Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35548 nr. A |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35548 nr. A |
1 juni 2021
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het partner- en wezenpensioen voor de nabestaanden van politieke ambtsdragers te harmoniseren met het partnerpensioen en het wezenpensioen voor nabestaanden van het overheidspersoneel en daartoe de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers te wijzigen, alsmede mede naar aanleiding van de evaluatie van de wetgeving in vervolg op de adviezen van de commissie Rechtspositie politieke ambtsdragers en de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Wet Schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement te wijzigen, en de Gemeentewet en de Provinciewet aan te passen in verband met de harmonisatie van de rechtspositie van decentrale politieke ambtsdragers;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b van het eerste lid komt te luiden:
de persoon die met een politieke ambtsdrager, gewezen politieke ambtsdrager of gepensioneerde een huwelijk of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel de persoon, die is aangemeld op de wijze, bedoeld in artikel 2a;.
2. Aan het eerste lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de relatie tussen de aanmelder en degene die als zijn partner is aangemeld op de wijze, bedoeld in artikel 2a;
de tijd waarover pensioenaanspraken zijn opgebouwd op grond van deze wet.
3. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
4. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder:
a. ouderdomspensioen mede verstaan eigen pensioen als bedoeld in deze wet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021;
b. partnerpensioen mede verstaan nabestaandenpensioen als bedoeld in deze wet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021.
B
In het opschrift en de tekst van artikel 3 wordt «nabestaandenpensioen» telkens vervangen door «partnerpensioen».
C
In artikel 4 wordt «nabestaanden-» vervangen door «partner-».
D
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een minister aan wie door Ons ontslag wordt verleend, heeft met ingang van de dag van zijn ontslag, indien hij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en hij niet zonder onderbreking weer als minister optreedt, recht op een uitkering op de voet van de volgende artikelen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 9, het restant van de uitkering, wordt niet uitbetaald voor de periode dat:
a. de belanghebbende Onze Minister daarom verzoekt;
b. aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
c. de belanghebbende zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
d. de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie, met dien verstande dat artikel 19, tiende, dertiende en veertiende lid, van de Werkloosheidswet alsmede de regels die op grond van genoemd tiende lid gesteld zijn, van overeenkomstige toepassing zijn;
e. de belanghebbende vakantie geniet buiten de bij algemene maatregel van bestuur gestelde periode.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het niet uitbetalen van de uitkering op grond van het tweede lid, is niet van invloed op de met toepassing van artikel 7, eerste of tweede lid, berekende duur waarvoor de uitkering is toegekend.
E
Artikel 7, zesde lid, vervalt.
F
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 6» vervangen door «aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 6 geheel of gedeeltelijk wordt uitbetaald en die niet binnen twaalf maanden na ontslag de pensioengerechtigde leeftijd bereikt».
2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het vierde en vijfde lid.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Dit artikel is niet van toepassing:
a. op de belanghebbende die inkomsten geniet ten bedrage van 100% van de laatstelijk als minister genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 8, tweede lid, of een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de laatstelijk als minister genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 8, tweede lid;
b. op de belanghebbende die recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 8a;
c. voor de periode dat de uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 9, het restant van de uitkering op verzoek van de belanghebbende met toepassing van artikel 6, tweede lid, onder a, niet wordt uitbetaald.
G
Artikel 7b komt te luiden:
1. De belanghebbende is verplicht door een re-integratiebureau een plan op te laten stellen voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, onderdeel a, en het plan, nadat het is goedgekeurd door Onze Minister, onder begeleiding van een re-integratiebureau uit te voeren.
2. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 7a, vierde lid, heeft de belanghebbende vanaf het moment van zijn ontslag met in achtneming van de regels, bedoeld in het derde lid, recht op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten van het laten opstellen van het plan, bedoeld in het eerste lid, en van de begeleiding en ondersteuning door een re-integratiebureau bij de uitvoering van het plan.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan, bedoeld in het eerste lid;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding en ondersteuning;
c. de eisen die worden gesteld aan een re-integratiebureau als bedoeld in het eerste lid;
d. de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het tweede lid;
e. het bedrag dat ten hoogste op grond van het tweede lid kan worden verstrekt.
4. In de regels, bedoeld in het derde lid, kan worden gedifferentieerd naar gelang de afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.
H
In de artikelen 8, eerste, tweede en derde lid, 8b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, 9, derde lid, 13d, eerste en tweede lid, 14, eerste lid, onder c, 106, eerste lid, 130, vierde lid, onder c en d, 133, eerste, tweede en derde lid, 133b, tweede, vierde, zevende, achtste en negende lid, 134, vijfde lid, 160, eerste lid, en 163d wordt «wedde» steeds vervangen door «bezoldiging».
I
In artikel 11, tweede lid, wordt de puntkomma aan het eind van onderdeel b vervangen door een punt en vervalt onderdeel c.
J
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de gewezen minister wordt aan de partner, van die de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan driemaal het bedrag van de uitkering, dat over de laatste volle maand aan de gewezen minister is uitgekeerd.
2. In het tweede lid, wordt «weduwe of weduwnaar» vervangen door «partner».
3. In het tweede lid vervalt «, onderscheidenlijk zij,».
L
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
2. In het derde lid wordt «het tijdstip waarop de betrokkene de leeftijd van 60 jaren heeft bereikt» vervangen door «de eerste dag van de maand waarin betrokkene de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt».
M
Artikel 13c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Gedurende de periode dat een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 wordt genoten, is het opbouwpercentage de helft van het percentage, bedoeld in het eerste lid. Gedurende de periode waarin de uitkering met toepassing van artikel 6, tweede lid, niet wordt uitbetaald, is het opbouwpercentage nihil.
2. In het derde lid wordt na »invalide is» ingevoegd «en de invaliditeit veroorzaakt is door een dienstongeval».
3. In het vierde lid wordt na «waarin de uitkering is verminderd» ingevoegd «vanwege toepassing van artikel 7c, eerste lid, of».
4. Het vijfde lid vervalt.
N
In artikel 13d, eerste lid, wordt «een franchise in verband met het op grond van artikel 18a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 in aanmerking te nemen bedrag ter zake van uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet» vervangen door «een bij een middelloonstelsel behorende franchise die wordt gehanteerd ten aanzien van overheidswerknemers». Tevens wordt na «te boven gaat» ingevoegd «, op de peildatum van 1 januari van een kalenderjaar of op de datum waarop betrokkene tot minister is benoemd».
O
Artikel 13f wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. In het eerste en tweede lid wordt «nabestaandenpensioen» vervangen door «partnerpensioen».
3. In het derde lid wordt «de echtgenoot of de aangemelde partner» vervangen door «de partner».
P
Artikel 13g wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een gewezen minister kan na afloop van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 7, een deel van de tussen 1 augustus 2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 door hem opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen omzetten in een aanspraak op partnerpensioen bij overlijden voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
3. In het tweede lid wordt «nabestaandenpensioen» vervangen door «partnerpensioen».
4. In het derde lid, aanhef, wordt «nabestaandenpensioen» vervangen door «partnerpensioen» en «eigen pensioen» door «ouderdomspensioen».
Q
Artikel 13i wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister kan een pensioen als bedoeld in het eerste lid eveneens afkopen, mits Onze Minister na het ontslag van de belanghebbende als minister ten minste vijf maal tevergeefs heeft gepoogd de overdrachtswaarde over te dragen als bedoeld in artikel 13j, eerste lid, en na het ontslag ten minste vijf jaar is verstreken.
2. In het derde lid (nieuw) wordt «Artikel 66, negende lid» vervangen door «Artikel 66, zevende lid».
R
Na artikel 13i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister kan de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraken van een gewezen minister met overeenkomstige toepassing van de artikelen 70a en 220b van de Pensioenwet overdragen aan een pensioenuitvoerder als bedoeld in de Pensioenwet, met dien verstande dat voor deze overeenkomstige toepassing Onze Minister wordt beschouwd als de overdragende pensioenuitvoerder.
2. Een pensioenuitvoerder als bedoeld in de Pensioenwet kan de pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer als bedoeld in de Pensioenwet met overeenkomstige toepassing van artikel 70a van de Pensioenwet overdragen aan Onze Minister, met dien verstande dat voor deze overeenkomstige toepassing Onze Minister wordt beschouwd als de ontvangende pensioenuitvoerder.
3. De krachtens de artikelen 70a, zesde lid, en 220b, vierde lid, onderdeel a, van de Pensioenwet gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op de waardeoverdracht.
Ra
Na artikel 13j wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister is verplicht om na een verzoek van een minister of een gewezen minister met overeenkomstige toepassing van artikel 69a van de Pensioenwet en de op het vierde lid van dat artikel gebaseerde nadere regels over te gaan tot afkoop van een deel van de waarde van diens aanspraken op ouderdomspensioen.
S
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen g en h, wordt «nabestaandenpensioen» telkens vervangen door «partnerpensioen».
2. In het eerste lid, onderdeel j, wordt «de afkoop» vervangen door «de afkoop en de waardeoverdracht».
U
Artikel 15 komt te luiden:
1. De partner van een minister, gewezen minister of gepensioneerd minister heeft bij diens overlijden recht op partnerpensioen.
2. Het partnerpensioen gaat in op de dag volgende op de dag van het overlijden, bedoeld in het eerste lid.
3. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op partnerpensioen:
a. indien het partnerschap is aangegaan nadat de gepensioneerde minister de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt;
b. bij overlijden van een gewezen minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, voor zover de pensioengeldige tijd is gelegen tussen 1 augustus 2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 en geen omzetting is gedaan als bedoeld in artikel 13g, eerste lid;
c. bij overlijden van een gepensioneerd minister, voor zover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en de keuze is gedaan, bedoeld in artikel 13f;
d. indien de partner de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is en hiervoor is veroordeeld.
4. Voor de toepassing van het derde lid, onder b, geldt niet als gewezen minister de gewezen minister die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 8a, eerste lid.
V
Artikel 17 komt te luiden:
1. Bij een overlijden van de minister, de gewezen minister of de gepensioneerd minister heeft de gewezen partner recht op bijzonder partnerpensioen, mits:
a. de gewezen partner recht op partnerpensioen zou hebben gehad, indien de minister, gewezen minister of gepensioneerde op de dag van het beëindigen van het partnerschap zou zijn overleden; en
b. indien het partnerschap een huwelijk betrof, de dag van het vonnis, waarbij de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken ligt na het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet herziening echtscheidingsrecht en de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk niet is uitgesproken met toepassing van het voor bedoeld tijdstip geldende recht.
2. In afwijking van het eerste lid heeft de gewezen partner bij overlijden geen recht op bijzonder partnerpensioen:
a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden bij geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het partnerschap dit overeenkomen en Onze Minister daarmee instemt;
b. indien betrokkene als gevolg van het aangaan van een nieuw partnerschap met dezelfde minister wegens diens overlijden recht op partnerpensioen heeft;
c. bij overlijden van een minister of gewezen minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, voor zover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen tussen 31 juli 2003 en het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021;
d. bij overlijden van een gepensioneerd minister voor zover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en de keuze is gedaan, bedoeld in artikel 13f;
e. indien de gewezen partner de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister opzettelijk van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is, en hiervoor is veroordeeld;
f. indien bij de scheiding het partnerpensioen van de minister, de gewezen minister of de gepensioneerd minister is omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de gewezen partner.
