35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021

Nr. 255 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2021

Het Nationaal Programma Onderwijs neemt stevige maatregelen om school- en studievertraging ontstaan door de coronacrisis te voorkomen, opgelopen vertraging waar mogelijk zo snel mogelijk in te halen en het mentaal welzijn van leerlingen en studenten te herstellen. Tijdens het debat over Onderwijs en Corona van 7 juni jl. is de nadere uitwerking van het Nationaal Programma Onderwijs voor het funderend onderwijs uitvoerig besproken (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 252). Met deze brief wil ik u informeren over de verdeling van de middelen over scholen in navolging van de aangehouden motie van het lid Kwint1 en de aanpak van de moties van de leden Van Meenen en De Hoop2, Peters en Bisschop3 en Segers en Van Meenen4. Daarnaast wil ik u via deze weg het onderzoek van Leeruniek doen toekomen5.

Verdeling middelen over scholen

Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs ontvangen scholen aanvullende bekostiging. In het debat over Onderwijs en Corona heb ik toegezegd om, voordat de bedragen die scholen zullen ontvangen worden gepubliceerd, uw Kamer te informeren over de wijze waarop de middelen over de scholen worden verdeeld.

Het Nationaal Programma Onderwijs is gericht op de aanpak van herstel bij alle leerlingen, omdat leervertraging door COVID-19 zich (nagenoeg) op alle scholen in het primair en voortgezet onderwijs voordoet.6 De basis voor de aanvullende bekostigingsregeling is een bedrag per leerling. Scholen ontvangen voor alle leerlingen een bedrag per leerling voor het inhalen van de opgelopen leervertraging. Dit bedrag per leerling komt in schooljaar 2021–2022 neer op circa € 700 per leerling, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen verschillende schooltypen. Speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en de bovenbouw van het voorbereidend beroepsonderwijs ontvangen extra middelen om te compenseren voor mogelijke schaalnadelen bij de uitvoering van de door hen gekozen bewezen effectieve interventies uit de menukaart. In totaal wordt in schooljaar 2021–2022 circa € 1,8 miljard verdeeld over alle scholen middels een bedrag per leerling. Zie bijlage 1 voor de bedragen per leerling per schooltype7.

Uit onderzoek van NCO blijkt dat de opgelopen vertraging bij kwetsbare leerlingen grofweg anderhalf maal groter is dan bij niet-kwetsbare leerlingen.8 9 Scholen met veel leerlingen met een risico op een onderwijsachterstand ontvangen een aanvullende bijdrage naast het vaste bedrag per leerling. De middelen worden verdeeld door middel van de CBS-indicator primair onderwijs, de CUMI-regeling en een CBS-indicator voor het voortgezet onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs is, voor het Nationaal Programma Onderwijs, op basis van een herijking van de CBS-indicator primair onderwijs een CBS-indicator voor het voortgezet onderwijs ontwikkeld. Deze indicator zorgt voor een betere verdeling van de middelen in het voortgezet onderwijs dan de huidige leerplusindicator. In totaal wordt er in schooljaar 2021–2022 circa € 246 miljoen extra verdeeld over de scholen in het primair en voortgezet onderwijs met de grootste verwachte onderwijsachterstanden. Voor een beeld van wat dit aan extra budget voor deze scholen betekent, zie de bijlage 1.

De bedragen per school worden ontsloten via een informatietool die volgende week op de website van het Nationaal Programma onderwijs geplaatst zal worden. Ook wordt er volgende week een brief naar scholen gestuurd over de extra bekostiging in het kader van het Nationaal Programma onderwijs.

Budgettaire verwerking heeft plaatsgevonden bij Voorjaarsnota 2021. Middels een plafondcorrectie zullen er middelen van 2022 naar 2021 geschoven worden om een uitvoerbaar betaalritme voor DUO te realiseren. Het vaste bedrag per leerling in het voortgezet onderwijs (circa € 700) en het bedrag voor de leerlingen in Caribisch Nederland in het primair en voortgezet onderwijs worden geheel in 2021 uitbetaald. Dit zal zo snel mogelijk formeel in de begroting geregeld worden.

Deze verdeling heeft, zoals hierboven ook geschetst, betrekking op het eerste schooljaar. Begin 2022 zullen we op basis van de ervaringen en dan beschikbare data over de ontwikkeling van achterstanden de inzet en verdeling van middelen over scholen herijken.

