35 528 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak (Wet uitbreiding taakstrafverbod)

D NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

De memorie van antwoord heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de aandacht die de regering in de memorie van antwoord heeft besteed aan de positie van de particuliere beveiligers. Zij hebben nog enkele vragen.

De fractieleden van GroenLinks en PvdA hebben kennisgenomen van de beantwoording van de regering. Zij hebben gezamenlijk enkele vervolgvragen.

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van de memorie van antwoord. De inhoud ervan heeft deze leden nog niet overtuigd en daarom hebben zij nog enkele vragen aan de regering.

De fractieleden van de PVV hebben kennisgenomen van de memorie van antwoord. Zij hebben nog een paar vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord en danken de regering voor de beantwoording van de door diverse fracties reeds gestelde vragen. Deze leden onderschrijven de lijn dat geweld tegen personen met een publieke taak onacceptabel is en begrijpen – in elk geval in argumentatieve zin – de gevolgtrekking die de regering daaraan in dit wetsvoorstel verbindt, namelijk dat op geweld jegens personen met een publieke taak niet met een geldboete of een taakstraf, maar in beginsel slechts met een vrijheidsstraf gereageerd kan worden. Ook na de beantwoording resteert voor deze leden een aantal vragen. Met belangstelling zien zij uit naar de beantwoording. De fractieleden van 50PLUS sluiten zich graag bij de vragen van de ChristenUnie-fractieleden aan.

Het lid van de OSF-fractie heeft kennisgenomen van de memorie van antwoord en heeft naar aanleiding daarvan een aantal vragen.

2. Nut en noodzaak

Op pagina’s 2 en 20 van de memorie van antwoord poneert de regering de stelling dat er toegenomen en toenemend geweld is tegen personen met een publieke taak. Dit vormt de achtergrond van dit wetsvoorstel, aldus de regering. Nu dit als belangrijk argument wordt herhaald, zouden de leden van de D66-fractie graag vernemen waar de regering dit op baseert. Zijn er betrouwbare onderzoeken die deze stellingname onderbouwen? Tijdens de op 8 juni 2021 gehouden deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer uitte de vertegenwoordiger van Reclassering Nederland, de heer Bac, het vermoeden dat er in werkelijkheid niet zozeer een toename is van geweld tegen personen met een publieke taak, maar dat de registratie ervan verbeterd is en er meer media-aandacht voor is gekomen. Zou de regering hierop gemotiveerd willen reageren?

Als additioneel argument geeft de regering aan dat in de samenleving het gevoel bestaat dat geweld tegen personen met een publieke taak onacceptabel is en niet meer met een taakstraf bestraft moet kunnen worden. Zij stelt dat dit gevoel van de samenleving blijkt uit de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Helder c.s.2 die de regering indertijd opriep met de onderhavige wettelijke regeling te komen. Zou het kunnen zijn, zo vragen de leden van de D66-fractie, dat dit wettelijk initiatief beïnvloed is door beelden in de media die niet overeenkomen met wat er feitelijk aan de hand is?

Op pagina 6 van de memorie van antwoord stelt de regering een duidelijke norm te willen afgeven door het taakstrafverbod uit te breiden naar de vergrijpen van geweld tegen personen met een publieke taak. De leden van de D66-fractie merken op dat de wetgever indertijd de taakstraf tot een volwaardige hoofdstraf heeft gemaakt en in die zin al een norm heeft gesteld. Zou de regering hierop willen reflecteren?

Het lid van de OSF-fractie merkt op dat in de memorie van antwoord de regering enerzijds aangeeft:

«In aanvulling hierop verhelderen wij nog graag dat de mogelijkheid van het opleggen van een taakstraf in een combinatie met een geheel of gedeeltelijke voorwaardelijke gevangenisstraf vanuit een oogpunt van een evenwichtig keuzespectrum aan sancties weinig zinvol is en de doelstelling van het wetsvoorstel te zeer ondergraaft. Immers kan in die gevallen nog steeds met een taakstraf op het gepleegde geweld worden gereageerd.»3

In diezelfde memorie van antwoord zegt de regering anderzijds:

«Anders dan de leden van de fracties van de PvdA en GroenLinks lijken te veronderstellen, raakt de rechter de taakstraf als sanctiemodaliteit dan ook niet kwijt. In gevallen waarin het taakstrafverbod geldt, kan de rechter een taakstraf opleggen in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit geldt in de bestaande situatie en na de met dit wetsvoorstel voorgestelde uitbreiding. In de gevallen waarin de nadruk minder op vergelding en meer op gedragsbeïnvloeding of behandeling moet liggen, kan de rechter, in plaats van een taakstraf, een geheel of een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.»4

Wanneer onderhavig wetsvoorstel zou worden ingevoerd, is het dan voor een rechter wel of niet mogelijk om een taakstraf te combineren met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf? Indien dit niet langer het geval is, hoe strookt dit dan met de uitspraak van de regering dat zij van oordeel is «dat het wetsvoorstel niet tot een verdergaande beperking van de beoordelingsvrijheid of autonomie van de rechter leidt»5?

Aangezien de regering van mening is dat onderhavig wetsvoorstel nauwelijks iets aan de straf(maat)praktijk verandert: waar ligt dan de grens, zo vraagt het OSF-fractielid. Gaat zij nu bijvoorbeeld voor alle gevallen waarin een bepaalde structuur te herkennen is in de strafmaat op specifieke delicten, de wet hierop aanpassen? In hoeverre straalt dit af c.q. zou dit afstralen (positief/negatief) op de geloofwaardigheid van de rechtspraak? En in hoeverre acht de regering het in het kader van (het gebrek aan) de efficiëntie van de Staten-Generaal wenselijk dat er wetten worden gemaakt die nauwelijks iets veranderen aan de (straf)praktijk?

3. Motivering ten aanzien van uitbreiding taakstrafverbod

In reactie op het eerder besproken onderzoek uit 2019, waarnaar Reclassering Nederland heeft verwezen in haar brief6 en waarin wordt geconcludeerd dat daders met een werkstraf tot 47% minder vaak recidiveren dan kortgestrafte gedetineerden, stelt de regering dat zij deze conclusie naast zich neerlegt, omdat sanctiecombinaties met preventieve voorwaarden buiten de reikwijdte van het onderzoek vielen.7 Dit neemt echter niet weg dat dit onderzoek een duidelijk beeld schetst over de gevolgen van respectievelijk een taakstraf en een korte gevangenisstraf. Het onderzoek toont aan dat bij het opleggen van meer gevangenisstraffen, meer recidiven mogen worden verwacht. De fractieleden van GroenLinks en PvdA begrijpen hieruit dat dit wetsvoorstel het risico in zich draagt dat een toename zichtbaar zal worden in het geweld tegen publieke functionarissen in plaats van een afname, ook al heeft het onderzoek geen rekening gehouden met sanctiecombinaties met preventieve voorwaarden. Onderschrijft de regering deze conclusie? Zo ja, kan zij op dit risico reflecteren? Acht de regering dit risico aanvaardbaar en, zo ja, waarom? Welke argumenten geven hierbij voor haar de doorslag? Kan de regering hierbij de omstandigheid meenemen, zoals tijdens de deskundigenbijeenkomst naar voren gebracht door de heer Bac van Reclassering Nederland, dat een gevangenisstraf vaker leidt tot verlies van baan, huis en relatie, met alle ontwrichtende gevolgen van dien, die hun weerslag hebben op de recidivecijfers?8

In reactie op de vraag van de leden van de GroenLinks- en PvdA-fracties over de beschikbaarheid van onderzoek over de afwegingen van plegers van geweld tegen hulpverleners en naar de omstandigheden waaronder dergelijk geweld wordt gepleegd, stelt de regering geen dergelijk onderzoek te kennen.9 Ziet de regering het ontbreken van dergelijk onderzoek als een blinde vlek in de onderbouwing van dit voorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht de regering deze blinde vlek acceptabel? Op welk empirisch bewijs baseert zij de assumptie dat een verhoogde vergeldingsfactor (door middel van een taakstrafverbod) zal leiden tot minder geweld tegen hulpverleners?