W
Artikel 18 komt te luiden:
1. In deze afdeling wordt onder wees verstaan een kind van wie een verzorger is overleden en:
a. die als kind van de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister staat ingeschreven in de basisadministratie, bedoeld in de Wet basisregistratie persoonsgegevens;
b. dat deel uitmaakte van het gezin van de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister, waarvoor deze de kosten van levensonderhoud droeg; of
c. voor wie de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister ten tijde van overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend.
2. In deze afdeling wordt onder verzorger verstaan:
a. de ouder van de wees indien de wees is geboren tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap;
b. de persoon die de wees heeft erkend of geadopteerd;
c. de pleegouder van de wees.
3. Onder pleegouder bedoeld in het tweede lid, onder c, wordt verstaan de persoon die de zorg draagt voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of het genieten van een vergoeding daarvoor.
4. De wees heeft bij overlijden van zijn verzorger die minister, gewezen minister of gepensioneerd minister was recht op wezenpensioen, indien hij de leeftijd van vijfentwintig jaar nog niet heeft bereikt.
5. Het wezenpensioen gaat in op de dag volgende op de dag van het overlijden van de verzorger, bedoeld in het vierde lid.
6. In afwijking van het vierde lid heeft een wees geen recht op wezenpensioen als hij opzettelijk de minister, gewezen minister of gepensioneerd minister van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtig is, en hiervoor is veroordeeld.
X
De artikelen 19 en 20 vervallen.
Y
In artikel 21 wordt onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Het tijdelijk pensioen gaat in op een door Onze Minister te bepalen dag.
Z
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Nabestaandenpensioen» vervangen door «Berekening partnerpensioen».
2. In het eerste lid wordt «Het nabestaandenpensioen bedraagt 70 procent van het pensioen» vervangen door «Het partnerpensioen, bedoeld in artikel 15, bedraagt 70 procent van het ouderdomspensioen».
3. In het tweede lid, aanhef, wordt «het pensioen van de nabestaande van hem die overlijdt,» vervangen door «het partnerpensioen».
4. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. bij overlijden van een minister vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, 70 procent van het ouderdomspensioen waarop die minister aanspraak zou hebben kunnen maken, indien hij zijn ambt tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bekleed, zonder rekening te houden met artikel 13e, tweede of derde lid;.
5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «als gewezen minister» vervangen door «bij overlijden van een gewezen minister» en «pensioen» door «ouderdomspensioen».
6. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien wegens eenzelfde overlijden voor een partner recht ontstaat zowel op partnerpensioen krachtens deze afdeling als op partnerpensioen krachtens of op de voet van de derde of vijfde afdeling van deze wet, wordt voor de berekening van de ouderdomspensioenen waarvan de partnerpensioenen zijn afgeleid, tijd die zowel voor de berekening van eerstbedoeld pensioen als voor de berekening van het andere pensioen meetelt en niet daadwerkelijk gelijktijdig in de verschillende ambten is doorgebracht, slechts meegeteld voor de berekening van het pensioen, waarbij die tijd het hoogste bedrag oplevert.
7. In het vierde lid wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
AA
De artikelen 22a, 22b en 22c vervallen.
BB
Artikel 23 komt te luiden:
1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt 70 procent van een ouderdomspensioen, waarbij in aanmerking wordt genomen:
a. de berekeningsgrondslag waarnaar het ouderdomspensioen van de minister, gewezen minister of gepensioneerde zou zijn berekend indien deze op de dag van het beëindigen van het partnerschap recht op ouderdomspensioen zou hebben verkregen, zonder rekening te houden met artikel 13e, tweede of derde lid;
b. pensioengeldige tijd die is gelegen vóór de onder a bedoelde dag, met dien verstande dat:
i. bij overlijden van een minister of gewezen minister voor de pensioengerechtigde leeftijd, uitsluitend tijd vóór 1 augustus 2003 en na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021, in aanmerking wordt genomen;
ii. bij overlijden van een gepensioneerd minister uitsluitend tijd vóór 1 juli 1999 in aanmerking wordt genomen, indien de keuze is gedaan, bedoeld in artikel 13f.
2. Indien er bij overlijden recht bestaat op meer dan een bijzonder partnerpensioen vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de berekening van het bijzonder partnerpensioen ontleend aan elk partnerschap waaraan een eerder partnerschap voorafgaat slechts de diensttijd meetelt die samenloopt of geacht kan worden samen te lopen met de duur van het partnerschap.
3. Wanneer er in verband met hetzelfde overlijden behalve partnerpensioen ook recht op een of meer bijzondere partnerpensioenen bestaat, wordt het partnerpensioen verminderd met deze bijzondere partnerpensioenen.
CC
Artikel 24 vervalt.
DD
Artikel 25 komt te luiden:
1. Het wezenpensioen bedraagt 14 procent van het ouderdomspensioen als de wees een verzorger als bedoeld in artikel 18, tweede lid, heeft.
2. Het wezenpensioen bedraagt 28 procent van het ouderdomspensioen als er geen sprake is van een verzorger als bedoeld in artikel 18, tweede lid.
3. Onze Minister stelt het wezenpensioen, bedoeld in het eerste lid, opnieuw vast als de wees geen verzorger als bedoeld in artikel 18, tweede lid, meer heeft. Het gewijzigde bedrag van het wezenpensioen gaat in met ingang van de eerste dag van de maand na de maand waarin de verzorger is overleden.