Werkdrukmiddelensystematiek

Uw Kamer heeft mij middels de motie-Van Meenen10, ingediend tijdens het debat over Onderwijs en Corona van 7 juni jl., verzocht om de werkdrukmiddelensystematiek toe te passen bij de verdeling van de gelden van het Nationaal Programma Onderwijs. De inzet van de Nationaal Programma Onderwijsgelden is in heel veel opzichten gelijk aan de werkdrukmiddelensystematiek: zo voert de school de regie bij de planvorming. Samen beslissen belanghebbenden rondom de school (schoolleiding, schoolbestuur, leraar, ondersteunend personeel, leerling en ouders) over de besteding van de extra gelden op het niveau van de school. Dit gebeurt uitsluitend met instemming van de medezeggenschap. Schoolbesturen verantwoorden zich in hun jaarverslag onder andere over of instemming van de medezeggenschap daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. En net als bij de werkdrukmiddelen, kunnen onder andere docenten en MR-leden ook voor vragen over (hun betrokkenheid bij de besteding van) de Nationaal Programma Onderwijsgelden terecht bij een telefonische helpdesk. Een verschil met de werkdruksystematiek is de wijze waarop de middelen aan het onderwijsveld beschikbaar worden gesteld, namelijk via een aanvullende bekostigingsregeling in plaats van een toevoeging aan de basisbekostiging. Dit heeft materieel geen effect op de verdeling. Hiervoor is gekozen vanwege de tijdelijke aard van de extra middelen uit het Programma. De vormgeving van het Programma is daarmee in lijn met de werkdrukmiddelensystematiek. Voor meer uitleg over de verschillende rollen bij de totstandkoming van het schoolprogramma in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs verwijs ik graag naar de website www.nponderwijs.nl.

Aanpak motie-Peters/Bisschop en motie-Segers/Van Meenen

De looptijd van het Nationaal Programma Onderwijs beslaat de tweede helft van schooljaar 2020–’21 en de schooljaren 2021–’22 en 2022–’23. Uw Kamer heeft de regering met twee moties verzocht om deze looptijd te verlengen als dat nodig mocht blijken. De motie van de leden Peters en Bisschop11 verzoekt om de periode met twee schooljaren, als dat tussentijds nodig blijkt, te verlengen. De motie van de leden Segers en Van Meenen12 verzoekt in het voorjaar van 2022 de Kamer te informeren over de voortgang van de besteding van de Nationaal Programma Onderwijsmiddelen en dan te bezien of scholen de ruimte moet worden geboden de besteding van deze middelen in drie schooljaren te doen. Beide moties verzoeken de regering om tussentijds te bezien of verlenging van de termijn waarin scholen de middelen kunnen besteden nodig is; de motie van de leden Segers en Van Meenen noemt hiervoor specifiek het voorjaar van 2022. Ik ben voornemens u in het voorjaar van 2022 te informeren over de voortgang van het Programma in het funderend onderwijs, op basis daarvan te besluiten of verlenging van de termijn waarin scholen de middelen kunnen besteden aan de orde moet zijn, en zo ja, of dit met één of twee schooljaren moet gebeuren. Vooralsnog worden besturen en scholen opgeroepen voortvarend aan de slag te gaan met het uitvoeren van het schoolprogramma voor de komende twee schooljaren, zodat vertragingen zo snel mogelijk worden ingelopen.

Onderzoek Leeruniek

Als laatste bied ik u via deze brief het eindrapport en de onderliggende technische appendix aan van het onderzoek naar de impact van corona op de leerprestaties in het primair onderwijs op de kernvakken, zoals uitgevoerd door Leeruniek in opdracht van OCW13. Na de zomer zal ik uw Kamer informeren over het verrichte monitoringsonderzoek tot dan toe in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs, waarin ook nader zal worden ingegaan op de uitkomsten van dit onderzoek.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 228

X Noot
2

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 231

X Noot
3

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 232

X Noot
4

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 236

X Noot
5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
6

Haelermans, C., Van der Velden, R., Aarts, B., Bijlsma, I., Huijgen, T., Jacobs, M., Van Vugt, L., & Van Wetten, S. (2021). Scholen verschillen in de gevolgen van de eerste schoolsluiting voor de leergroei. NCO Factsheet No. 3. Belangrijk is om te realiseren dat het NCO-onderzoek zich richt op opgelopen cognitieve vertragingen. De sociaal-emotionele en executieve vertragingen worden hier niet in weergegeven.

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Haelermans, C., Van der Velden, R., Aarts, B., Bijlsma, I., Jacobs, M., Smeets, C., Van Vugt, L., & Van Wetten, S. (2021). Kwetsbare leerlingen nog steeds het hardst geraakt. NCO Factsheet No. 6.

X Noot
9

De vertraging verschilt per leerdomein. De vertraging in de leergroei bij spelling is ongeveer 1,7x zo groot bij leerlingen met een lage SES dan bij leerlingen met een hoge SES. Bij rekenen-wiskunde is dit verschil 2x zo groot. Echter bij begrijpend lezen is het verschil maar 1 procentpunt.

X Noot
10

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 231

X Noot
11

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 232

X Noot
12

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 236

X Noot
13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven