Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2021
Begin dit jaar ontving uw Kamer een brief uit Suriname getiteld «Aanbieding petitie.
Betaling van de suppletie, die gestopt is in 1982, aan de militairen die gediend hebben
in de Surinaamse krijgsmacht». Op 15 april jl. stuurde u deze brief aan mij door met
het verzoek om een reactie. Mijn reactie stuur ik u hierbij.
Zoals u weet werd Suriname in 1975 een onafhankelijke republiek, los van het Koninkrijk
der Nederlanden. Om een inkomensterugval te voorkomen voor onderofficieren die na
de onafhankelijkheid vanuit de Nederlandse krijgsmacht in dienst traden bij de Surinaamse
krijgsmacht, is in 1977 een suppletieregeling gecreëerd. Dit instrument werd destijds
gekozen om te bevorderen dat de nieuw opgerichte Surinaamse Krijgsmacht zo snel mogelijk
over ervaren en goed opgeleide onderofficieren zou kunnen beschikken.
Na de decembermoorden in Suriname in 1982 is de toepassing van de suppletieregeling
stopgezet om te voorkomen dat Nederland daders of medeplichtigen daaraan financieel
zou (blijven) ondersteunen. De suppletieregeling is vervolgens ingetrokken in 1987.
Over de intrekking van de suppletieregeling zijn in de jaren daarna rechtszaken gevoerd,
waarbij de Staat in het gelijk is gesteld door de Centrale Raad van Beroep (uitspraak
van 29 april 1994, ECLI:NL:CRVB:1994:ZB0811).
Mede op basis van de argumenten die in de rechtszaken zijn gewisseld, heeft de regering
in 1995 besloten om ter finale afdoening, een eenmalige en onverplichte financiële
tegemoetkoming te verstrekken aan onderofficieren die (a) op 8 december 1982 in dienst
waren bij de Surinaamse Krijgsmacht; (b) tot die datum recht hadden op suppletie;
(c) niet in aanmerking zijn gebracht voor een andere vervangende uitkering; en (d) in
redelijkheid konden aantonen niet (in)direct betrokken te zijn geweest bij de decembermoorden.
Deze eenmalige regeling (brief van 22 september 1995 aan de President van de Republiek
Suriname, gepubliceerd in de Staatscourant bij bekendmaking van 6 oktober 1995) is
destijds toegepast en de uitvoering ervan is in de jaren daarna afgerond.
Het uitgangspunt van de brief dat er nog aanspraak zou bestaan op suppletiegelden
is dan ook onjuist. De suppletieregeling is, zoals hierboven aangegeven, in 1987 definitief
ingetrokken. Op grond hiervan, alsmede op basis van de uitspraak van de Centrale Raad
van Beroep uit 1994 en op basis van de (onverplichte) eenmalige tegemoetkoming van
1995, zijn er geen (verdere) rechten meer op het ontvangen van enige suppletiegelden.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten