Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 september 2021
Op 28 april 2021 heeft de beveiligingsautoriteit van het Ministerie van Algemene Zaken
namens de Minister-President aangifte gedaan wegens het vermoeden van schending van
geheimhouding aangaande notulen van de ministerraad.
Bij brief van 25 mei 2021 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad (hierna ook:
PG Hoge Raad) mij geïnformeerd inzake de aangifte. Artikel 119 van de Grondwet bepaalt
dat de leden van de Staten-Generaal, de Ministers en de Staatssecretarissen wegens
ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden, terecht staan voor
de Hoge Raad en dat de opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit
of bij een besluit van de Tweede Kamer. Het protocol inzake de behandeling van aangiften
bij een ministerie, het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad
tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers en Staatssecretarissen (hierna: het
protocol ambtsmisdrijven1) geeft binnen de kaders van artikel 119 van de Grondwet en de Wet ministeriële verantwoordelijkheid
richtlijnen voor de omgang met aangiften tegen leden van de Staten-Generaal, Ministers
en Staatssecretarissen. Conform dit protocol heeft de PG Hoge Raad de aangifte onderzocht
en is hij een oriënterend onderzoek gestart. Dit oriënterend onderzoek heeft zich
gericht op de vraag of er aanknopingspunten zijn voor het starten van een opsporingsonderzoek.
Op 23 augustus 2021 heeft de PG Hoge Raad mij zijn rapport van het oriënterend doen
toekomen. De PG Hoge Raad concludeert hierin als volgt. Uit het oriënterend onderzoek
komt slechts het aanknopingspunt naar voren dat het niet is uitgesloten dat een bewindspersoon
of een Kamerlid informatie over hetgeen is besproken in de verschillende ministerraden
heeft gedeeld met journalisten. Daarbij lijkt het in dat geval overigens waarschijnlijker
dat via één of meer bewindspersonen informatie is gelekt dan dat het lek is veroorzaakt
door een van de lid van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag
(POK).
Er is evenwel geen sprake van een concrete verdenking, laat staan een redelijk vermoeden
van schuld aan het begaan van een strafbaar feit, tegen één van de (oud-)ministers
of Staatssecretarissen of een Kamerlid. Een strafrechtelijk onderzoek zal niet gegarandeerd
leiden tot opheldering van de toedracht, mede gegeven de beperkingen van een dergelijk
onderzoek vanwege gerechtvaardigde bronbescherming door journalisten.
Dientengevolge biedt het oriënterend onderzoek voor de PG Hoge Raad onvoldoende aanleiding
positief te adviseren inzake een opsporingsonderzoek.
Het rapport van de PG Hoge Raad treft u bijgaand aan2.
Conform het protocol ambtsmisdrijven is het vervolgens aan de Minister van Justitie
en Veiligheid om te beslissen of een opsporingsonderzoek geïndiceerd is.
Op grond van de nu voorliggende bevindingen en conclusies uit het oriënterend onderzoek
ben ik van oordeel dat een opsporingsonderzoek thans niet geïndiceerd is en heb ik
de PG Hoge Raad overeenkomstig bericht. Ook heb ik, conform het protocol ambtsmisdrijven,
de aangever op de hoogte gebracht van de beslissing op de aangifte.
Ik hecht eraan erop te wijzen dat de bevindingen van de PG Hoge Raad en mijn daaruit
voortvloeiende beslissing om geen opsporingsonderzoek te starten, niet in de weg staan
aan een opdracht tot vervolging bij een besluit van de Tweede Kamer of een zelfstandig
onderzoek van het openbaar ministerie voor zover het gaat om de verdenking van anderen
dan bewindspersonen of Kamerleden aan een ambtsmisdrijf.
Ten slotte merk ik nog op dat in het rapport van het oriënterend onderzoek gegevens
die te herleiden zijn tot een persoon onleesbaar zijn gemaakt. Het gaat hierbij onder
andere om (persoons)gegevens uit processen-verbaal van verhoor, verslagen daarvan
en citaten hieruit. De AVG en aanverwante wetgeving staat aan openbaarmaking van deze
(persoons)gegevens in de weg. Daarnaast zou het openbaar maken van deze processen-verbaal
van verhoor, verslagen en citaten de eventuele vervolging of het onderzoek vanwege
de Tweede Kamer of het openbaar ministerie kunnen belemmeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus