35 564 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit en onderschrijven de noodzaak van de versterking van die aanpak. Zij hebben over het voorstel evenwel een aantal vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen. Zij onderschrijven het grote belang van de bestrijding van ondermijnende criminaliteit en beschouwen de maatregelen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen als dienstig aan dat doel. Wel leggen de leden van de ChristenUnie-fractie de regering graag een aantal vragen voor.

Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennisgenomen van het voorstel om te komen tot een wijziging het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit. Deze leden onderschrijven de noodzaak van het wetsvoorstel om effectief op te kunnen treden tegen ondermijnende criminaliteit. Zij hebben nog enkele vragen.

Het lid van de fractie van de OSF heeft kennisgenomen van het voorstel en heeft nog een aantal vragen.

De leden van de fractie van 50PLUS sluiten zich aan bij enkele vragen van de fracties van ChristenUnie, en van GroenLinks en PvdA.

2. Nut en noodzaak

In hoeverre verwacht de regering dat dit wetsvoorstel daadwerkelijk impact kan hebben? Is er sprake van een versterking van de strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit? Kan de regering duidelijkheid geven over de betekenis van dit wetsvoorstel – wat betekent versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit? Kijkend naar het wetsvoorstel dat thans voorligt lijkt het of het louter om strafverzwaringen en strafuitbreidingen gaat. Wordt er ook gekeken naar een bredere – en op de samenleving gerichte – aanpak van de – met name aan drugs gerelateerde – problematiek, vraagt het lid van de OSF-fractie. Wordt er naast de in dit wetsvoorstel overheersende focus op «vergelding en vergoeding», ook gekeken naar preventie?

3. Preventie

Het valt de leden van de D66-fractie op dat het wetsvoorstel sterk gericht is op de repressieve kant van ondermijning. Op zichzelf begrijpelijk, maar deze leden vragen de regering een integrale visie op preventie te presenteren. De D66-fractieleden constateren dat er ongeveer 8 gemeenten in Nederland (van de 350) zijn die incidenteel geld hebben gekregen om jongeren in risicovolle omstandigheden te benaderen en te proberen afglijden naar het criminele milieu te voorkomen. Is de regering bereid structureel geld te bedingen bij de Minister van Financiën om dit probleem goed aan te pakken?

4. Kostenverhaal

Het voorstel voorziet in kostenverhaal op een veroordeelde. De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA vragen zich af wat het toevoegen van een dergelijke vordering aan het strafproces betekent voor de strafrechtelijke procedure voor de mate waarin veroordeelden in hoger beroep gaan. Eerder werd aan de strafrechtelijke procedure de vordering van de benadeelde partij toegevoegd, nu de vordering van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) ter zake het kostenverhaal. De rechter moet in een strafvonnis over steeds meer onderwerpen beslissen. Is de regering het met de aan het woord zijnde leden eens, dat hoe meer beslissingen in een strafvonnis zijn opgenomen, des te meer gronden er kunnen zijn voor een eventueel hoger beroep? De leden vragen zich in dit kader af of er data voorhanden zijn over in welk percentage van de zaken die in hoger beroep worden behandeld, de gronden die daartoe hebben geleid, zien op de vordering van de benadeelde partij. Zo ja, kan de regering deze cijfers delen? Zo nee, zou niet eerst helder moeten zijn of het toevoegen van opnieuw een beslissing leidt tot een (onevenredige) stijging van het aantal appels? Heeft de regering overwogen om de rechter in een afzonderlijke rechtelijke beslissing te laten oordelen op vordering van de officier van justitie, zoals ook het geval is bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e van het WvSr)? Is de regering voornemens in de toekomst nog andere vorderingen onder te brengen in de strafrechtelijke procedure? Zo ja, is de regering bereid voorafgaand aan een eventuele uitbreiding onderzoek te laten doen naar de gevolgen van een dergelijke uitbreiding, zowel inhoudelijk als wat betreft belasting van de rechtspraak als ook de gevolgen daarvan op doorlooptijden en de gronden waarvoor en de mate waarin hoger beroep wordt ingesteld?

In een reactie op het wetsvoorstel schrijft de Nederlandse Orde van Advocaten over een trendbreuk in het strafrecht, nu de regering voorstelt misdaadgeld af te pakken bij de veroordeelden, aangezien met bijvoorbeeld het opruimen en vernietigen van drugs hoge kosten gemoeid zijn. Tot nu toe zijn dit kosten die de samenleving draagt, zo constateren de leden van de D66-fractie. Het betreft hier kosten in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid. Kan de regering uitgebreid stilstaan bij dit voorstel in artikel 13d van de Opiumwet en aangeven waarom zij afwijkt van hetgeen tot op heden gangbaar is? Hoe definieert de regering de term «aanzienlijk belang»? Kan de regering de rechters houvast geven?

Bij de voorgestelde regeling omtrent het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde wordt de norm van «aanzienlijk belang» geïntroduceerd. Voor de invulling van die norm vertrouwt de regering blijkens de behandeling in de Tweede Kamer op het gaandeweg ontstaan van jurisprudentie. Om echter met het oog op de wetsgeschiedenis de kaders alvast helder te hebben, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie – mede namens de leden van de fractie van 50PLUS – aan de regering of zij kan bevestigen dat bij het bepalen of sprake is van een «aanzienlijk belang» de volgende drie factoren bepalend zijn: 1) Het moet gaan om een substantieel bedrag; 2) Het bedrag van de resterende betalingsverplichting moet in verhouding zijn met de kosten van de procedure en 3) Er dient rekening gehouden te worden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het vierde onderdeel van dit wetsvoorstel voorziet in de inzet van de onttrekking aan het verkeer om de kosten van vernietiging te verhalen. De leden van de SGP-fractie overwegen dat het belangrijk is dat onrecht niet loont en dat criminelen volledig opdraaien voor de kosten die zij ook indirect maken. De leden constateren dat dit ook geldt voor het dumpen van drugsafval in natuurgebieden of op landbouwgrond. Op dit moment geldt er een structurele subsidieregeling van 1 miljoen euro per jaar om de opruimkosten van drugsdumpingen te financieren. Dit bedrag is echter niet toereikend als je ervan uitgaat dat de opruimkosten voor een willekeurige drugsdumping al gauw oplopen tot een bedrag van € 25.000. Een gedupeerde boer met een maïsveld waarin drugsafval gedumpt is, wordt gesommeerd om het afval zo snel mogelijk op te ruimen. Wanneer hij dit niet tijdig doet, riskeert hij zelf een boete. Kan de regering aangeven of de inzet van de onttrekking aan het verkeer om de kosten van vernietiging te verhalen kan worden uitgebreid met de kosten voor het opruimen van drugsafval?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in uitbreiding van de reikwijdte van het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde. De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe in de uitvoering van deze maatregel vormgegeven wordt aan het doorrechercheren om grote criminelen te vangen. Zij vragen de regering of hier voldoende capaciteit voor is. Kan de regering aangeven of er een kosten-batenanalyse heeft plaatsgevonden om het budget structureel te intensiveren om zo de grote criminelen te pakken en als gevolg daarvan meer miljoenen terug te kunnen vorderen?

5. Strafmaat

De leden van de D66-fractie constateren dat de strafmaat omhooggaat voor diegenen die anderen bedreigen die tot een bepaalde beroepsgroep horen, zoals opgesomd in artikel 285, vijfde lid, van het WvSr. Hiermee geeft de regering gehoor aan een gevoel van onvrede in de samenleving. Dat is op zichzelf begrijpelijk, maar deze leden zouden graag van de regering vernemen of een hogere strafmaat dit soort ondermijnende activiteiten kan voorkomen. Was de huidige strafmaat van twee jaar niet hoog genoeg? Hebben rechters er bij de regering op aangedrongen de strafmaat te verhogen omdat zij met de huidige strafmaat niet uit de voeten konden? Is de regering van mening dat verdachten van georganiseerde criminaliteit aan kansberekening doen en de illegale activiteiten achterwege laten omdat de strafbedreiging hen tegenstaat? Dezelfde vraag geldt voor de beroepsgroepen waar de strafmaat wordt verhoogd naar vier jaar.

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer zei Minister Grapperhaus het volgende: »Dus laten we vooral zeggen dat ook bij die tussenevaluatie de open vraag is: wat heeft deze regeling nu in alle opzichten gebracht in de praktijk? Dus wat zijn de resultaten? En wat heeft de regeling ook níét gebracht in de praktijk? Laten we daar dan open naar kijken.».2 »In ieder geval heb ik toegezegd dat er tussentijds een rapportage komt die als een evaluatie te beschouwen is zonder dat het een echte wetsevaluatie is, zodat de Kamer daarover al eerder in gesprek kan.».3 De leden van de fractie van de PVV hebben hierbij de volgende vragen. Wordt in de tussenevaluatie ook aandacht besteed aan hoe (onder andere gehanteerde strafmaten) en met welke resultaten andere Europese landen de problematiek aanpakken die dit wetsvoorstel beoogt tegen te gaan, alsmede of er elementen zijn die eventueel (deels) kunnen worden overgenomen om de werking van voorliggend wetsvoorstel te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Kan de regering aangeven (indien relevant) of voor dit wetsvoorstel gekeken is naar eventuele mogelijkheden om minimumstraffen toe te passen, alsmede waarom deze (uiteindelijk) niet zijn opgenomen? Kan de regering aangeven (indien relevant) of voor dit wetsvoorstel gekeken is naar eventuele mogelijkheden om van criminelen met een dubbele nationaliteit de Nederlandse nationaliteit af te kunnen pakken, alsmede waarom dit (uiteindelijk) niet is opgenomen? De leden van de PVV-fractie ontvangen graag een gemotiveerd antwoord.

Terecht merkte de Minister van Justitie en Veiligheid in de eerdere fase van de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel al op dat bedreiging van personen met een publieke taak steeds vaker onderdeel is van het «businessmodel» van criminelen. De wens om tegen dat soort bedreigingen substantieel harder op te treden, is voorstelbaar. De vraag is echter wel of het enkel verhogen van het wettelijk strafmaximum daartoe voldoende is. De oriëntatiepunten die de rechtspraak hanteert, komen voor een woordelijke bedreiging uit op een geldboete van 250 euro, eventueel met 100 procent te verhogen in het geval de bedreigde een persoon is met een publieke taak. Welke mogelijkheden ziet de regering om de wens van de wetgever op dit punt nadrukkelijk onder de aandacht te brengen van de rechter, zo vragen de leden van de fractie van ChristenUnie – mede namens de leden van de fractie van 50PLUS.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de algemene verhoging van de maximum strafmaat voor het misdrijf van bedreiging van twee naar drie jaar gevangenisstraf gaat. Dit heeft volgens de regering een afschrikwekkend effect op potentiële daders en zou recht doen aan het leed van slachtoffers. De leden van de SGP-fractie overwegen dat dit een minimale verhoging van het strafmaximum is en vragen de regering of potentiële criminelen hier nu echt van zullen schrikken en hen ervan zal weerhouden een agent te bedreigen om vervolgens miljoenen te kunnen verdienen dankzij het wegkijken bij een drugstransport. Kan de regering aangeven of een hogere maximumstraf niet passender zou zijn?

Wat is de inhoudelijke argumentatie achter de in het nieuwe artikel 285 van het WvSr opgenomen – maar enigszins arbitrair ogende – verhoging van maximaal 2 naar maximaal 3 jaren gevangenisstraf, vraagt het lid van de OSF-fractie. Waarom gaat het strafmaximum van dit artikel van 2 naar 3 jaren, en niet – bijvoorbeeld – van 2 naar 1 jaar of van 2 naar 4 jaren?

6. Beroepsgroepen

In de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Strafbaarstelling verblijf in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied laat de regering weten op vragen van de fractieleden van D66 dat de beroepsgroep «journalisten» niet in de wettekst kan worden opgenomen.4 Zij heeft in de schriftelijke stukken van dat wetsvoorstel beargumenteerd dat de beroepsgroep «journalisten» een niet afgebakende beroepsgroep is. Daarom past het niet voor journalisten in dat wetsvoorstel een wettelijke uitzondering te creëren. Desalniettemin, zo constateren de leden van de D66-fractie, heeft de Minister tijdens het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer het amendement van het lid Sneller (D66) «oordeel Kamer» gegeven.5 Hoe rijmt de regering dat met de eerdere opstelling in dat andere wetgevingstraject? Moet er geen consistentie qua wettelijke terminologie zijn in wetsvoorstellen?

Dit onderwerp is verknoopt met de pakkans. Wat gaat de regering eraan doen dat de bedreigers van de betreffende beroepsgroepen daadwerkelijk worden opgepakt en vervolgd? Als de pakkans niet toeneemt, dan vrezen de D66-fractieleden dat de verhoging van de strafmaat naar drie jaar of soms vier jaar, weinig zoden aan de dijk zet.

Dan merken de D66-fractieleden graag iets op over de beroepsgroepen die door het wetsartikel worden beschermd: burgemeesters, raadsleden, togadragers et cetera. Waarom deze beroepsgroepen en niet bijvoorbeeld ambtenaren in een publieke functie, werkzaam voor de gemeente, zo vragen zij. Dankzij het hierboven aangehaalde amendement in de Tweede Kamer zijn journalisten of publicisten er ook onder gaan vallen, terecht. De leden van de D66-fractie zouden graag van de regering een reflectie horen over de beroepsgroepen die nu wel en niet door het wetsvoorstel worden beschermd en wat daar de achterliggende redenen voor zijn.

Waar het gaat om bedreiging van burgemeesters en andere lokale gezagsdragers bepleiten de leden van de fractie van de ChristenUnie – mede namens de leden van de fractie van 50PLUS – het voeren van een breder en fundamenteler debat naast hetgeen nu wordt voorgesteld. Meer dan ooit staan burgemeesters – soms tegen wil en dank – in de frontlinie van de misdaadbestrijding. Een toegenomen dreiging is daarvan een uitvloeisel, temeer omdat burgemeesters naar de aard van hun ambt dichtbij de burgers staan. Is de regering bereid tot een bredere visievorming op de bedoelde ontwikkeling in de rol van burgemeesters en tot een debat hierover?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel naast de voorgestelde algemene verhoging van de strafmaat voor het misdrijf van bedreiging, ziet op «bijzondere aandacht voor de bedreiging van burgemeesters en andere bestuurders. Criminelen richten zich door middel van intimidatie en dreiging tot ambts- of gezagsdragers, waarvan het effectief en integer functioneren van essentieel belang is voor een goede werking van het openbaar bestuur.» De leden van de SGP-fractie constateren dat het aangenomen amendement-Van der Staaij de bijzondere aandacht voor burgemeesters en togadragers verruimt met politieagenten en buitengewone opsporingsambtenaren.6 De leden van de SGP-fractie vragen de regering hoe zij de bijzondere positie van gemeenteambtenaren belast met besluiten van openbare orde in dit licht ziet, nu ook bedreiging van deze ambtenaren voor criminelen van belang kan zijn als zij besluiten van de gemeente proberen te beïnvloeden.

7. Rapport «De achterkant van Amsterdam»

Het rapport «De achterkant van Amsterdam» uit 2019 verhaalt over het onderzoek naar de ondermijnende criminaliteit in onze hoofdstad.7 Het kernbegrip in de aanbevelingen is «doorzetten». Het onderhavige wetsvoorstel ziet op uitbreiding van de bevoegdheden. Zonder langdurig en met prioriteit ingezet consistent beleid (doorzetten) hebben de in dit wetsvoorstel te verruimen bevoegdheden in de uitvoering onvoldoende effect. Op welke wijze, anders dan financieel, stimuleert de regering de verschillende ketenpartners om de aanpak van ondermijnende criminaliteit «door te zetten», zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA. Op welke wijze monitort en, indien nodig, stimuleert de regering de verschillende ketenpartners de duurzame prioritering van de aanpak?

Een tweede belangrijke aanbeveling is weergegeven in onderstaand citaat:

»Voor de harde kern is een stevig repressief repertoire nodig (en dat zou nog wel wat sterker ontwikkeld mogen worden); voor de groepen daaromheen zou het een tragisch misverstand zijn om alleen op repressie in te zetten. Het zou leiden tot verdieping van de kloof met de maatschappij van de beter gesitueerde burgerij. Het zou de minder bevoorrechten dieper in een sociaal isolement drijven, zoals dat bijvoorbeeld is aan te treffen in de banlieu van Parijs.».8 Onderschrijft de regering deze analyse? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA. Zo ja, op welke wijze draagt zij er zorg voor dat deze gedifferentieerde aanpak landelijk wordt gevolgd? En op welke wijze kan en is zij voornemens bij te sturen als zij ziet dat deze aanpak onverhoopt niet door alle partners wordt gevolgd?

8. Precursoren

De leden van de fractie van D66 onderschrijven het belang van de strafbaarstelling van precursoren, chemische stoffen geschikt om synthetische drugs te fabriceren. Maar de voorgestelde wetsbepaling is nogal vaag geformuleerd. Voorziet de regering geen uitvoerige debatten in de rechtszaal over een bepaalde stof, of die geschikt en bestemd is om chemische drugs te produceren of voor een ander doel kan worden gebruikt? Welk handvat biedt dit wetsvoorstel de rechters die dit moeten beoordelen, zo vragen de leden van de fractie van D66.