4. Voor de toepassing van dit artikel is het ouderdomspensioen het ouderdomspensioen:
a. voordat het pensioen is verlaagd of verhoogd met toepassing van artikel 13e, tweede lid, 13f, 13g;
b. zonder rekening te houden met de toepassing 13e, derde lid.
EE
De artikelen 25a en 26 vervallen.
FF
Artikel 27, derde lid, vervalt.
GG
De artikelen 27a en 27b vervallen.
HH
Artikel 28a wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 28a, eerste lid, wordt «het nabestaandenpensioen, het bijzonder nabestaandenpensioen» vervangen door «het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen».
2. In het tweede lid wordt «Artikel 66, negende lid» vervangen door «Artikel 66, zevende lid».
II
Na artikel 28a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
JJ
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
2. Wanneer een vervallen recht op pensioen geheel of gedeeltelijk wordt hersteld gaat het pensioen in op de eerste dag van de maand waarin het herstel heeft plaatsgevonden.
KK
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «nabestaandenpensioenen na hertrouwen of aanmelding» vervangen door «partnerpensioenen bij nieuw partnerschap».
2. In het eerste lid, wordt «nabestaande» vervangen door «partner» en «nabestaandenpensioen» telkens door «partnerpensioen».
LL
In artikel 34a wordt «eigen pensioenen» vervangen door «ouderdomspensioenen».
MM
De artikelen 35 tot en met 39 vervallen.
NN
Artikel 40 vervalt.
OO
In artikel 40a, eerste lid, wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
PP
Na artikel 40b worden zeven artikelen ingevoegd, luidende:
1. Ingeval aan een gewezen minister reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 een uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 is toegekend, wordt in afwijking van artikel 13c, tweede lid, het opbouwpercentage niet gehalveerd:
a. gedurende de eerste drie jaar en twee maanden van de uitkeringsperiode, te rekenen vanaf de datum waarop de uitkering is toegekend; en
b. gedurende de periode waarin de uitkering langer dan drie jaar en twee maanden wordt genoten en betrokkene voor 55 procent of meer algemeen invalide is.
2. Bij een ontslag van een belanghebbende die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 het ambt van minister vervult is in afwijking van artikel 13c, tweede lid, het eerste lid van overeenkomstige toepassing, tenzij de belanghebbende dit ambt opnieuw bekleedt in het eerstvolgende kabinet dat aantreedt na die datum.
3. Het opbouwpercentage, bedoeld in artikel 13c, is nul indien de betrokkene daarom reeds voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 heeft verzocht.
1. De partner aan wie op grond van deze wet een partnerpensioen is toegekend in verband met een overlijden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 en die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt maar geen recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, ontvangt tot hij die leeftijd bereikt een toeslag op zijn volgens artikel 22 berekende pensioen, indien dat is berekend of mede is berekend over diensttijd na 31 december 1985.
2. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het partnerpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 procent van 75 procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op partnerpensioen ontstaat.
3. Indien de partner, bedoeld in het eerste lid, bij de toekenning van het partnerpensioen jonger was dan 40 jaar, wordt de toeslag toegekend voor een periode van ten hoogste 12 maanden.
4. De toeslag wordt met ingang van 1 januari van ieder jaar aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid.
5. Het recht op toeslag eindigt met ingang van de dag waarop de partner de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de partner aan wie op grond van deze wet een partnerpensioen is toegekend in verband met een overlijden binnen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 en die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, maar geen recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, indien de overledene aantoonbaar reeds ten tijde van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 ongeneeslijk ziek was en daardoor of door andere blijvende omstandigheden voor die datum geen aanvullende nabestaandenverzekering bij een verzekeraar heeft kunnen afsluiten tegen ten hoogste de dubbele basispremie.
1. De partner aan wie op grond van deze wet een partnerpensioen is toegekend in verband met een overlijden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 en die recht heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, waarop inkomen in mindering wordt gebracht, heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 22 berekende pensioen, indien dat is berekend of mede is berekend over diensttijd na 31 december 1985.
2. Recht op toeslag heeft eveneens de partner aan wie in het tijdvak van 1 juli 1996 tot 1 juli 1999 nabestaandenpensioen is toegekend en op wiens uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet in dat tijdvak inkomen in mindering is gebracht.
3. De toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het partnerpensioen tellend jaar na 31 december 1985 2,5 procent van het verschil tussen 75 procent van het tot een jaarbedrag herleide bedrag van de nabestaandenuitkering en de vakantie-uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, zoals die wet geldt op 1 januari van het jaar waarin recht op partnerpensioen ontstaat, zonder de vermindering en het verminderde bedrag. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 procent van het in de eerste volzin eerstbedoelde bedrag en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld:
a. met ingang van 1 januari van ieder jaar volgens de regels, bedoeld in artikel 105, eerste lid;
b. bij iedere nadere vaststelling van de vermindering van een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
4. Artikel 40d, vierde, vijfde en zesde lid, zijn mede van toepassing op de toeslag ingevolge dit artikel.
1. De partner die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, heeft tot de dag waarop hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag op zijn volgens artikel 22 berekende pensioen ten bedrage van 15 procent van dat pensioen voor zover dat is berekend over diensttijd vóór 1 augustus 2003 en van 7,5 procent voor zover berekend over de diensttijd na 31 juli 2003, behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een pensioen als daar bedoeld verstaan het pensioen nadat eventueel hoofdstuk 17 toepassing heeft gevonden.
3. De compensatie bedraagt niet meer dan het voor overheidswerknemers gestelde grensbedrag voor compensatie voor premiebetaling AOW/Anw over nabestaandenpensioen.
4. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van degene die recht heeft op bijzonder partnerpensioen.
1. In afwijking van artikel 18, vierde lid, heeft de wees van een minister, gewezen minister of gepensioneerd minister die voor het tijdstip inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 is overleden, recht op een wezenpensioen, zolang hij de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt.
2. In afwijking van artikel 115, vierde lid, eindigt het wezenpensioen, bedoeld in het eerste lid, op de laatste dag van de maand waarin de wees de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt of betrokken is bij een partnerschap.
1. Een wees met recht op wezenpensioen heeft, voor zover dat pensioen is berekend over de diensttijd voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021, vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt recht op een toeslag van vijftien procent van het wezenpensioen.
2. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder wezenpensioen verstaan het pensioen nadat eventueel hoofdstuk 17 toepassing heeft gevonden.
3. De in het eerste lid bedoelde compensatie gaat niet uit boven het fiscale maximum als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964 een bedraagt niet meer dan het voor wezen van overheidswerknemers gestelde grensbedrag.
4. Voor de toepassing van artikel 27 wordt de toeslag op grond van dit artikel buiten beschouwing gelaten.
De artikelen 41 tot en met 45 vervallen.
RR
In artikel 45a, eerste lid, wordt «het nabestaandenpensioen, het bijzonder nabestaandenpensioen» vervangen door «het partnerpensioen, het bijzonder partnerpensioen».
SS
De artikelen 46 tot en met 49 vervallen.
TT
In artikel 50, onder d, wordt «kamerlidtijd: tijd» vervangen door «kamerlidtijd of kamerlidjaar: tijd of jaar».
UU
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een kamerlid heeft met ingang van de dag van zijn aftreden, indien hij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en hij niet zonder onderbreking weer als kamerlid optreedt, recht op een uitkering op de voet van de volgende artikelen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 54, het restant van de uitkering wordt niet uitbetaald:
a. voor zover en voor de periode dat de belanghebbende daarom verzoekt;
b. voor de periode dat aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
c. voor de periode dat de belanghebbende zicht onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
d. voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie, met dien verstande dat artikel 19, tiende, dertiende en veertiende lid, van de Werkloosheidswet alsmede de regels die op grond van genoemd tiende lid gesteld zijn, van overeenkomstige toepassing zijn;
e. voor de periode dat de belanghebbende vakantie geniet buiten de bij algemene maatregel van bestuur gestelde periode.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het niet uitbetalen van de uitkering op grond van het tweede lid, is niet van invloed op de met toepassing van artikel 52, eerste of tweede lid, berekende duur waarvoor de uitkering is toegekend.
4. Een lid wordt toegevoegd, luidende:
5. Indien de belanghebbende is geboren in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of indien hij daar ten minste vijf jaren aaneengesloten heeft verbleven, wordt voor de toepassing van het tweede lid, onder d, voor «buiten Nederland» gelezen «buiten het Koninkrijk der Nederlanden».
VV
Artikel 52, zevende lid, vervalt.
WW
Artikel 52a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 51» vervangen door «aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 51 geheel of gedeeltelijk wordt uitbetaald en die niet binnen twaalf maanden de pensioengerechtigde leeftijd bereikt».
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid en komt te luiden:
4. Dit artikel is niet van toepassing:
a. op de belanghebbende die inkomsten geniet ten bedrage van 100% van berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 50, onderdeel e, of een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 50, onderdeel e;
b. op de belanghebbende die recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 53a;
c. voor de periode dat de belanghebbende verzoekt af te zien van de uitbetaling van de gehele uitkering.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot het vijfde lid.
XX
Artikel 52b komt als volgt te luiden:
1. De belanghebbende is verplicht door een re-integratiebureau een plan op te laten stellen voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 52a, eerste lid, onderdeel a, en het plan, nadat het is goedgekeurd door Onze Minister, onder begeleiding van een re-integratiebureau uit te voeren.
2. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 52a, vierde lid, heeft de belanghebbende vanaf het moment van zijn ontslag met in achtneming van de regels, bedoeld in het derde lid, recht op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten van het plan, bedoeld in het eerste lid, en van de begeleiding en ondersteuning bij de uitvoering van het plan.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan, bedoeld in het eerste lid;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding en ondersteuning;
c. de eisen die worden gesteld aan een re-integratiebureau als bedoeld in het eerste lid;
d. de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het tweede lid;
e. het bedrag dat ten hoogste op grond van het tweede lid kan worden verstrekt.
4. In de regels, bedoeld in het derde lid, kan worden gedifferentieerd naar gelang de afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.
YY
In artikel 52c vervalt «of 52b».
ZZ
In artikel 56, tweede lid, wordt de puntkomma aan het eind van onderdeel b vervangen door een punt en vervalt onderdeel c.
AAA
In artikel 57, eerste en tweede lid, wordt «weduwe of weduwnaar» steeds vervangen door «partner».
BBB
Hoofdstuk 11 komt te luiden:
Een persoon die kamerlid is of kamerlid is geweest, heeft met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk 4 en de artikelen 39c tot en met 40c recht op ouderdomspensioen, met dien verstande dat:
1. voor «dienstjaar» gelezen wordt «kamerlidjaar»; en
2. voor «hoofdstuk 3»gelezen wordt «hoofdstuk 10».
CCC
Hoofdstuk 12 komt te luiden:
De partner en de gewezen partner van een kamerlid, gewezen kamerlid of gepensioneerd kamerlid heeft met overeenkomstige toepassing van de artikelen 15, 17, 21, 22 tot en met 23a, 28, 31 en 34, alsmede de artikelen 40d tot en met 40f en de nadere regels op grond van artikel 45a recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat in artikel 40c voor «diensttijd» gelezen wordt «kamerlidtijd».