Op pagina 9 van de memorie van antwoord legt de regering uit waarom enkel een taakstraf niet meer mogelijk is bij de misdrijven, zoals vermeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Echter, de taakstraf is een volwaardige hoofdstraf door de wetgever als zodanig erkend. Daar komt bij dat uit het in 2019 gehouden onderzoek door Reclassering Nederland is gebleken dat in vergelijking met een kortdurende gevangenisstraf tot 6 maanden, de taakstraf effectiever is gebleken in die zin dat de recidive lager is. Waarom, zo vragen de leden van D66-fractie, sluit de regering de ogen hiervoor en voert dan toch de uitbreiding van het taakstrafverbod in?

4. Reikwijdte

In het wetsvoorstel wordt gesproken, in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, over: «een andere persoon die in dat kader een publieke taak uitoefent». In de memorie van antwoord wordt daarbij als voorbeeld de bewaking door een particuliere beveiliger van een vergunningsplichtig evenement, zoals een festival, genoemd. Aangegeven wordt dat de vergunningverlener in de regel als voorwaarde stelt dat de organisatoren in de beveiliging zullen voorzien. Dat is juist. Maar de regering voegt daaraan toe dat daarmee de capaciteit van lokaal beschikbare politiediensten wordt ontlast en dat daarmee de beveiliger een publieke taak in de zin van het wetsvoorstel vervult.10 Dat laatste argument kan voor onduidelijkheid zorgen. De leden van de VVD-fractie stellen het op prijs als de regering nog iets preciezer op deze materie wil ingaan. Evenementen als festivals vinden over het algemeen op afgesloten terreinen plaats. Net zoals in het betaald voetbal is de gangbare taakverdeling dat de organisator verantwoordelijk is voor de veiligheid binnen het evenemententerrein of het stadion en de politie daarbuiten. Hoewel dat oorspronkelijk om capaciteitsredenen gebeurde, is het inmiddels een wat principiëler onderscheid. Deze leden krijgen graag de bevestiging van de regering dat deze particuliere beveiligers toch onder de werking van het wetsvoorstel vallen. Zij zullen er immers gelet op de aard van hun werkzaamheden niet aan kunnen ontkomen nu en dan een stap voorwaarts te moeten zetten.

Onder de reikwijdte van de uitbreiding van het taakstrafverbod vallen ook de medeplichtigheid aan mishandeling en de poging tot mishandeling, in het algemeen lichtere vormen van het betreffende misdrijf, vermeld in de mishandelingsartikelen. Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat uit de systematiek van de wet en de straftoemeting dan ook volgt dat een taakstraf opgelegd moet kunnen worden indien de rechter dat geraden voorkomt?

Op welke manier is of wordt gehoor gegeven aan de zorgen van de particuliere beveiligingsbranche, waardoor zij de wens hebben om ook onder de werking van het taakstrafverbod te vallen? De PVV-fractieleden ontvangen graag een gemotiveerd antwoord.

Een deel van de kritiek op het wetsvoorstel richt zich op het feit dat ook lichte vormen van geweld – rakend aan de ondergrens van mishandeling zoals bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht – vallen onder de werking van het wetsvoorstel en dus categorisch vallen onder het uitgebreide taakstrafverbod. In de redactie van het huidige artikel 22b, eerste lid, sub a, van het Wetboek van Strafrecht wordt nog de drempel van een «ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer» gehanteerd. Uit de behandeling en beantwoording tot nu toe is het de ChristenUnie-fractieleden onvoldoende duidelijk geworden waarom een dergelijke of soortgelijke drempel niet is opgenomen in dit wetsvoorstel. Of moeten deze leden de beantwoording van de regering zo lezen dat het ontbreken van de drempel van «ernstige inbreuk» in dit wetsvoorstel als het ware zijn compensatie vindt in het tevens geschonden gezag dat het slachtoffer vertegenwoordigt en in de belemmering van de uitvoering van de orde-handhavende of hulpverlenende taak?