Het voorgestelde nieuwe artikel 4a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën bevat een ruime verbodsbepaling ten aanzien van stoffen die bij ministeriële regeling kunnen worden aangewezen. Het is de leden van de ChristenUnie-fractie – evenals de leden van de fractie van 50PLUS – nog niet goed duidelijk of die verbodsbepaling en de aanwijzing bij ministeriële regeling zich wel verdragen met de toepasselijke Europese regelgeving, bezien vanuit het oogpunt van vrij verkeer van goederen en bezien vanuit het oogpunt van harmonisatie van regelgeving. Deze leden verzoeken de regering daar nader op in te gaan.

De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel ziet op een verbod op het in- en uitvoeren van designerprecursoren. Zij constateren dat dit enkel geldt voor precursoren waar geen legale toepassing voor bekend is en dat het wetsvoorstel niet voorziet in een verbodsgrond voor stoffen waar tevens een legale toepassing voor bekend is. De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat in de behandeling van dit wetsvoorstel onvoldoende duidelijk is gemaakt waarom deze specifieke verbodsgrond niet op zowel legaal als illegaal van toepassing is. Kan de regering aangeven wat het effect van deze verbodsgrond is als criminelen voor het verboden middel ook een middel met tevens een legale toepassing kunnen grijpen bij de vervaardiging van designerdrugs?

9. Plaatsen en terreinen

Het wetsvoorstel ziet onder meer op het strafbaar stellen van onrechtmatig verblijf op en in een haven, luchthaven of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats (artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr)). De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA ondersteunen dit voorstel maar vragen zich af of dit voldoende is als het gaat om mogelijk crimineel en ondermijnend gedrag in bijvoorbeeld de haven van Rotterdam. De leden vragen de regering of zij kennis heeft genomen van een ingezonden stuk in NRC Handelsblad van 18 mei 2021 van Nurlan Agayev, waarin moederbedrijven van Rotterdamse reders worden opgeroepen hun werknemers weerbaar te maken tegen corruptie.9 Tevens roept hij op tot betere (preventieve) samenwerking met politie en justitie. Prof. dr. Tops, bijzonder hoogleraar ondermijningsstudies aan de Universiteit Leiden, meldde onlangs in een bijdrage voor de commissie Justitie en Veiligheid van het Benelux parlement dat hij geschokt is door een situatie bij een fruitbedrijf in de Rotterdamse haven.10 Dit bedrijf, zittende in een kwetsbare branche, kondigde onlangs aan een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) te vragen van personeel van een bepaalde afdeling van dat bedrijf. Van de dertig personen waren 28 binnen twee weken vertrokken. Die wilden de test rondom deze VOG niet ondergaan.

De leden hebben kennisgenomen van de moties die in de Tweede Kamer rondom dit onderwerp zijn aangenomen en vragen de regering wat zij voornemens is op dit vlak te doen. Kan de regering in het bijzonder reflecteren op de oproep van de heer Agayev om te komen tot betere samenwerking tussen reders, politie en justitie? Is de regering voornemens met de reders in gesprek te gaan over de risico’s van ondermijnend handelen en gedrag bij werknemers en bijvoorbeeld het opvragen van een VOG aan werknemers in deze branche?

De regering stelt in artikel 138aa van het WvSr mensen strafbaar die wederrechtelijk verblijven op een besloten plaats in een haven, luchthaven of spoorwegemplacement bestemd voor distributie, opslag of overslag van goederen. Gelet op de recente voorbeelden van leden van een criminele organisatie die havenloodsen binnendrongen en drugs verstopten in containers voor anderen bestemd, of die drugs probeerden weg te halen, begrijpen de leden van de D66-fractie de noodzaak van deze bepaling. Kan de regering aangeven wat de definitie is van een besloten plaats? Vallen daar ook hybride plekken onder? Bijvoorbeeld tonnen die op een afgescheiden deel van de haven staan met een hek eromheen, maar die onder een afdakje staan? Is dat een «besloten» plaats?

De strafbaarstelling van wat de regering ergens betitelde als «criminele binnendringing» op bepaalde plekken op haventerreinen, luchthavens en spoorwegemplacementen, is wat de leden van de fractie van de ChristenUnie – evenals de leden van de fractie van 50PLUS – betreft een begrijpelijke keuze. Ook op dit punt is echter de problematiek breder van aard. In veel gevallen wordt het binnendringen vergemakkelijkt, zo niet gefaciliteerd door medewerkers van bedrijven en zelfs van overheidsinstanties. Omkoping en afpersing zijn daarbij kernwoorden. Welke initiatieven kunnen de leden van de regering verwachten om dit bredere probleem effectief aan te pakken?