Na het overlijden van een kamerlid, gewezen kamerlid of gepensioneerd kamerlid hebben zijn wezen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 18, 21, 25, 27, 28, 28a, 31 en 34a alsmede de artikelen 40g en 40h en de nadere regels op grond van 45a recht op een wezenpensioen.
DDD
De hoofdstukken 13 en 14 vervallen.
EEE
De artikelen 80 tot en met 84b en 85 tot en met 92 vervallen.
FFF
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een aanpassing aan een algemene loonswijziging,» wordt vervangen door «een verhoging met de consumentenprijsindex».
2. In het derde lid wordt «Onze Minister stelt regels» vervangen door «Onze Minister kan regels stellen».
HHH
De artikelen 112, 113 en 114 vervallen.
III
Artikel 115, vierde lid komt te luiden:
4. Het wezenpensioen voorts eindigt op de laatste dag van de maand waarin de wees:
a. vijfentwintig jaar is geworden of betrokken is bij een partnerschap; of
b. wettig kind is geworden van een ander dan degene aan wiens overlijden het recht op wezenpensioen wordt ontleend.
JJJ
Artikel 116 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het kopje «Nabestaandenuitkering» wordt vervangen door «Overlijdensuitkering».
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerd minister of gepensioneerd kamerlid wordt aan diens partner, van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen van die minister of dat kamerlid over een tijdvak van twee maanden. Bij ontstentenis van een partner van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van wezen die aan het overlijden van de gepensioneerde op grond van deze wet recht op wezenpensioen ontlenen.
KKK
In artikel 117, eerste lid, wordt voor «verrekening» ingevoegd «geen».
LLL
Hoofdstuk 19 vervalt.
MMM
Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een lid van gedeputeerde staten heeft met ingang van de dag van zijn ontslag recht op een uitkering op de voet van de volgende artikelen, indien hij nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en hij niet zonder onderbreking weer als lid van gedeputeerde staten optreedt in een betrekking van ten minste gelijke omvang.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De uitkering of, na verrekening ingevolge artikel 134, het restant van de uitkering wordt niet uitbetaald:
a. voor zover en voor de periode dat de belanghebbende daarom met het oog op de toepassing van artikel 132a, vierde lid, onder c, verzoekt;
b. voor de periode dat aan de belanghebbende rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
c. voor de periode dat de belanghebbende zicht onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel;
d. voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie, met dien verstande dat artikel 19, tiende, dertiende en veertiende lid, van de Werkloosheidswet alsmede de regels die op grond van genoemd tiende lid gesteld zijn, van overeenkomstige toepassing zijn;
e. voor de periode dat de belanghebbende vakantie geniet buiten de bij algemene maatregel van bestuur gestelde periode.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Het niet uitbetalen van de uitkering op grond van het tweede lid, is niet van invloed op de met toepassing van artikel 132, eerste of vierde lid, berekende duur waarvoor de uitkering is toegekend.
NNN
Artikel 132, zesde lid, vervalt.
OOO
Artikel 132a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 131» vervangen door «aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 131 geheel of gedeeltelijk wordt uitbetaald en die niet binnen twaalf maanden de pensioengerechtigde leeftijd bereikt».
2. Het vierde lid vervalt.
3. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid en komt te luiden:
4. Dit artikel is niet van toepassing:
a. op de belanghebbende die inkomsten geniet ten bedrage van 100% van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 133, tweede lid, of op de belanghebbende die een ambt heeft aanvaard als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en daaruit inkomsten geniet ten bedrage van 70% of meer van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 133, tweede lid;
b. op de belanghebbende die recht heeft op een voortgezette uitkering ingevolge artikel 133a;
c. voor de periode dat de belanghebbende die verzoekt af te zien van de uitbetaling van de gehele uitkering.
4. Het zesde lid wordt vernummerd tot het vijfde lid.
PPP
Artikel 132b komt te luiden:
1. De belanghebbende is verplicht door een re-integratiebureau een plan op te laten stellen voor het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid, waarin de activiteiten zijn opgenomen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 132a, eerste lid, onderdeel a, en het plan, nadat het is goedgekeurd door gedeputeerde staten, onder begeleiding van een re-integratiebureau uit te voeren.
2. Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 132a, vierde lid, heeft de belanghebbende vanaf het moment van zijn ontslag met in achtneming van de regels, bedoeld in het derde lid, recht op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte kosten van het plan, bedoeld in het eerste lid, en van planmatige begeleiding en ondersteuning bij het gericht zoeken naar en verwerven van passende arbeid.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a. de onderdelen van het plan, bedoeld in het eerste lid;
b. een tegemoetkoming voor de in het plan opgenomen activiteiten anders dan begeleiding en ondersteuning;
c. de eisen die worden gesteld aan het re-integratiebureau , bedoeld in het eerste en tweede lid;
d. de voor vergoeding in aanmerking te nemen kosten, bedoeld in het tweede lid;
e. de bedrag dat ten hoogste op grond van het tweede lid kan worden verstrekt.
4. In de regels, bedoeld in het derde lid, kan worden gedifferentieerd naar gelang de afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt.
QQQ
In artikel 132c vervalt «of 132b».
RRR
In artikel 136, tweede lid, wordt de puntkomma aan het eind van onderdeel b vervangen door een punt en vervalt onderdeel c.
SSS
Artikel 137 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de belanghebbende wordt aan de partner, van die de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan driemaal het bedrag van de uitkering, dat over de laatste volle maand aan de belanghebbende is uitgekeerd.