Blijkens de memorie van antwoord is bij de beleidsvoorbereiding nadrukkelijk overwogen of geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (openlijke geweldpleging) onder de reikwijdte van de voorgestelde uitbreiding zou moeten worden gebracht. Daar is niet voor gekozen «omdat geweld van beperkte ernst of geweld dat op geen enkele wijze tot een schending van de lichamelijke integriteit leidt, ook tot een veroordeling wegens artikel 141 Sr kan leiden.»11 Hoe verhoudt die – begrijpelijke – redenering zich tot met name het laagdrempelige delict van mishandeling, zo vragen de ChristenUnie-fractieleden.

De ChristenUnie-fractieleden merken op dat in antwoord op een vraag van de leden van de D66-fractie de regering bevestigde dat bij veroordeling wegens artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (openlijke geweldpleging) het taakstrafverbod niet geldt terwijl bij een veroordeling wegens artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (mishandeling) het taakstrafverbod wel geldt. Tenlastelegging van beide delicten in een primaire en subsidiaire variant achtte de regering voorstelbaar. Daarbij zal de officier van justitie het gepleegde geweld primair als mishandeling ten laste moeten leggen, wil het taakstrafverbod bij een bewezenverklaring van toepassing zijn. De regering ziet dit als een onderdeel van de opportuniteitsafweging die aan de officier van justitie voorbehouden is.12 Is die ruimte voor afweging echter niet in strijd met het categorische karakter van dit wetsvoorstel? En waarom kiest de regering ervoor de officier van justitie wel en de rechter geen ruimte voor afweging te bieden?

Gebruikelijk is dat het strafbare feit dat primair tenlastegelegd wordt zwaarder is dan het feit dat subsidiair tenlastegelegd wordt. De ChristenUnie-fractieleden vragen hoe de regering dat ziet in verband met het voorgaande. En hoe kijkt zij aan tegen een alternatieve tenlastelegging (openlijke geweldpleging of mishandeling), die niet alleen de officier van justitie, maar ook de rechter ruimte biedt om een keuze te maken die gevolgen heeft voor de toepasselijkheid van het taakstrafverbod?

Het wetsvoorstel richt zich op geweld «begaan tegen een ambtenaar van politie, een medewerker van brandweer of ambulance of een buitengewoon opsporingsambtenaar in de uitoefening van zijn publieke taak in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid of tegen een andere persoon die in dat kader een publieke taak uitoefent». In de behandeling en beantwoording wordt echter regelmatig gewag gemaakt van «personen met een publieke taak». Met die laatste bewoordingen lijkt aansluiting te worden gezocht bij het bepaalde in artikel 67a, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, waar exact dezelfde formulering gebruikt wordt. Uit de beantwoording leiden de ChristenUnie-fractieleden echter af dat dat niet bedoeld is. De regering geeft aan dat de ruimere omschrijving van voornoemd artikel «past bij de functie die deze bepaling in het strafvorderlijk stelsel heeft. Ten behoeve van de straftoemeting dient de beschrijving van de bijzondere kwalificatie van het slachtoffer, die ertoe leidt dat geen taakstraf kan worden opgelegd, strikter bepaald te zijn.»13 Kan de regering toelichten waarom voor de toepassing van voorlopige hechtenis een andere kwalificatie van het slachtoffer gewenst is dan voor het opleggen van gevangenisstraf, althans het verbod om een taakstraf op te leggen?

