Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35531 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35531 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het vergunningstelsel voor het opsporen en winnen van aardwarmte aan te passen teneinde de procedure voor vergunningverlening te laten aansluiten bij de specifieke kenmerken van aardwarmte en directe winning na opsporing mogelijk te maken alsmede om de veiligheid van de opsporing en winning te bevorderen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
met gebruikmaking van boorgaten onttrekken van aardwarmte aan de ondergrond door het oppompen van formatiewater, en terugvoeren van het bij die winning opgepompte water in de oorspronkelijke geologische formatie, of door het uitwisselen van warmte met de ondergrond zonder het oppompen en terugvoeren van formatiewater;.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel ah door een puntkomma, worden vijf onderdelen toegevoegd, luidende:
het exclusieve recht om in een bepaald gebied een startvergunning aardwarmte aan te vragen;
een vergunning om aardwarmte op te sporen en gedurende de looptijd van de vergunning te winnen;
een vergunning om aardwarmte gedurende de looptijd van de vergunning te winnen;
een natuurlijke persoon of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 24z, die in opdracht van de vergunninghouder de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot het opsporen en winnen van aardwarmte uitvoert of daartoe opdracht verleent;
gebied in de ondergrond waar als gevolg van winning van aardwarmte een daling in temperatuur plaatsvindt.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:
C
Artikel 6 komt te luiden:
D
In artikel 6a wordt «artikel 6, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 6, onderdeel a
E
In artikel 7a wordt «artikel 6, eerste lid, onderdelen a of b» vervangen door: artikel 6, onderdelen a of b.
F
Artikel 9, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel c, wordt «artikelen 6, eerste lid, en 25, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 6, 24b en 25, eerste lid.
2. In het eerste lid, onderdeel e, onder 1° en 2° vervalt «of aardwarmte».
3. In het eerste lid, onderdeel f, onder 2° vervalt «, aardwarmte».
G
In artikel 11, eerste lid, wordt «geldt zij tevens voor andere delfstoffen die onvermijdelijk meekomen» vervangen door: geldt zij tevens voor andere delfstoffen die onvermijdelijk meekomen en aardwarmte die onvermijdelijk meekomt».
H
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de onderdelen b en c, onder 1o, vervalt «of aardwarmte»
2. In onderdeel e vervalt «, aardwarmte».
I
In artikel 17, derde lid, onderdeel b vervalt «of aardwarmte».
J
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de onderdelen c en d, onder 1°, vervalt «of aardwarmte».
2. In onderdeel f vervalt «, aardwarmte».
K
Artikel 21, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel g en onderdeel h, onder 1°, vervalt «of aardwarmte»
2. In onderdeel j, vervalt «, aardwarmte».
L
In artikel 23, tweede lid, vervalt «of aardwarmte».
M
Na artikel 24a wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Het is verboden zonder een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte, aardwarmte op te sporen of te winnen.
Dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 24b, is niet van toepassing op het opsporen of het winnen van aardwarmte in het kader van het verkrijgen van gegevens voor zuiver wetenschappelijk onderzoek of voor het door de centrale overheid te voeren beleid. Bij het nemen van een besluit omtrent een vergunning voor deze activiteiten sluit Onze Minister aan bij de bepalingen van dit hoofdstuk, voor zover dit met het bijzondere karakter van de vergunning te verenigen is.
1. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte bevat een beschrijving van:
a. de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvraag betrekking op heeft;
b. de andere gebruiksmogelijkheden van het gebied, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater en kenbare mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
c. een plan voor de wijze waarop de aanvrager voornemens is de aardwarmte op te sporen en te winnen;
d. de voorgenomen afzet van warmte en de afspraken hieromtrent;
e. de ervaring van de aanvrager met de ontwikkeling van aardwarmteprojecten;
f. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de opsporing en winning van aardwarmte te financieren.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
1. Zodra voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte een aanvraag is ingediend die voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e en deze aanvraag betrekking heeft op een zoekgebied dat beschikbaar is voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte, stelt Onze Minister met een uitnodiging in de Staatscourant anderen in de gelegenheid om voor hetzelfde zoekgebied of een deel hiervan een aanvraag in te dienen.
2. Anderen kunnen een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte indienen tot twaalf weken na de dag van plaatsing van de uitnodiging in de Staatscourant. Indien deze aanvragen gedeeltelijk betrekking hebben op een nieuw zoekgebied voor aardwarmte ten opzichte van het in de Staatscourant gepubliceerde zoekgebied aardwarmte, geldt voor dat deel van de aanvraag de procedure van het eerste lid en wordt dat deel van de aanvraag geacht een nieuwe aanvraag te zijn.
3. Onze Minister stelt de aanvragers van alle ingediende de aanvragen op de hoogte. De aanvragers voeren overleg over de mogelijkheden tot samenwerking dan wel aanpassing van de aanvraag.
4. Gedurende acht weken na het op de hoogte stellen van de aanvragers, bedoeld in het derde lid, heeft een aanvrager de mogelijkheid zijn aanvraag te wijzigen of in te trekken.
1. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e voldoen stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincies en het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen wier grondgebied het zoekgebied waarop de aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.
2. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24e voldoen stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincies en het dagelijks bestuur van waterschappen binnen wier grondgebied het zoekgebied waarop de aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. Als ingevolge artikel 24f, tweede lid, een aanvraag wordt ingediend, beslist Onze Minister binnen zes weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 24f, vierde lid.
3. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste en tweede lid, eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.
4. Van een beschikking tot verlening van een toewijzing zoekgebied aardwarmte wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen indien:
a. het opsporen of winnen van aardwarmte in de in de aanvraag aangegeven aardlagen en de begrenzing ervan bij of krachtens wet niet is toegestaan;
b. voor het zoekgebied al een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt.
2. Een aanvraag om een toewijzing zoekgebied aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden afgewezen:
a. in het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
b. indien het plan of de uitvoering ervan voor de wijze van opsporen en winnen van aardwarmte niet haalbaar wordt geacht;
c. indien er onvoldoende zicht is op een warmtevraag die passend is bij de te verwachten winning van aardwarmte;
d. indien het zoekgebied niet passend is bij de te verwachten warmtevraag;
e. indien onvoldoende zicht is op de financiering van de opsporing en winning van aardwarmte.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1. Indien er meer aanvragen om een toewijzing zoekgebied aardwarmte zijn ingediend die toegewezen zouden kunnen worden, verleent Onze Minister de toewijzing zoekgebied aardwarmte aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de procedure van rangschikking, de rangschikkingscriteria en de onderlinge weging hiervan.
1. Een toewijzing zoekgebied aardwarmte geldt voor een periode van twee jaar. Onze Minister kan deze termijn op verzoek van de houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte eenmaal met een jaar verlengen.
2. In afwijking van het eerste lid geldt de toewijzing zoekgebied aardwarmte, indien een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte is ingediend, tot het moment waarop het besluit waarbij op deze aanvraag wordt beslist, onherroepelijk wordt.
3. In afwijking van het eerste lid kan de houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte, wanneer hij gelet op de voorgenomen afzet van warmte en de afspraken hieromtrent voldoende vraag naar warmte aannemelijk kan maken, iedere keer wanneer een startvergunning aardwarmte wordt aangevraagd om een verlenging van de toewijzing zoekgebied vragen voor een periode van drie jaar.
4. Onze Minister bepaalt in de toewijzing zoekgebied aardwarmte voor welke aardlagen en begrenzing daarvan een toewijzing zoekgebied aardwarmte geldt.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een toewijzing zoekgebied aardwarmte wijzigen of intrekken.
2. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een natuurlijke persoon of rechtspersoon als houder aan een toewijzing zoekgebied aardwarmte toevoegen.
3. Onze Minister kan een toewijzing zoekgebied aardwarmte wijzigen of intrekken indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.
4. Onze Minister beslist op een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Onze Minister verleent op aanvraag een startvergunning aardwarmte aan de houder van de toewijzing zoekgebied aardwarmte of aan de houder van de toewijzing zoekgebied aardwarmte en de uitvoerder.
1. Een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte bevat een beschrijving van:
a. de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvrager voornemens is aardwarmte op te sporen en te winnen;
b. de andere gebruiksmogelijkheden van het gebied, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of kenbare voornemens tot het opslaan van stoffen;
c. de wijze waarop de aanvrager voornemens is aardwarmte op te sporen en te winnen en hoe hij voornemens is de putintegriteit te borgen;
d. de verwachte bodembeweging ten gevolge van de winning;
e. indien dit nodig is gelet op de verwachte bodembeweging:
1°. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden, het risico op schade aan gebouwen of infrastructurele werken of het risico op verstoring van de functionaliteit daarvan;
2°. de maatregelen die worden genomen om bodembeweging te voorkomen of te beperken;
3°. de maatregelen die worden genomen om schade door bodembeweging te voorkomen of te beperken;
f. overeenkomsten met betrekking tot de afzet van warmte;
g. de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten in verband met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden en het zo nodig geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen.