2. In het tweede lid wordt «weduwe of weduwnaar na,» vervangen door «partner na, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde,».
TTT
In het kopje van hoofdstuk 22 wordt «eigen pensioen» vervangen door «ouderdomspensioen».
UUU
Artikel 138 komt te luiden:
Een persoon die lid van gedeputeerde staten is geweest, heeft met overeenkomstige toepassing van hoofdstuk 4 en de artikelen 39c tot en met 40c recht op ouderdomspensioen, met dien verstande dat:
a. gedeputeerde staten in de plaats treden van Onze Minister;
b. voor «hoofdstuk 3» gelezen wordt «hoofdstuk 21».
VVV
Hoofdstuk 23 komt te luiden:
De partner en de gewezen partner van een lid van gedeputeerde staten, gewezen lid van gedeputeerde staten of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten heeft met overeenkomstige toepassing van de artikelen 15, 17, 21, 22 tot en met 23a en 28, 28a, 28b, 31 en 34 alsmede de artikelen 39c en 40c tot en met 40f en de nadere regels op grond van artikel 45a recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat de bevoegdheid in artikel 31, tweede lid, wordt uitgeoefend door provinciale staten.
Na het overlijden van een lid van gedeputeerde staten, gewezen lid van gedeputeerde staten of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten hebben zijn kinderen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 18, 21, 25, 27, 28, 28a, 31 en 34a alsmede de artikelen 39c, 40g en 40h en de nadere regels op grond van artikel 45a recht op een wezenpensioen, met dien verstande dat de bevoegdheid in artikel 31, tweede lid, wordt uitgeoefend door provinciale staten.
WWW
Hoofdstuk 24 vervalt.
XXX
Artikel 153 vervalt.
YYY
In artikel 155 wordt «en de artikelen 125 tot en met 127 van deze wet zijn» vervangen door «is».
ZZZ
Artikel 156 vervalt.
AAAA
Artikel 157 komt te luiden:
BBBB
In artikel 158 vervalt «112, 113, 114, 115,».
CCCC
De artikelen 163, 163f, 163g en 163h vervallen.
DDDD
In artikel 166 wordt «Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers» vervangen door «Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers».
De Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, wordt «vermeerderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de vakantie-uitkering dat in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door «vermeerderd met een vakantie-uitkering van 8 procent».
B
In artikel 2a, eerste lid, wordt «de ambtenaren, bedoeld in het tweede lid,» vervangen door «de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».
C
Artikel 2b komt te luiden:
De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met de vakantie-uitkering en indien van toepassing rekening houdend met de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12, en met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3.
D
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «De kamerleden» ingevoegd «met uitzondering van de voorzitter».
2. In het tweede lid wordt na «de kamerleden» ingevoegd «met uitzondering van de voorzitter».
F
In artikel 10, eerste lid, wordt na «Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» ingevoegd «dan wel een financiële vergoeding daarvoor».
G
In artikel 9, derde lid, wordt «geldend voor de maand september van het voorgaande jaar» vervangen door «geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande jaar».
H
Na artikel 10a van worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De kosten die een kamerlid maakt omdat hij zich tijdens het vervullen van het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van de Staat, op voorwaarde dat de voorzitter van oordeel is dat:
a. de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;
b. die loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit; en
c. de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.
I
Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de voorzieningen, bedoeld in artikel 7» vervangen door «de voorziening, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid».
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot het derde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid kan aan de voorzitter in plaats van de voorziening, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, voor de duur van het voorzitterschap een dienstauto met chauffeur ter beschikking worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede lid».
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door «het derde lid».
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede lid».
J
Na artikel 12a wordt een artikel ingevoegd, luidende:.
1. Indien aan de voorzitter op grond van artikel 12a, tweede lid, een dienstauto ter beschikking is gesteld, ontvangt hij een maandelijkse vergoeding voor de door hem verschuldigde loonbelasting over het privégebruik van de dienstauto. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule
CAT x P/100 x T/100
M = -------------------------
12
waarin:
M = het bedrag van de vergoeding;
CAT = de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van BTW en BPM, verminderd met het deel van de catalogusprijs, met inbegrip van BTW en BPM, dat toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen;
P = het toepasselijke percentage, genoemd in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;
T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen percentages.
2. Aangewezen als een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt:
a. de maandelijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid;
b. het tot het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 van de voorzitter behorend voordeel ter zake van de dienstauto toerekenbaar aan buitengewone beveiligingsmaatregelen.
K
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel d wordt, onder verlettering van onderdeel e in onderdeel f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. een voorziening of financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10, eerste lid;.
2. Na onderdeel f (nieuw) wordt onder vervanging van de punt achter dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de vergoeding, bedoeld in artikel 10b.
De Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 komt te luiden:
B
Artikel 12, eerste lid, komt te luiden:
1. De voorzitter ontvangt een eindejaarsuitkering van 8,3 procent, berekend over de toelage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, verminderd met het in artikel 2, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer genoemde percentage.
C
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de voorzieningen, bedoeld in artikel 17» vervangen door «de voorziening, bedoeld in artikel 17, eerste lid».
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot het derde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid kan aan de voorzitter in plaats van de voorziening, bedoeld in artikel 17, eerste lid, voor de duur van het voorzitterschap een dienstauto met chauffeur ter beschikking worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede lid».
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «het tweede lid» vervangen door «het derde lid».
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «het eerste lid» vervangen door «het eerste of tweede lid».
Ca
Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien aan de voorzitter op grond van artikel 13, tweede lid, een dienstauto ter beschikking is gesteld, ontvangt hij een maandelijkse vergoeding voor de door hem verschuldigde loonbelasting over het privégebruik van de dienstauto. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule:
CAT x P/100 x T/100
M = -------------------------
12
waarin:
M = het bedrag van de vergoeding;
CAT = de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van BTW en BPM, verminderd met het deel van de catalogusprijs, met inbegrip van BTW en BPM, dat toerekenbaar is aan buitengewone beveiligingsmaatregelen;
P = het toepasselijke percentage, genoemd in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964;
T = het hoogste van de in de tarieftabel van artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen percentages.
2. Aangewezen als een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt:
a. de maandelijkse vergoeding, bedoeld in het eerste lid;
b. het tot het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 van de voorzitter behorend voordeel ter zake van de dienstauto toerekenbaar aan buitengewone beveiligingsmaatregelen.
D
In artikel 6, derde lid, wordt «geldend voor de maand september van het voorgaande jaar» vervangen door «geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande jaar».
E
In artikel 18a, eerste lid, wordt na «Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» ingevoegd «dan wel een financiële vergoeding daarvoor».
F
Na artikel 18b van wordt een artikel ingevoegd, luidende:
G
In artikel 19 wordt na onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e in onderdeel f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. een voorziening of financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 18a, eerste lid;.
Artikel 2 van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Boven en behalve de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, ontvangen ministers en staatssecretarissen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de bezoldiging en een vakantie-uitkering van 8 procent van de bezoldiging.
2. In het vierde lid wordt na «vervoer» ingevoegd «alsmede een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg».
De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:
A
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de bezoldiging en een vakantie-uitkering van 8 procent van de bezoldiging.
3. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot het derde tot en met het zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien voor de ambtenaren die op grond van een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een eenmalige uitkering is overeengekomen, ontvangen de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen deze op gelijke voet.
4. In het vierde lid (nieuw) en het vijfde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door «derde lid».
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt «en vervoer» vervangen door «, vervoer en, voor zover het de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen betreft, een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg».
B
In artikel 3a, eerste lid, wordt na «Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» ingevoegd «dan wel een financiële vergoeding daarvoor».
Artikel 2a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement komt te luiden:
2. De leden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent, berekend over de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met het in artikel 2 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer genoemde percentage.
De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 96, eerste lid, onder b, vervalt «in verband met reizen binnen de gemeente».
B
Artikel 97 vervalt.
In artikel 94, eerste lid, onder b, van de Provinciewet vervalt : in verband met reizen binnen de provincie».
Artikel 1, onderdeel q, ten 7°, van de Wet Privatisering ABP wordt «de Unie van Waterschappen» vervangen door «de Vereniging werken voor waterschappen».
In bijlage 2, artikel 3, van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6 van de Wet Nationale ombudsman, de artikelen 28 en 33 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, artikel 1.2, tweede lid, van de Wet normering topinkomens, het opschrift van paragraaf 7 en de artikelen 17 en 19 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, artikelen 7, 8, 9 en 17 van de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, artikel 1, vierde lid, onder d, van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding en de artikelen 10 en 15 van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt «Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers» telkens vervangen door «Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers».
Indien het bij geleide brief van 1 mei 2018 aanhangig gemaakte voorstel van wet van het lid Van Raak tot wijziging van de Algemene Pensioenwet politieke ambtsdragers en enige andere wetten in verband met de toepassing van het sociale zekerheidsstelsel op politieke ambtsdragers (Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers 2018) (kamerstukken II 2017/18, 34 943, nr. 1) tot wet is of wordt verheven en artikel I van die wet eerder in werking is getreden dan artikel I van deze wet, vervallen de onderdelen D tot en met K, UU tot en met AAA en MMM tot en met SSS van artikel I van deze wet.
1. Na de totstandkoming van het koninklijk besluit, bedoeld in de artikelen XII, onderdeel 2, wordt in de artikelen 2, vierde lid, onder a en b, 13g, eerste lid, 15, derde lid, onder b, 17, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder c, 23, eerste lid, onder b, 40c, eerste, tweede en derde lid, en 40g, eerste lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers «het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021» steeds vervangen door de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, B, C, K tot en met R, S tot en met TT, BB tot en met LLL en TTT tot en met CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021.
2. Na de totstandkoming van het koninklijk besluit, bedoeld in de artikelen XII, onderdeel 2, wordt in de artikelen 40d, eerste en zesde lid, 40e, eerste lid, en 40h, eerste lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers «het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021» steeds vervangen door de datum, bedoeld in artikel XII, onderdeel 4.
1. Deze wet, met uitzondering van artikel I, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2. Artikel I, met uitzondering van de onderdelen Ra en AA, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld.
3. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 september 2020 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de Wet op het Financieel toezicht, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de Loonbelasting 1964 in verband met de introductie van de mogelijkheid om een deel van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen of op periodieke uitkeringen van oudedagsvoorzieningen in de derde pijler op de ingangsdatum daarvan te laten afkopen, de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding en de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen) (Kamerstukken 35 555) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel C, van die wet in werking treedt, treedt artikel I, onderdeel Ra, van deze wet op hetzelfde tijdstip in werking.
4. Artikel I, onderdeel AA, treedt in werking drie maanden na het tijdstip, bedoeld in onderdeel 2.
5. Artikel I, onderdelen R en II, onder 2, werkt terug tot en met 1 januari 2019.
6. De artikelen II, onderdelen A, B en C, III, onderdelen A en B, IV, onderdeel 1, en VI werken terug tot en met 1 januari 2020.
7. Artikel IX werkt terug tot en met 1 januari 2019.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35548-A.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.