Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel B, komt het voorgestelde artikel 94, vijfde lid, te luiden:
5. Indien een geldvordering als bedoeld in artikel 83 lid 3, eerste zin, wordt overgedragen,
wordt de mededeling, bedoeld in lid 1 dan wel lid 3, schriftelijk gedaan. De voorgaande
zin is niet van toepassing indien een geldvordering als bedoeld in artikel 83 lid 4
wordt overgedragen.
B
In artikel I, onderdeel C, komt het voorgestelde artikel 239, vijfde lid, te luiden:
5. Indien het pandrecht is gevestigd op een geldvordering als bedoeld in artikel 83
lid 3, eerste zin, wordt de mededeling, bedoeld in lid 3, schriftelijk gedaan. De
voorgaande zin is niet van toepassing indien het pandrecht is gevestigd op een geldvordering
als bedoeld in artikel 83 lid 4.
Toelichting
Reikwijdte schriftelijkheidsvereiste
Het wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden regelt in het voorgestelde artikel 3:83
lid 3 BW dat de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van zakelijke geldvorderingen
niet langer kan worden uitgesloten. Hierdoor kunnen schuldenaren van dergelijke vorderingen
worden geconfronteerd met een nieuwe schuldeiser. Om te zorgen dat voor de schuldenaar
duidelijk is aan wie bevrijdend kan worden betaald, regelen de voorgestelde artikelen 3:94
lid 5 en 3:239 lid 5 BW dat van een overdracht of verpanding schriftelijk mededeling
moet worden gedaan aan de schuldenaar. Zo lang dat niet is gebeurd, kan de schuldenaar
bevrijdend betalen aan de oorspronkelijke schuldeiser. In artikel 3:83 lid 4 BW is
een aantal zakelijke geldvorderingen uitgezonderd van toepassing van het derde lid.
De tweede zin van het voorgestelde artikel 3:94 lid 5 en het voorgestelde artikel 3:239
lid 5 BW verduidelijkt dat het schriftelijkheidsvereiste ook niet geldt voor de vorderingen
als bedoeld in artikel 3:83 lid 4 BW. Voor deze vorderingen is het schriftelijkheidsvereiste
niet noodzakelijk. De uitgezonderde vorderingen kunnen immers nog steeds door middel
van een beding onoverdraagbaar en/of onverpandbaar worden gemaakt. Op die manier kan
de schuldenaar voorkomen dat hij met een nieuwe schuldeiser wordt geconfronteerd.
Hiermee verband houdt dat het schriftelijkheidsvereiste via de schakelbepaling van
artikel 3:98 BW ook geldt voor het vestigen van een vruchtgebruik. Immers, artikel 3:98
BW bepaalt dat de afdeling waar artikel 3:94 BW deel van uitmaakt, van overeenkomstige
toepassing is «op de vestiging, de overdracht en de afstand van beperkte rechten».
Dat betekent dat het schriftelijkheidsvereiste in het voorgestelde artikel 3:94 lid 5
BW ook komt te gelden voor de vestiging van een vruchtgebruik op een zakelijke geldvordering.
Wetstechnische verbeteringen
In de voorgestelde artikelen 3:94 lid 5 en 3:239 lid 5 BW zijn daarnaast een aantal
niet-inhoudelijke, wetstechnische verbeteringen gemaakt.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind