35 473 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 (Derde incidentele suppletoire begroting inzake noodpakket banen en economie 2.0)

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 18 juni 2020

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 4 juni 2020 voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij brief van 15 juni 2020 zijn ze door de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Rog

Adjunct-griffier van de commissie, Reinders

Vraag 1

Waarom is er voor gekozen de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (TOFA) alleen in te stellen voor de maanden maart, april en mei?

Antwoord 1

Nederland heeft een goed regulier stelsel van sociale zekerheid, ook in vergelijking met andere landen. De meeste (flexibele) werknemers hebben bij het verlies van hun inkomen, als zij voldoen aan de voorwaarden, recht op WW of bijstand. In de eerste plaats zijn mensen daarop aangewezen. De TOFA is bedoeld voor mensen die, in de uitzonderlijke omstandigheden van de coronacrisis, niet in aanmerking kwamen voor de bestaande sociale voorzieningen. De duur van de TOFA sluit aan bij de bestaande verzekering voor werkloosheid, de WW, waarvan de minimale duur drie maanden is. Het is niet logisch en bovendien juridisch kwetsbaar om te regelen dat de duur van de TOFA langer is dan de minimale WW-duur.

Daarnaast kijkt het UWV om uitvoeringstechnische redenen naar inkomstenverlies in april. Op basis van die maand, vergeleken met februari, wordt bepaald of er recht bestaat op een tegemoetkoming over maart, april en mei. Het verlengen van het tegemoetkomingstijdvak vergroot de risico’s op willekeur en oneigenlijk gebruik.

Vraag 2

Klopt het dat een overgang van onderneming en dus de start van een «nieuwe» onderneming, overgang van banen impliceert, maar niet van eventueel bij de onderneming bestaande Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheidsrechten (NOW)? Kan dit de economische voortgang, de continuïteit van een bedrijf, en behoud van werkgelegenheid belemmeren? Kan bij overgang van een onderneming (ook door afspraken met de curator) het NOW-recht ook overgaan? Als dat niet zo is waarom niet? Kan hiervoor in dat geval binnen de NOW-regeling een oplossing voor worden geboden?

Antwoord 2

Voor een overgang van onderneming die voor of uiterlijk op 1 februari 2020 heeft plaatsgevonden geldt de mogelijkheid voor een alternatieve berekening van de omzetdaling, gelijk aan die van startende bedrijven. De omzetdaling wordt dan berekend doordat de omzetvergelijking vanaf de eerste kalendermaand na de dag van overgang voor de hele kalendermaanden in 2019 tot en met 29 februari 2020 wordt genomen, omgerekend naar 3 maanden.

Wanneer een overgang van onderneming plaatsvindt waarbij er sprake is van een bestaande NOW-subsidie zal deze plaats hebben gevonden ná 1 februari en geldt de mogelijkheid tot een alternatieve omzetberekening niet. Ook is het niet mogelijk om in een dergelijke situatie het NOW-recht over te laten gaan van de ene onderneming naar de overnemer indien er sprake is geweest van een faillissement.

Het is niet mogelijk om op korte termijn te regelen dat het NOW-recht buiten de faillissementsprocedure wordt gelaten en daarmee volledig kan worden overgenomen. Tevens heeft de NOW nooit als doel gehad om bedrijven na faillissement te helpen bij een mogelijke doorstart. Wanneer de overname plaats heeft gevonden na de invoering van de corona-maatregelen is het te verwachten de overnemer in de overweging heeft meegenomen dat er geen mogelijkheid voor NOW bestaat.

Vraag 3

Kunt u een overzicht geven van de toename van het aantal werklozen sinds het begin van de coronacrisis?

Antwoord 3

In de brief «Monitoring arbeidsmarkt en beroep noodpakket» van 5 juni jongstleden staan de meest recente cijfers die op dit moment voor handen zijn. Het aantal werklozen is in april ten opzichte van maart met 41.000 gestegen en bedraagt nu 314.0001. Dit niveau is vergelijkbaar met juni 2019. Het werkloosheidspercentage stijgt daarmee van 2,9% tot 3,4%, de grootste maandstijging sinds 2003. Het aantal lopende WW-uitkeringen bedraagt in april 292.100, dat is een stijging van 16,7% ten opzichte van maart.

De volgende update van de werkloosheidscijfers komt op 16 juni met de publicatie van kMEV.

Vraag 4

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis had in zijn of haar laatste dienstverband een vaste aanstelling?

Antwoord 4

Er zijn momenteel geen specifieke cijfers voorhanden over welk type contract mensen hadden die sinds het begin van de coronacrisis werkloos zijn geworden. Deze cijfers worden opgenomen in de volgende editie van de brief «Monitoring arbeidsmarkt en beroep noodpakket».