2. Een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte gaat vergezeld van een verzoek om instemming met de aanwijzing van een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z, derde lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
1. Als een aanvraag voor een startvergunning aardwarmte ziet op aardwarmte die zich gedeeltelijk bevindt in een aangrenzend gebied waarvoor geen toewijzing zoekgebied aardwarmte, startvergunning aardwarmte of vervolgvergunning aardwarmte is aangevraagd of verleend, doet Onze Minister hiervan mededeling in de Staatscourant.
2. Indien het in het eerste lid aangevraagde gebied grenst aan een gebied waarvoor een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt, stelt Onze Minister de houders van de toewijzing of vergunning op de hoogte van de ingediende aanvraag.
3. Een houder van een toewijzing of vergunning als bedoeld in het tweede
lid, kan binnen acht weken na de mededeling van Onze Minister een concurrerende aanvraag voor een startvergunning aardwarmte voor dit aangrenzende gebied indienen.
4. Onze Minister stelt de aanvragers van alle ingediende aanvragen op de hoogte. De aanvragers voeren overleg over de mogelijkheden tot samenwerking of aanpassing van de aanvraag.
5. Gedurende vier weken na het op de hoogte stellen van de aanvragers, bedoeld in het derde lid, heeft een aanvrager de mogelijkheid zijn aanvraag te wijzigen of in te trekken.
6. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het vijfde lid, eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.
1. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24o voldoen stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een startvergunning aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.
2. Over de aanvragen die aan het bepaalde bij of krachtens artikel 24o voldoen, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van waterschappen binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een startvergunning aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit inzake de aanvraag om een startvergunning aardwarmte.
1. In afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 24z, vierde lid, beslist Onze Minister op een aanvraag om een startvergunning aardwarmte en het tegelijkertijd ingediende verzoek om instemming met de aanwijzing van een uitvoerder binnen 30 weken na de ontvangst daarvan.
2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.
3. Van een beschikking tot verlening van een startvergunning aardwarmte wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. De aanvraag om een startvergunning aardwarmte wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen indien:
a. het opsporen of winnen van aardwarmte in de in de aanvraag aangegeven aardlagen en de begrenzing ervan bij of krachtens wet niet is toegestaan;
b. voor de aardlagen en de begrenzing ervan die in de aanvraag is aangeduid aan een ander dan de aanvrager een toewijzing zoekgebied aardwarmte is verleend of een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte is verleend;
c. de in de aanvraag beschreven opsporing en winning onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor de veiligheid van omwonenden of onaanvaardbare schade kan veroorzaken aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.
2. Een startvergunning aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden afgewezen:
a. in het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
b. indien de in de aanvraag aangeduide wijze van opsporing en winning en de wijze waarop de putintegriteit wordt geborgd niet geschikt wordt geacht om reden van nadelige gevolgen voor het milieu;
c. indien de aardlagen en de begrenzing ervan waar de aanvrager voornemens is aardwarmte te winnen niet aansluiten bij de verwachte winning van aardwarmte en de verwachte afzet van aardwarmte;
d. in verband met het ontbreken van overeenkomsten met betrekking tot de afzet van aardwarmte;
e. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en gelet op zijn voornemens om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
1. Indien er op basis van artikel 24p, derde lid, meer aanvragen om een startvergunning aardwarmte zijn ingediend die toegewezen zouden kunnen worden, verleent Onze Minister de startvergunning aardwarmte aan de aanvrager van wie de aanvraag het hoogst is gerangschikt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de procedure van rangschikking, de rangschikkingscriteria en de onderlinge weging hiervan.
1. Een startvergunning aardwarmte geldt voor twee jaar of, indien een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte is ingediend, tot het tijdstip waarop de beschikking waarbij op deze aanvraag wordt beslist, onherroepelijk wordt.
2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met een jaar verlengen.
3. Onze Minister bepaalt in een startvergunning aardwarmte voor welke aardlagen en begrenzing daarvan zij geldt.
1. Onze Minister kan aan een startvergunning aardwarmte voorschriften of beperkingen verbinden in verband met:
a. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;
b. het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
c. het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van winning en de wijze waarop de putintegriteit wordt geborgd;
d. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.
1. Een startvergunning aardwarmte geldt ook voor delfstoffen die onvermijdelijk meekomen met de winning van aardwarmte, maar niet voor delfstoffen die zelfstandig economisch winbaar zijn.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de zelfstandige economische winbaarheid van meekomende delfstoffen.
Indien bij het opsporen of winnen van aardwarmte wordt geconstateerd dat de situatie van de ondergrond afwijkt van de aanvraag voor de startvergunning aardwarmte, meldt een houder van een startvergunning aardwarmte dit zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.
1. Het verrichten van feitelijke werkzaamheden in verband met de opsporing of winning van aardwarmte waaronder het verlenen van opdracht daartoe of het buiten gebruik stellen van een put, is slechts toegestaan aan een aangewezen uitvoerder.
2. Indien een uitvoerder niet meer in staat is feitelijke werkzaamheden uit te voeren, wijst de houder van de startvergunning aardwarmte of de houder van de vervolgvergunning aardwarmte een nieuwe uitvoerder aan.
3. De aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, behoeft de instemming van Onze Minister. Onze Minister kan zijn instemming slechts weigeren in verband met de technische of financiële capaciteiten waarover de uitvoerder beschikt.
4. Onze Minister beslist op een aanvraag om een instemming binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister kan de termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.
5. Onze Minister kan aan de instemming met de uitvoerder voorschriften of beperkingen verbinden in verband met de technische en financiële capaciteiten waarover de uitvoerder beschikt.
6. Onze Minister kan de instemming, bedoeld in het derde lid, wijzigen of intrekken indien de uitvoerder niet meer in staat is feitelijke werkzaamheden op een verantwoorde wijze uit te voeren.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, en de instemming, bedoeld in het derde lid, waaronder de vereisten waaraan de uitvoerder moet voldoen.
Indien meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon een startvergunning aardwarmte houdt, worden zij gezamenlijk als houder van een startvergunning aardwarmte beschouwd.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een startvergunning aardwarmte een startvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken.
2. Onze Minister kan een startvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken:
a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens of omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. indien dat wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake:
1°. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;
2°. het voorkomen van nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van opsporen en winnen;
3°. de financiële mogelijkheden van de houder om de kosten in verband met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de startvergunning te dragen;
c. indien er niet langer een uitvoerder is waarmee Onze Minister heeft ingestemd;
d. indien niet overeenkomstig de startvergunning aardwarmte is of wordt gehandeld.
3. Onze Minister beslist op een aanvraag om wijziging of intrekking van een startvergunning aardwarmte binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het tweede lid.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. het splitsen van een startvergunning aardwarmte, waardoor twee of meer startvergunningen aardwarmte voor twee of meer gebieden ontstaan;
b. het samenvoegen van delen van twee of meer startvergunningen aardwarmte, waardoor een startvergunning aardwarmte voor een gebied ontstaat.
1. Een houder van een startvergunning aardwarmte kan deze slechts met schriftelijke toestemming van Onze Minister op een ander doen overgaan. Onze Minister kan aan een toestemming voorschriften of beperkingen verbinden.
2. Een verzoek om overdracht gaat vergezeld van de informatie, bedoeld in artikel 24o, eerste lid, onderdeel g.
3. Artikel 24t, tweede lid, aanhef en onderdeel e, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de houder van een startvergunning aardwarmte een deel van zijn startvergunning aardwarmte op een ander wil doen overgaan, dient hij tevens een aanvraag in om splitsing van de startvergunning aardwarmte als bedoeld in artikel 24ac, onderdeel a.
Onze Minister verleent op aanvraag een vervolgvergunning aardwarmte aan de houder van een startvergunning aardwarmte voor het gebied of een gedeelte daarvan waarop de startvergunning aardwarmte ziet.
