De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
In hoofdstuk 1 wordt paragraaf 4 als volgt gewijzigd:
1. Aan het opschrift wordt toegevoegd «en gezondheidsbevordering».
2. Na het opschrift wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5b
Onze Minister bevordert bij de epidemie van een infectieziekte de totstandkoming en
de samenhang van een beleid dat in ieder geval gericht is op de brede gezondheidsbevordering
om de ernst van het ziektebeloop en de mate van sterfte te beperken.
Toelichting
Dit amendement strekt ertoe de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tijdens
een voortdurende epidemie een expliciete opdracht te geven om ook maatregelen te nemen
die de algehele gezondheid bevorderen. Daartoe behoort ook de verantwoordelijkheid
om te werken aan het wegnemen van belemmeringen voor die goede gezondheid.
Wanneer de overheid ten tijde van een epidemie in het belang van de volksgezondheid
burgers in hun vrijheden beperkt, is de indiener van mening dat de overheid ook een
plicht heeft om de basisgezondheid van burgers maximaal te bevorderen. Van een overheid
die burgerlijke vrijheden beperkt, mag immers verwacht worden dat het zich maximaal
inspant om burgers zo veel als mogelijk te vrijwaren van deze vrijheidsbeperkende
maatregelen. Dat doet de overheid onder meer door perspectief te bieden op verbetering
van de omstandigheden door te zorgen voor extra bescherming tegen de ongezonde leefomgeving.
Bij de huidige Covid-19 epidemie bleek dat het kabinet beleid om de ongezonde leefomgeving
aan te pakken uitstelde. Dat ging ten koste van onze basisgezondheid. De indiener
is van mening dat het versterken van de basisgezondheid ook gedurende een crisis prioriteit
heeft.
Tijdens de Covid-19 epidemie is gebleken dat burgers met een kwetsbare gezondheid
of onderliggend lijden (bijvoorbeeld diabetes-2, hart- en vaatziekten, aandoeningen
aan de longen) extra kwetsbaar zijn voor het virus. De impact van een besmetting op
de gezondheid en het risico om te komen te overlijden is voor deze mensen groter.
De regering heeft conform de Grondwet (artikel 22, lid 1) de taak om maatregelen te
nemen ter bevordering van de volksgezondheid. Naar de mening van de indiener is deze
grondwettelijke taak ten tijde van een epidemie van een infectieziekte die de gehele
volksgezondheid bedreigt extra belangrijk en verdient zij daarom nadere uitwerking
in de Wet publieke gezondheid.
De indiener is van mening dat ten tijde van een voortdurende epidemie het beleid zich
naast het tegengaan van de verspreiding van de ziekte ook moet richten op het weerbaar
maken van de bevolking tegen de gevolgen van een besmetting. Dit kan door beleid op
te stellen waarmee factoren die van invloed zijn op de ernst van het ziektebeloop
en/of de overlevingskans1 beperkt worden. Daarbij dient het voorzorgsbeginsel leidend te zijn.
Vanwege de relatie tussen het ziektebeloop bij Covid-19 patiënten en bijvoorbeeld
obesitas, hart- en vaatziekten en longproblemen kan, voor maatregelen die bijdragen
aan het beperken van die ernst van het ziektebeloop en de sterfte, bijvoorbeeld gedacht
worden aan de invoering van een belasting op suikerhoudende dranken, het invoeren
van maximale gehaltes toegevoegd zout, vet en suiker in etenswaren, het verlagen van
de btw op groente en fruit en/of het stimuleren van bewegen.
Naar de mening van de indiener levert deze verplichting gezondheidswinst op en dringt
het de ziekte en sterfte door de infectieziekte terug.
Dit artikel vervalt niet op het moment dat de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19
vervalt.
Van Esch