kan de Commissie op elk moment een formeel onderzoek starten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een (door een belanghebbende) bij de Commissie ingediende klacht wegens vermeende staatssteun. Ook kunnen belanghebbenden bij twijfels over de staatssteunaspecten van de BIK een procedure bij de nationale rechter starten die een onderzoek van de Commissie tot gevolg kan hebben. Bij een formeel onderzoek is het gebruikelijk dat de Commissie een opschorting gelast van de uitvoering van de steunmaatregel.

Uit het bovenstaande volgt dat noch het voortzetten noch het stopzetten van de gesprekken met de Commissie de ontstane onzekerheid over mogelijke ongeoorloofde staatssteun tijdig wegneemt. In beide gevallen blijft het risico voor ondernemers bestaan dat zij uiteindelijk geen aanspraak kunnen maken op de BIK-tegemoetkoming of dat zij op een later moment een verleende tegemoetkoming met rente moeten terugbetalen.

Voorstel kabinet

Samengevat is de kans op een positief oordeel van de Commissie over de BIK in zijn huidige vorm onzeker en zal een uiteindelijk oordeel van de Europese rechter jaren op zich laten wachten. De onzekerheid over dit risico acht het kabinet ongewenst; daarmee zouden ondernemers niet geholpen worden. Daarom kiest het kabinet ervoor de BIK in te trekken en met een alternatieve aanwending te komen van het BIK-budget met hetzelfde beleidsdoel. Met het oog op de gewenste snelle impuls acht het kabinet het logisch om gebruik te maken van het bestaande instrumentarium. Het kabinet stelt voor om de AWf-premie in 2021 voor werkgevers te verlagen. Hiermee blijft het kabinet zo dicht mogelijk bij het beleidsdoel van de BIK en schept het kabinet snel duidelijkheid voor het bedrijfsleven. Deze stimulans grijpt minder direct dan de BIK aan op de investeringen, maar is een maatregel die het dichtst staat bij het doel dat het kabinet voor ogen heeft en is snel uit te voeren. Bovendien grijpt deze maatregel net als de BIK aan op de werkgeverslasten.

Intrekking van de BIK

Voor intrekking van de BIK is een wetswijziging noodzakelijk. Het kabinet heeft inmiddels het daarvoor benodigde wetsvoorstel aan de Raad van State voor advies aangeboden en zal het daarna zo spoedig mogelijk aan het parlement voorleggen.

In het wetsvoorstel tot intrekking van de BIK wordt voorgesteld om aan die intrekking terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2021.

Het kabinet is zich ervan bewust dat deze terugwerkende kracht impact kan hebben voor ondernemingen die investeringsverplichtingen zijn aangegaan, er van uitgaande dat zij voor BIK in aanmerking zouden kunnen komen. Het kabinet ziet echter geen andere keuze dan een intrekking van de BIK met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021. De achtergrond hiervan is dat lidstaten bij twijfel over de vraag of een maatregel als steun kan worden bestempeld, op basis van Europese wetgeving en jurisprudentie gehouden zijn om de uitvoering van de betreffende regeling stop te zetten en daaraan tevens terugwerkende kracht te verlenen. Dit betekent dat de ondernemer die sinds 1 januari 2021 heeft geïnvesteerd er niet van uit kan gaan dat hij aanspraak maakt op de BIK. Het in stand houden van de BIK, ook voor een beperkte periode, leidt daarmee tot een reëel risico dat ondernemers de BIK-tegemoetkoming op een later moment met rente moeten terugbetalen.

Hoewel het kabinet dit graag anders had gezien, laat de onzekerheid die nu is ontstaan en de daaraan verbonden risico’s voor ondernemers het kabinet geen andere keuze dan de BIK met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 in te trekken. Het kabinet kiest ervoor het BIK-budget via een verlaging van de AWf-premie alsnog ten goede te laten komen aan het bedrijfsleven om zo snel mogelijk uit de crisis te komen.

De Staatssecretaris van Financiën, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Kamerstuk 35 572, nr. 80.

Naar boven