1. Een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte gaat vergezeld van een beschrijving van:
a. de aardlaag en de begrenzing ervan waar de aanvrager aardwarmte wint;
b. de verwachte exploitatieduur;
c. de verwachte invloedssfeer van de winning en de verwachte afkoeling;
d. indien van toepassing, wijziging ten opzichte van de startvergunning aardwarmte in de wijze waarop de aanvrager voornemens is aardwarmte te winnen en de wijze waarop hij zijn put heeft ingericht;
e. de gemeten en nog te verwachten bodembeweging ten gevolge van de winning;
f. indien dit nodig is gelet op de nog te verwachten bodembeweging:
1°. de veiligheidsrisico’s voor omwonenden, het risico op schade aan gebouwen of infrastructurele werken of het risico op verstoring van de functionaliteit daarvan,
2°. de maatregelen die worden genomen om bodembeweging te voorkomen of te beperken;
3°. de maatregelen die worden genomen om de schade door bodembeweging te voorkomen of te beperken;
g. indien van toepassing, wijziging ten opzichte van de startvergunning aardwarmte in de wijze waarop de aanvrager voornemens is de kosten in verband met de winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen;
h. de wijze waarop de aanvrager voornemens is om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens de looptijd van de vervolgvergunning of na afloop hiervan te dragen.
2. Indien een nieuwe uitvoerder wordt aangewezen, gaat de aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte vergezeld van een verzoek om instemming met de aanwijzing van een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z, derde lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de aanvraag.
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit inzake een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte indien de verlening van de vervolgvergunning aardwarmte ten opzichte van de startvergunning aardwarmte leidt tot een significant:
a. nadeliger gevolg voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;
b. nadeliger effect van de bodembeweging ten gevolge van de winning;
c. groter risico voor omwonenden of grotere schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.
1. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen.
2. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, stelt Onze Minister gedeputeerde staten van de provincie en het dagelijks bestuur van waterschappen binnen wier grondgebied het gebied waarop de aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte betrekking heeft, in de gelegenheid binnen zes weken advies uit te brengen met het oog op grondwaterkwaliteit en -kwantiteit.
1. Onze Minister beslist op een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte binnen twaalf weken na de ontvangst van de aanvraag.
2. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.
3. Indien afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, beslist Onze Minister, in afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht en het eerste lid, op een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte binnen 30 weken na de ontvangst daarvan.
4. Onze Minister kan de termijn, bedoeld in het derde lid, eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.
5. Van een beschikking tot verlening van een vergunning wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Een aanvraag om vervolgvergunning aardwarmte wordt geheel of gedeeltelijk afgewezen indien
de in de aanvraag beschreven winning onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor de veiligheid van omwonenden of onaanvaardbare schade kan veroorzaken aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan.
2. Een vervolgvergunning aardwarmte kan geheel of gedeeltelijk worden afgewezen:
a. indien de in de aanvraag aangeduide wijze van winning niet geschikt wordt geacht om reden van de nadelige gevolgen voor het milieu;
b. indien de invloedssfeer niet aansluit bij de door de aanvrager aangegeven aardlaag en de begrenzing ervan;
c. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om alle kosten in verband met de winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen;
d. in verband met de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens de looptijd van of na afloop van de vervolgvergunning te dragen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste en tweede lid.
In een vervolgvergunning aardwarmte wordt bepaald voor welk tijdvak zij geldt en voor welke aardlaag en begrenzing daarvan zij geldt.
1. Onze Minister kan aan een vervolgvergunning aardwarmte voorschriften of beperkingen verbinden in verband met:
a. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;
b. het belang van de planmatige ontwikkeling of het beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen;
c. nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;
d. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met de opsporing en winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen;
e. de financiële mogelijkheden van de aanvrager om de kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de vervolgvergunning te dragen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de gronden, bedoeld in het eerste lid.
1. Een vervolgvergunning aardwarmte geldt ook voor delfstoffen die onvermijdelijk meekomen met de winning van aardwarmte, maar niet voor delfstoffen die zelfstandig economisch winbaar zijn.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de zelfstandige economische winbaarheid van meekomende delfstoffen.
Indien meer dan één natuurlijke persoon of rechtspersoon een vervolgvergunning aardwarmte houden, worden zij gezamenlijk als houder van een vervolgvergunning aardwarmte beschouwd.
1. Onze Minister kan op aanvraag van een houder van een vervolgvergunning aardwarmte een vervolgvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken.