Een vervolgvraag bij dit onderdeel van het wetsvoorstel is in hoeverre een eventueel waterbedeffect strafrechtelijk kan worden opgevangen. De praktijk leert al dat criminelen uitwijken naar andere plaatsen om bijvoorbeeld verdovende middelen uit een lading te halen als de haven of andere plaats van aankomst goed bewaakt en gecontroleerd wordt. Bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen worden dan ineens plaats van handeling. Is het bestaande instrumentarium afdoende om daartegen met soortgelijke stevigheid op te treden, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie.

Het lid van de OSF-fractie vraagt de regering hoe het nieuwe artikel 138aa van het WvSr – het strafbaar maken van het wederrechtelijk verblijf op een haven, luchthaven of rangeerterrein voor insluipers – zich verhoudt tot werknemers van bijvoorbeeld havenbedrijven die zich naast hun reguliere werkzaamheden op het haventerrein bezighouden met criminele activiteiten (op het havengebied), maar zich dus niet wederrechtelijk op dit terrein begeven.

10. Uitvoerings- en financiële consequenties

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA – evenals de leden van de fractie van 50PLUS – ondersteunen zoals gezegd een sterkere aanpak van ondermijning. Zij vragen zich evenwel af of de middelen die daarvoor zijn of worden vrijgemaakt, voldoende en voldoende structureel zijn. Er is inmiddels geïnvesteerd in de politie, 291 miljoen euro bij aanvang van het kabinet en in het kader van de ondermijning 80 miljoen euro van de 150 miljoen euro uit de BOTOC-gelden.11 Zoals ook blijkt uit het WODC-onderzoek naar aanleiding van de motie-Rosenmöller12 is niet alleen investeren van belang, maar dienen naast investering ook middelen voor de lange termijn worden geborgd. De leden vragen de regering of dit het geval is. Voorts is van belang dat in de gehele keten wordt geïnvesteerd; alleen investeren in politie leidt tot problemen bij het OM en vervolgens rechtspraak. Kan de regering reflecteren op de vraag hoe zij de voornoemde investeringen in de politie heeft laten doorwerken in de rest van de keten?

De leden van de SGP-fractie lezen dat ten aanzien van de noodzakelijke organisatorische wijzigingen in eerste instantie geldt dat aan de kant van de opsporingsdiensten en het OM sprake is van lasten als gevolg van de extra administratie die nodig is. De leden van de SGP-fractie overwegen dat het OM, de Nationale Politie, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten en de regioburgemeesters aandacht vragen voor stabiele financiering ten behoeve van een goed functionerende rechtsstaat. Deze leden onderschrijven de oproep om te investeren in innovatie en in toekomstbestendige systemen in de gehele strafrechtketen. Zij vragen de regering hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt met de toekomstbestendigheid van de strafrechtketen en de financiering daarvan. Is er voldoende capaciteit voor de beoogde winst op dit terrein?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), vac. (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (FVD).

X Noot
2

Tweede Kamer, 81e vergadering, donderdag 27 mei 2021 (ongecorrigeerd verslag), p. 44.

X Noot
3

Tweede Kamer, 81e vergadering, donderdag 27 mei 2021 (ongecorrigeerd verslag), p. 44.

X Noot
4

Kamerstukken II 2018/19, 35 125, 6, p. 20.

X Noot
5

Kamerstukken II 2020/21, 35 564, 12.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 35 564, 10.

X Noot
7

P. Tops & J. Tromp, De achterkant van Amsterdam. Een verkenning van drugsgerelateerde criminaliteit, Amsterdam: gemeente Amsterdam 2019.

X Noot
8

P. Tops & J. Tromp, De achterkant van Amsterdam. Een verkenning van drugsgerelateerde criminaliteit, Amsterdam: gemeente Amsterdam 2019, p. 48.

X Noot
9

N. Agayev, «Rotterdam is de drugshub van Europa – Rederijen moeten snel in actie komen», NRC 18 mei 2021.

X Noot
10

Commissie Justitie en Veiligheid Benelux parlement, vrijdag 5 maart 2021.

X Noot
11

BOTOC staat voor Breed Offensief Tegen georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit.

X Noot
12

Kamerstukken I 2019/20, 35 300, C.

Naar boven