35 546 Wijziging van de Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet, Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en enige andere wetten in verband met het bevorderen van de bestuurlijke integriteit en de aanpak van aanhoudende bestuurlijke problemen in het decentraal bestuur (Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING1

Vastgesteld 14 juni 2022

1. Inleiding

Een goed functionerend en integer openbaar bestuur levert een belangrijke bijdrage aan het vertrouwen van mensen in de politiek. Daarom hebben de leden van de VVD-fractie met interesse kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan hebben zij enkele vragen over de uitvoerbaarheid.

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van het voorstel en wensen nog enkele vragen hierover te stellen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Graag stellen zij bij dit voorstel de volgende vragen.

Het lid van de Onafhankelijke Senaatsfractie (OSF) heeft kennisgenomen van het voorstel en wenst hierover een vraag te stellen.

2. Verklaring Omtrent het Gedrag

Het wetsvoorstel maakt van het voorafgaand kunnen overleggen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) een benoembaarheidsvereiste. Met andere woorden: het vooraf niet langer kunnen overleggen van een VOG betekent dat betrokkene niet tot wethouder benoemd kan worden. Bij de VOG-toetsing van kandidaat-wethouders geldt in het algemeen een terugkijktermijn van tien jaar. Wat is in de dagelijkse praktijk de betekenis van het nieuwe wetsvoorstel voor een kandidaat-wethouder waarbij sprake is van een relatief licht vergrijp 7 jaar geleden (bijvoorbeeld als automobilist één keer door onoplettendheid 35 kilometer per uur te hard gereden hebben), vragen de leden van de fractie van de VVD. Of een ernstiger vergrijp als stalking van een ex-partner waarvoor 9 jaar geleden een taakstraf is opgelegd. Kan in deze gevallen een kandidaat-wethouder na invoering van dit wetsvoorstel wel of niet als wethouder worden benoemd? Kan de regering op deze casussen en/of vergelijkbare casuïstiek reflecteren?

De wet introduceert als benoemingsvereiste voor een wethouder een Verklaring Omtrent het Gedrag. Deze VOG wordt getoetst aan het screeningsprofiel «politieke ambtsdragers». Kan de regering aangeven hoe de inhoud van dit screeningsprofiel vorm wordt gegeven, door wie dit bepaald wordt en hoe voorkomen wordt dat in het screeningsprofiel toetsingselementen worden opgenomen die politiek beladen kunnen zijn (bijvoorbeeld justitiële informatie over «groepsbelediging»), zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Kan de regering tevens aangeven of hiermee niet het risico ontstaat dat de benoeming van een wethouder niet langer een proces is van de lokale democratie, maar teveel afhankelijk wordt van bureaucratische interventies, waarbij de raad bij het ontbreken van een VOG de aard van het euvel niet meer zelf kan afwegen?

De Verklaring Omtrent het Gedrag wordt met dit wetsvoorstel een vereiste voor benoembaarheid van wethouders en gedeputeerden. De regering gaf tijdens de behandeling in de Tweede Kamer al aan dat er een specifiek screeningsprofiel is voor politieke ambtsdragers en zij verwees daarbij voor de details naar de website van de dienst Justis. De leden van de ChristenUnie-fractie hebben op die website weliswaar een algemene tekst aangetroffen die verband houdt met dat screeningsprofiel, maar geen specifieke beschrijving van de elementen waaraan de VOG voor politieke ambtsdragers wordt getoetst. Kan de regering dat alsnog toelichten?

In de voorgestelde tekst van art. 36a lid 2 Gemeentewet en van art. 35b lid 2 Provinciewet staat, kort gezegd, dat de kandidaat in het bezit moet zijn van een VOG die niet ouder is dan drie maanden. Laat deze formulering – waarin op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan het speciale screeningsprofiel of aan het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd – niet de mogelijkheid open dat een kandidaat deze drempel voor benoembaarheid passeert met een VOG die weliswaar binnen de gestelde termijn, maar voor een ander doel en dus met een ander screeningsprofiel is aangevraagd en verkregen, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De OSF-fractie is niet overtuigd van het feit dat een verplichting tot het hebben van een papieren VOG voorkomt dat bestuurders niet integer handelen. Kan de regering aangeven hoe het toezicht op de integriteit in de praktijk vorm krijgt, anders dan het verstrekken van een eenmalig papieren verklaring, sterk afhankelijk van een momentopname op datum verstrekking van dit document?