2. Onze Minister kan een vervolgvergunning aardwarmte wijzigen of intrekken:
a. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. indien dat wordt gerechtvaardigd door veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten inzake:
1°. de wijze waarop de houder aardwarmte wint;
2°. de veiligheid van omwonenden of het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan;
3°. de financiële mogelijkheden van de houder om de kosten in verband met de winning en de hierbij behorende aansprakelijkheden te dragen en om kosten in verband met het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen tijdens of na afloop van de looptijd van de vervolgvergunning te dragen.
c. in verband met de nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van de wijze van winning;
d. indien er niet langer een uitvoerder is waarmee Onze Minister heeft ingestemd;
e. indien de houder definitief gestopt is met het winnen van aardwarmte;
f. indien niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld.
3. Onze Minister beslist op een aanvraag om wijziging of intrekking van vervolgvergunning aardwarmte binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over:
a. het splitsen van een vervolgvergunning aardwarmte, waardoor twee of meer vervolgvergunningen aardwarmte voor twee of meer gebieden ontstaan;
b. het samenvoegen van delen van twee of meer vervolgvergunningen aardwarmte, waardoor een vervolgvergunning aardwarmte voor een gebied ontstaat.
1. De houder van een vervolgvergunning aardwarmte kan deze slechts met schriftelijke toestemming van Onze Minister op een ander doen overgaan. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden of een toestemming kan onder beperkingen worden verleend.
2. Een verzoek om overdracht gaat vergezeld van de informatie, bedoeld in artikel 24af, eerste lid, onderdeel g en h.
3. Artikel 24aj, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en d, is van overeenkomstige toepassing.
4. Indien de houder van een vergunning een deel van zijn vergunning op een ander wil doen overgaan, dient hij tevens een aanvraag in om splitsing van de vergunning als bedoeld in artikel 24ap.
N
In artikel 26, tweede lid, wordt na «artikel 6 geldt» toegevoegd «of waarvoor een toewijzing zoekgebied aardwarmte, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt».
O
Artikel 33 wordt gewijzigd als volgt:
1. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Een houder van een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte dan wel de laatste houder van een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de verrichte activiteiten:
a. nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt;
b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt;
c. de veiligheid wordt geschaad.
4. Een uitvoerder als bedoeld in artikel 24z draagt zorg voor een goede en veilige uitvoering van het opsporen en winnen van aardwarmte en neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de verrichte activiteiten:
a. nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt;
b. schade door bodembeweging wordt veroorzaakt;
c. de veiligheid wordt geschaad.
P
Artikel 39, eerste lid, komt te luiden:
1. De artikelen 34 tot en met 36 zijn van overeenkomstige toepassing op het opslaan van stoffen.
Q
Artikel 41 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid vervalt «het winnen van aardwarmte en».
2. In het derde lid vervalt «of aardwarmte».
R
Artikel 42 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «Indien een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 geldt voor een gebied, waarvoor een ander een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 houdt» vervangen door «Indien een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25, een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt voor een gebied waarvoor een ander een in dit lid genoemde vergunning houdt».
2. In het tweede lid wordt «een vergunning voor het winnen van delfstoffen of aardwarmte geldt voor een gebied, waarin zich een voorkomen bevindt dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen de grens van het vergunningsgebied overschrijdt» vervangen door «een vergunning voor het winnen van delfstoffen geldt voor een gebied, waarin zich een voorkomen bevindt dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen de grens van het vergunningsgebied overschrijdt of een startvergunning aardwarmte of een vervolgvergunning aardwarmte geldt voor een invloedssfeer die naar redelijkerwijs kan worden aangenomen de grens van het vergunningsgebied overschrijdt».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald onder welke omstandigheden de houder van een vervolgvergunning aardwarmte verplicht is medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een overeenkomst tussen hem en degene die een winningsvergunning heeft voor de meekomende delfstoffen. Een overeenkomst strekt ertoe dat degene die een vergunning heeft voor de winning van de meekomende delfstoffen een redelijke vergoeding ontvangt voor de met de bij de winning van aardwarmte meekomende delfstoffen. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de overeenkomst.
S
In artikel 46, vierde lid, wordt «het winnen van aardwarmte» vervangen door «het opsporen en winnen van aardwarmte».
T
In artikel 49, eerste lid, onderdeel e, vervalt «, anders dan ten behoeve van het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen,».
TU
In artikel 82, tweede en derde lid, onderdeel c, wordt «het energiebeleid» vervangen door «het klimaat- en energiebeleid».