De voorgestelde wettekst wekt de indruk dat de uitoefening van de publieke taak moet plaatsvinden «in het kader van de handhaving van de orde of veiligheid». De beantwoording door de regering geeft de leden van de ChristenUnie-fractie echter het ongemakkelijke gevoel dat dat kader wel heel ruim en ongewis is. Zo werkt bijvoorbeeld zorgpersoneel volgens de regering «in het kader van de handhaving van de veiligheid in die zin dat het handelen van de zorgmedewerker in de regel ertoe strekt de gezondheid te bevorderen. Onder het bevorderen van de veiligheid in de zin van het wetsvoorstel kan ook het bevorderen van de gezondheid worden verstaan.»14 Bedoelt de regering hiermee dat alle zorgpersoneel onder de werking van deze bepaling valt? En zo niet, waar ligt dan op welke wettelijke grondslag de grens?

Particuliere beveiligers vallen blijkens de beantwoording wel onder dit wetsvoorstel als ze een evenement beveiligen, maar niet als zij datzelfde werk doen in een winkel. Wordt dat anders als het een winkelcentrum betreft? En hoe denkt de regering in dit verband over de categorisering van bijvoorbeeld personeel in het openbaar vervoer, nutsbedrijven, personeel van gemeentes en provincies, waterschappen of over vrije beroepen als de advocatuur? De leden van de ChristenUnie-fractie zijn op basis van de huidige stand van het wetsvoorstel niet zonder zorg over de reikwijdte van de voorgestelde terminologie.

5. Effectiviteit

Is de regering bekend met het artikel «Het taakstrafverbod: onnodige wetgeving. Een oordeel van de werkvloer» van rechter Jacco Janssen, zo vragen de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA. Zoals de heer Pulles van de Raad voor de rechtspraak naar voren bracht tijdens de deskundigenbijeenkomst, reflecteert de heer Janssen in dit artikel op het taakstrafverbod in relatie tot sanctiecombinaties en preventieve voorwaarden. Waar de regering in de memorie van antwoord aangaf zich geen casus te kunnen indenken waarbij de voorgenomen uitbreiding van het taakstrafverbod tot een te zware sanctie kan leiden15, geeft de heer Janssen hiervan drie voorbeelden, waaronder deze casus:

«Op de zitting blijkt dat de verdachte een jonge verslaafde moeder is. Zij vertelt dat vlak na de geboorte haar baby uit haar armen werd genomen door jeugdbescherming, omdat de familierechter wilde dat de baby kort na de geboorte uit huis geplaatst zou worden. De verdachte vertelt dat zij de jeugdbeschermer een klap in het gezicht heeft gegeven met de vlakke hand op het moment dat haar baby werd meegenomen.»16

Kan de regering haar appreciatie van deze casus geven in relatie tot het wetsvoorstel? Kan zij daarbij expliciet ingaan op de noodzaak van een dergelijke bestraffing met betrekking tot het doel van het wetsvoorstel en de rechtvaardigheid van een gevangenisstraf in de onderhavige situatie?

De fractieleden van GroenLinks en PvdA merken op dat in het voornoemde artikel de heer Janssen de optie van een wettelijk dringend taakstrafadvies voorstelt in plaats van een taakstrafverbod. Dat komt in de praktijk neer op een taakstrafverbod, maar dan een verbod waarvan kan worden afgeweken als een rechter daarvoor gegronde redenen ziet. Hoe verhoudt de regering zich tot dit voorstel van de heer Janssen? Wat zijn volgens de regering de voordelen van het onderhavige voorstel ten opzichte van het idee van een wettelijk dringend taakstrafadvies? Onderschrijft de regering dat een wettelijk dringend advies meer opties voor maatwerk open zou laten, en daarmee een van de belangrijkste kritiekpunten op het taakstrafverbod zou wegnemen? Zo ja, waarom weegt deze verbetering volgens haar niet op tegen de eventuele voordelen van een taakstrafverbod?

In de beantwoording op de vragen van de GroenLinks- en PvdA-fractieleden gaf de regering aan dat een duw waardoor een hulpverlener valt, na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal kunnen leiden tot een gevangenisstraf.17 Dit geldt ook als de duw geen letsel tot gevolg heeft. Deze leden vragen zich af hoe dit in demonstratieomstandigheden toegepast zou worden. Kan ook daar een duw al tot een gevangenisstraf leiden, terwijl mensen bij een demonstratie vaak schouder aan schouder staan, ook met hulpverleners? Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich dan tot de demonstratievrijheid van artikel 9 van de Grondwet? Kan de regering op deze mogelijke spanning reflecteren? En kan zij in het verlengde hiervan nader reflecteren op de proportionaliteit van een gevangenisstraf voor een duw waardoor een hulpverlener valt, maar die geen letsel tot gevolg heeft?

Bij herhaling geeft de regering aan dat de in te voeren uitbreiding van het taakstrafverbod het arsenaal aan sanctiemogelijkheden voor de rechter niet beperkt. Maar, zo constateren de leden van de D66-fractie, voor betrekkelijk geringe geweldsmisdrijven tegen mensen met een publieke taak bestaat na invoering van dit wetsvoorstel niet meer de mogelijkheid om een kale taakstraf op te leggen. Kan de regering reflecteren op hetgeen de heer Pulles, namens de Raad voor de rechtspraak, op de bovenvermelde deskundigenbijeenkomst naar voren heeft gebracht: aan de onderkant van de misdrijven die onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen moet de rechter maatwerk kunnen blijven leveren en indien de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte daar aanleiding toe geven, moet de rechter wel een kale taakstraf kunnen opleggen?18

Is de regering het met de leden van de D66-fractie eens dat vertrouwen in de professionaliteit van de leden van de rechterlijke macht ook moet blijken uit het hen de mogelijkheid bieden om, alles afwegende in een aangebrachte zaak, een taakstraf, zijnde een hoofdstraf, op te leggen zonder een combinatie met andere straffen?

De leden van de D66-fractie constateren dat in veel gevallen geweld tegen personen met een publieke taak met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt bestraft. Dat betekent dat ook rechters inzien dat zulk geweld niet door de beugel kan en navenant bestraft moet worden. Betekent dit niet dat men ervan uit kan gaan dat als een rechter een kale taakstraf voor dit type geweldsmisdrijf oplegt, daartoe alle aanleiding is?

De Afdeling advisering van de Raad van State, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse orde van advocaten en Reclassering Nederland hebben fundamentele kritiek op het wetsvoorstel geuit. Aangegeven werd door de adviesorganen dat met de uitbreiding van het taakstrafverbod een rechter zijn toevlucht zou kunnen nemen tot het opleggen van een gevangenisstraf van een dag, in combinatie met de taakstraf, simpelweg om toch de taakstraf op te kunnen blijven leggen. De leden van de fractie van D66 signaleren dat hierdoor noodgedwongen via een omweg het doel van het opleggen van de taakstraf wordt bereikt. Is dit niet slecht voor het vertrouwen van burgers in de expertise van de wetgever, nu de professionals op de werkvloer zo’n omweg moeten benutten om tot een in hun ogen gerechtvaardigde straf te komen?

Op pagina 21 van de memorie van antwoord stelt de regering dat het ondanks het taakstrafverbod mogelijk blijft om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Is het voor een rechter mogelijk, zo vragen de leden van de D66-fractie, om als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de veroordeelde een bepaald aantal uren onbezoldigde arbeid moet verrichten ten algemenen nutte onder toezicht van de Reclassering? Zo ja, kan de uitwerking van een dergelijke bijzondere voorwaarde in de praktijk neerkomen op een taakstraf? En is daardoor de combinatie taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf toch mogelijk?