3. Deeltijd

De tweede vraag van de leden van de VVD-fractie gaat over volksvertegenwoordigers die hun politieke werkzaamheden in deeltijd uitvoeren, dus ook niet-politieke werkzaamheden hebben. In dit wetsvoorstel staan nieuwe aanvullende bepalingen die mogelijke belangenverstrengeling op decentraal niveau verduidelijken bij onverenigbare betrekkingen. Kan de regering aangeven of dit wetsvoorstel gezien de huidige politieke versplintering waardoor steeds meer eenmansfracties ontstaan, mogelijk problematisch kan worden voor juist deze specifieke groep? Immers, in een grote fractie kan één van de fractieleden bij mogelijke belangenverstrengeling zich volledig onthouden van deelname aan het debat en stemming, maar in een eenmansfractie is dit onmogelijk. Wordt de voortgang van de politieke werkzaamheden van eenmansfracties door dit nieuwe wetsvoorstel in deze zin onbedoeld wel of niet bemoeilijkt?

4. Commissaris van de Koning

Een ander belangrijk element uit dit wetsvoorstel is de positie van de commissaris van de Koning. Deze krijgt nu de bevoegdheid om besloten vergaderingen bij te wonen en alle documenten in te zien die hij nodig acht om te adviseren en te bemiddelen wanneer de bestuurlijke integriteit in het geding is of de bestuurlijke verhoudingen verstoord zijn. Kan de regering aangeven hoe vaak en hoe voortvarend Commissarissen van de Koning op eigen initiatief van hun interventie-bevoegdheden gebruik maken? De regering gaf in de Tweede Kamer aan dat bewezen is dat de commissaris van de Koning deze rol goed invult. Deelt de regering het gevoelen van de leden van de ChristenUnie-fractie dat Commissarissen van de Koning terughoudend zijn op dit punt? En hoe waardeert zij dat? Is dit onderwerp van gesprek met de betrokkenen?

5. Belangenverstrengeling

Waar het gaat om het vermijden van belangenverstrengeling bevat het wetsvoorstel onder meer een aanpassing van art. 28 lid 2 Gemeentewet/Provinciewet. Daarin wordt voor de situaties waarop die bepaling ziet uitdrukkelijk geregeld dat art. 2:4 Awb niet van toepassing is. De laatstgenoemde bepaling richt zich tot het bestuursorgaan, terwijl de eerstgenoemde betrekking heeft op de individuele politieke ambtsdrager. Zien de leden van de ChristenUnie-fractie het goed dat hiermee de verantwoordelijkheid voor het vermijden van (de schijn van) belangenverstrengeling nadrukkelijk primair bij de politiek ambtsdrager wordt gelegd?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben de indruk dat het in de dagelijkse praktijk van raden en Staten nog best lastig blijkt om de norm van art. 28 Gemeentewet/Provinciewet waar het gaat om het betrokken belang te concretiseren. Deelt de regering deze indruk? En welke mogelijkheden ziet zij om raads- en Statenleden hierin van concrete en bruikbare handvatten te voorzien?

6. Geheimhouding

Het laatste onderdeel waarbij de leden van de ChristenUnie-fractie graag stilstaan betreft het thema van de geheimhouding. De voorgestelde geheimhoudingshoofdstukken in de Gemeentewet en de Provinciewet maken een terminologisch consequente indruk, maar landen na aanvaarding van het wetsvoorstel in een praktijk die terminologisch veel rijker geschakeerd is en waarin bijvoorbeeld ook allerlei afgeleiden van «vertrouwelijk» worden gebruikt of een term als «onder embargo». Is het juist dat er na aanvaarding van dit wetsvoorstel slechts twee mogelijkheden zijn, namelijk «geheim» en «openbaar»? Zo ja, welke inspanning is van regeringszijde te verwachten om te bevorderen dat slechts nog dit onderscheid wordt gemaakt in de praktijk? Zo nee, kan de regering toelichten wat er nog meer mogelijk is en wat de juridische consequenties daarvan zijn?

Een vraag die in de literatuur (volgens bijvoorbeeld Elsen in De Gemeentestem2) wel aan de orde is gesteld, is of de immuniteit op grond van art. 22 Gemeentewet/Provinciewet zich ook uitstrekt tot schending van de geheimhouding tijdens een raads- of Statenvergadering. Wat is het standpunt van de regering hieromtrent?

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich

De griffier van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
2

G.J.K. Elsen, «De geheimhoudingsregeling op de schop», Gst. 2020/154, afl. 7515/7516, p.771–779.

Naar boven