V
Na artikel 86 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De houder van een toewijzing zoekgebied aardwarmte en de aangewezen vennootschap brengen een overeenkomst tot stand gericht op deelname door EBN in de voorgenomen opsporings- en winningswerkzaamheden van aardwarmte, tenzij Onze Minister bepaalt dat deze verplichting niet geldt.
2. De overeenkomst wordt gesloten binnen een jaar na de verlening van de toewijzing zoekgebied aardwarmte. Onze Minister kan deze termijn eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake de deelname en de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.
W
In artikel 98, eerste lid, wordt «en de houder van een vergunning tot het winnen van aardwarmte zijn jaarlijks een afdracht verschuldigd» vervangen door: «is jaarlijks een afdracht verschuldigd».
X
In artikel 104 wordt «artikel 24» vervangen door «de artikelen 24 en 24c».
Y
Aan artikel 105, derde lid, worden onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
e. de verlening of intrekking van een startvergunning aardwarmte;
f. de verlening of intrekking van een vervolgvergunning aardwarmte indien hiervoor de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt gevolgd.
Z
Artikel 133, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
Een aanvrager, een verzoeker, een exploitant van een productie-installatie, een eigenaar van een niet-productie-installatie, een eigenaar van een pijpleiding en een netbeheerder als bedoeld in artikel 1 van de Gaswet zijn, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergoeding verschuldigd voor:.
AA
Na artikel 167c worden zes artikelen ingevoegd, luidende:
Een aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een aanvraag voor een toewijzing zoekgebied aardwarmte. Indien over een aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte al adviezen zijn ingewonnen, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen.
Een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een toewijzing zoekgebied aardwarmte. De resterende looptijd van de opsporingsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de toewijzing zoekgebied aardwarmte te zijn.
Een aanvraag voor een winningsvergunning voor aardwarmte en een verzoek om instemming met een winningsplan door een houder van een opsporingsvergunning voor aardwarmte wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een aanvraag om een startvergunning aardwarmte. Indien over een aanvraag voor een winningsvergunning voor aardwarmte en over het verzoek om instemming met een winningsplan voor aardwarmte al adviezen zijn ingewonnen of de procedure, bedoeld in Afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen of wordt niet opnieuw de procedure, bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.
1. Een winningsvergunning voor aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020 waarvoor nog geen instemming met een winningsplan is verleend, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een startvergunning aardwarmte.
2. Een verzoek om instemming met een winningsplan door een houder van een winningsvergunning voor aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een aanvraag voor een vervolgvergunning aardwarmte. Indien over een verzoek om instemming met een winningsplan voor aardwarmte al adviezen zijn ingewonnen of de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd, worden niet opnieuw adviezen ingewonnen of wordt niet opnieuw de procedure, bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.
3. De houder van de in het eerste lid bedoelde winningsvergunning voor aardwarmte is verplicht binnen twee jaar een aanvraag om een vervolgvergunning aardwarmte in te dienen. Na het verstrijken van deze termijn, vervalt de winningsvergunning aardwarmte. Onze Minister kan deze termijn op aanvraag van de houder van de in het eerste lid bedoelde winningsvergunning voor aardwarmte eenmaal met een jaar verlengen.
Een winningsvergunning aardwarmte afgegeven voor 1 januari 2020 waarvoor een instemming met een winningsplan aardwarmte is verleend, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een vervolgvergunning aardwarmte. De resterende looptijd van de winningsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de vervolgvergunning aardwarmte te zijn.
Een winningsvergunning aardwarmte afgegeven na 1 januari 2020 waarvoor een instemming met een winningsplan aardwarmte is verleend, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 2a beschouwd als een startvergunning aardwarmte. De resterende looptijd van de winningsvergunning aardwarmte wordt geacht de looptijd van de startvergunning aardwarmte te zijn.
In de Wet op de economische delicten wordt in artikel 1, onderdeel 1°, na «de Mijnbouwwet, de artikelen 6, 13, tweede lid, 22, vijfde lid, 23,» ingevoegd «24b, 24w, 24y, 24z, 24al».
In het Burgerlijk Wetboek wordt in artikel 177 van Boek 6 in het tweede lid «de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van de Mijnbouwwet» vervangen door: de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6, 24b of 25 van de Mijnbouwwet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35531-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.