De ChristenUnie-fractieleden merken op dat uit de wetsbehandeling tot nu toe duidelijk blijkt dat geweld waarop het wetsvoorstel ziet in de visie van de regering met een taakstraf niet adequaat kan worden vergolden. In de Tweede Kamer is onder meer uitgebreid gesproken over een «ventiel» dat de rechter de mogelijkheid biedt om in bepaalde gevallen toch tot een andere uitkomst te komen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht sluit het opleggen van alleen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf (met bijvoorbeeld bijzondere voorwaarden) uitdrukkelijk niet uit. Is dat wat de regering betreft een denkbaar «ventiel»? En past dat binnen het raamwerk van adequate vergelding?

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer en in antwoord op vragen vanuit de Eerste Kamer gaf de regering aan dat het niet mogelijk is om naast een onvoorwaardelijk deel gevangenisstraf ook een voorwaardelijk deel op te leggen. Deze stellingname van de regering volgt niet noodzakelijkerwijs uit de tekst van het wetsvoorstel. Waarop baseert zij deze uitleg, zo vragen de ChristenUnie-fractieleden. En waarom zou het juist vanuit de optiek van adequate vergelding en speciale preventie niet wenselijk zijn om een deels onvoorwaardelijke, deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te kunnen leggen?

6. Overige onderwerpen

In de memorie van antwoord schrijft de regering: «De kern van ons betoog is dat ook in de gevallen waarin het taakstrafverbod geldt, de rechter voldoende toegerust is om dergelijk maatwerk te bieden en daarbij rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijkheid van de dader.»19 Hoe verhoudt deze kern van het betoog van de regering zich tot het feit dat ten minste twee rechters – de hiervoor genoemde heer Janssen en de heer Pulles, waarvan de laatste spreekt als vertegenwoordiger van de rechtsprekende macht – zich tegen deze visie van de regering keren, zo vragen de fractieleden van GroenLinks en PvdA. Kan de regering nader toelichten waarom zij een dergelijk omstreden wetsvoorstel, dat volgens critici het risico in zich draagt om wederom opties voor maatwerk te beperken en onrechtvaardige situaties te creëren, na de toeslagenaffaire en na de publicatie van het rapport «Ongekend onrecht»20 toch wil doorvoeren?

In de memorie van antwoord geeft de regering aan dat er na 5 jaar een evaluatie komt.21 Is het mogelijk om de evaluatie op een eerder tijdstip plaats te laten vinden, bijvoorbeeld na 2 of 3 jaar? De PVV-fractieleden ontvangen graag een gemotiveerd antwoord.

In hoeverre houdt de regering in nieuwe wetgeving als deze rekening met potentiële valkuilen of zwaktes in de uitvoering van desbetreffende wetgeving (vergelijk de afwezigheid van hardheidsclausules in kinderopvangtoeslagwetgeving met deze potentiële inperking van de beoordelingsvrijheid van rechters), zo vraagt het OSF-fractielid.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de nadere memorie van antwoord – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VI, nr. 24.

X Noot
3

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 6.

X Noot
4

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 3.

X Noot
5

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 5.

X Noot
6

Advies Wijziging van het Wetboek van Strafrecht i.v.m. het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen bij geweld tegen personen met een publieke taak (uitbreiding taakstrafverbod), Reclassering Nederland, 17 december 2019, p. 2.

X Noot
7

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 10–11.

X Noot
8

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, B, p. 4.

X Noot
9

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 10.

X Noot
10

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 15.

X Noot
11

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 10.

X Noot
12

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 20.

X Noot
13

Kamerstukken II 2019/20, 35 528, nr. 4, p. 11.

X Noot
14

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 16.

X Noot
15

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 18.

X Noot
16

J.H. Janssen, «Het taakstrafverbod: onnodige wetgeving – Een oordeel van de werkvloer», Sancties 2021/42, afl. 3, p. 202.

X Noot
17

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 18.

X Noot
18

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, B, p. 10.

X Noot
19

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 23.

X Noot
20

Kamerstukken II 2020/21, 35 510, nr. 2.

X Noot
21

Kamerstukken I 2020/21, 35 528, C, p. 25.

Naar boven