35 482 Wijziging van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het opheffen van bedingen in het handelsverkeer die ertoe strekken vervreemding dan wel verpanding van geldvorderingen op naam tegen te gaan (Wet opheffing verpandingsverboden)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het onwenselijk is dat partijen in het handelsverkeer overeenkomen dat geldvorderingen op naam voortvloeiend uit de uitoefening van een beroep of bedrijf niet kunnen worden overgedragen of verpand omdat dit de kredietverlening aan het bedrijfsleven belemmert;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 83 wordt het derde lid vernummerd tot vijfde lid. Er worden een nieuw derde en vierde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Uitsluiting van de overdraagbaarheid of verpandbaarheid is niet mogelijk als het een geldvordering op naam betreft die voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf. Een beding tussen schuldeiser en schuldenaar dat ertoe strekt de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van een dergelijke geldvordering geheel of gedeeltelijk uit te sluiten dan wel vervreemding of verpanding ervan tegen te gaan, is nietig.

  • 4. Het voorgaande lid is niet van toepassing op geldvorderingen:

    • a. uit hoofde van een betaal- of spaarrekening;

    • b. uit hoofde van een krediet- of geldleningsovereenkomst waarbij aan de kant van de kredietgever meerdere partijen betrokken zijn of zullen zijn;

    • c. van of op een clearinginstelling, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, dan wel een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een verrekeningsinstituut of een centrale bank, als bedoeld in artikel 212a, onderdelen c, d, e en g van de Faillissementswet;

    • d. die op grond van een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, 35, vijfde lid, of 35a, vierde lid, Invorderingswet 1990 zullen worden betaald op een bankrekening die wordt gehouden ten behoeve van de betaling van loonbelasting, omzetbelasting en sociale verzekeringspremies.

B

Aan artikel 94 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de levering een geldvordering in de zin van artikel 83, derde lid, eerste zin, betreft wordt de mededeling, bedoeld in het eerste dan wel derde lid, schriftelijk gedaan.

C

Aan artikel 239 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien het pandrecht een geldvordering in de zin van artikel 83, derde lid, eerste zin, betreft wordt de mededeling, bedoeld in het derde lid, schriftelijk gedaan.

ARTIKEL II

In de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt na artikel 85 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 85a

De nietigheid, bedoeld in artikel 83, derde lid, tweede zin, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek geldt, in afwijking van artikel 79, voor bestaande bedingen vanaf drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet opheffing verpandingsverboden.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL IV

Deze wet wordt aangehaald als: Wet opheffing verpandingsverboden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Rechtsbescherming,

Naar boven