De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel I, onderdeel A, vervalt.
II
Artikel I, onderdeel H, onder 2, vervalt.
III
In artikel I, onderdeel J, vervalt «wordt «kan beschikken» vervangen door «beschikt
en nog kan beschikken» en».
IV
Artikel I, onderdeel R, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het voorgestelde artikel 196 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid vervalt «of als het geding aanhangig is gemaakt, voordat de zaak
op de rol is ingeschreven,».
b. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In het voorgestelde artikel 197 wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
V
Artikel II, onderdeel A, vervalt.
Toelichting
Dit amendement regelt dat de preprocessuele bewijs- en informatieverzamelingsplicht
uit het wetsvoorstel wordt geschrapt. Ook zorgt het amendement ervoor dat het mogelijk
blijft om tijdens een al aanhangig geding om voorlopige bewijsverrichtingen te verzoeken.
Indiener benadrukt dat wetsvoorstellen die civiele procedures vereenvoudigen en efficiënter
laten verlopen worden toegejuicht. Volgens indiener is echter onzeker of de bewijsverzamelingsplicht
voorafgaand aan een procedure een positieve bijdrage gaat leveren aan de efficiëntie
en daarmee aan de bevordering van de toegang tot het recht. De efficiëntiewinst is
volgens indiener onvoldoende onderbouwd.
Daar komt bij dat uit de praktijk signalen zijn gekomen dat een dergelijke plicht
mogelijk zelfs een negatief effect zal hebben op de efficiëntie en vereenvoudiging
van civiele procedures, zo blijkt uit verschillende consultatiereacties op het wetsvoorstel.
Er wordt gewezen op de werklast van de betrokken partijen, inclusief de rechter, in
de voorfase die toeneemt (volgens de Raad voor Rechtsbijstand zelfs substantieel).
De mogelijkheid voor de rechter om gevolgen te verbinden aan het niet-voldoen aan
deze plicht kan er in de praktijk toe leiden dat partijen een stortvloed aan stukken
overleggen die niet allemaal relevant zijn. De mogelijk toenemende werklast heeft
ook te maken met het feit dat in de praktijk niet altijd dezelfde rechter wordt aangewezen
voor de voorfase als voor de inhoudelijke fase van de procedure. Dan zouden meerdere
rechters zich over alle stukken moeten buigen.
Ook hebben rechtzoekenden als gevolg van de bewijsverzamelingsplicht mogelijk al in
een eerdere fase rechtsbijstand nodig dan nu het geval is, wat kan leiden tot extra
kosten. Er wordt bovendien gevreesd voor een toenemende juridisering van de voorfase
van een procedure met meer kans op escalatie.
Het bovenstaande kan voor rechtzoekenden een drempel opwerpen die de toegang tot het
recht niet ten goede komt. Indiener meent dat niet voldoende is onderbouwd dat de
genoemde bezwaren zich niet zullen voordoen en stelt daarom voor de preprocessuele
bewijs- en informatieverzamelingsplicht uit het wetsvoorstel te schrappen.
Indiener wijst er tot slot op dat bewijsverzameling veel efficiënter kan zijn als
deze plaatsvindt in de context van het geschil, tijdens de procedure. Op dat moment
kan gerichter worden beoordeeld en beter worden ingeschat welk bewijs relevant zou
zijn voor de beoordeling van de rechter. Om deze reden wenst indiener ook de mogelijkheid
te behouden om tijdens een procedure die al aanhangig is een verzoek in te dienen
tot een voorlopige bewijsverrichting.
Kat