Vraag 5

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis had in zijn of haar laatste dienstverband een tijdelijke aanstelling?

Antwoord 5

Er zijn momenteel geen specifieke cijfers voor handen over welk type contract mensen hadden die sinds het begin van de coronacrisis werkloos zijn geworden. Deze cijfers worden opgenomen in de volgende editie van de brief «Monitoring arbeidsmarkt en beroep noodpakket».

Vraag 6

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis had in zijn of haar laatste dienstverband een contract met een uitzendbeding?

Antwoord 6

Er zijn momenteel geen specifieke cijfers voor handen over welk type contract mensen hadden die sinds het begin van de coronacrisis werkloos zijn geworden. Deze cijfers worden opgenomen in de volgende editie van de brief «Monitoring arbeidsmarkt en beroep noodpakket».

Vraag 7

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis had in zijn of haar laatste dienstverband een oproepcontract?

Antwoord 7

Er zijn momenteel geen specifieke cijfers voor handen over welk type contract mensen hadden die sinds het begin van de coronacrisis werkloos zijn geworden. Deze cijfers worden opgenomen in de volgende editie van de brief «Monitoring arbeidsmarkt en beroep noodpakket».

Vraag 8

Kunt u een overzicht geven van de sectoren waarin de werkenden die sinds het begin van de coronacrisis werkloos zijn geworden actief waren?

Antwoord 8

Onderstaande figuur van het UWV geeft de mutatie van aantal WW-uitkeringen in maart en april weer naar sector.

Vraag 9

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis heeft een Werkloosheidswet (WW)duur korter dan twaalf maanden?

Antwoord 9

In de nieuwsflits arbeidsmarkt van UWV over april 2020 staat een tabel waarmee onder andere de maximale WW duur wordt weergegeven van uitkeringsgerechtigden die ingestroomd zijn tussen januari en eind april 2020. Hieronder is die tabel gedeeltelijk weergegeven.

Vraag 10

Wat is de gemiddelde duur van een WW-uitkering van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis?

Antwoord 10

Zie het antwoord op vraag 9

Vraag 11

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis heeft een WW-duur korter dan zes maanden?

Antwoord 11

Zie het antwoord op vraag 9

Vraag 12

Welk percentage of welk absoluut aantal van de werklozen sinds het begin van de coronacrisis heeft een WW-duur van drie maanden?

Antwoord 12

Daar zijn geen cijfers over beschikbaar. Het bij vraag 9 gegeven overzicht maakt alleen onderscheid naar WW-duur korter dan zes maanden.

Vraag 13

Hoeveel werklozen sinds het begin van de coronacrisis hebben een nieuwe baan gevonden?

Antwoord 13

Uit de Nieuwsflits arbeidsmarkt van UWV over april 20202 blijkt dat in maart en april 2020 respectievelijk 7892 en 7801 mensen uit de WW zijn gestroomd wegens werkhervatting.

Vraag 14

Kunt u een overzicht geven van de sectoren waarin deze werklozen een nieuwe baan gevonden hebben?

Antwoord 14

Dit overzicht is momenteel niet beschikbaar. Uit kwartaalcijfers van CBS3 blijkt dat eind maart 2020 de meeste vacatures open stonden in de handel (42.000), de zakelijke dienstverlening (40.000) en de zorg (36.000). Het ligt voor de hand dat mensen die een nieuwe baan hebben gevonden onder andere in deze sectoren aan de slag zijn gegaan. Daarbij moet worden opgemerkt dat het effect van de coronacrisis nog nauwelijks in deze cijfers te zien is.

Vraag 15

Kunt u een overzicht geven van de leeftijdsopbouw van de groep werklozen sinds het begin van de coronacrisis?

Antwoord 15

Het merendeel van de personen die hun baan verloren in april zijn relatief jong. Van de 160.000 baanverliezers waren er 104.000 tussen de 15 en 24 jaar oud. Van hen werden er 25.000 volgens de ILO-definitie werkloos, maar niet iedereen stroomt de WW in. Ten opzichte van maart is het aantal nieuwe WW-uitkeringen het sterkst gestegen bij jongeren (15 tot 25 jaar), namelijk met 75%. De toename bij de andere leeftijdscategorieën ligt lager (zie hiervoor onderstaande figuur). Hoewel de procentuele stijging van de WW-uitkeringen onder jongeren fors is, is de absolute toename beperkt (3.300 personen).

Uit de arbeidsmarktcijfers van het CBS blijkt verder dat de werkloze beroepsbevolking in april bestaat uit 119 duizend jongeren (15 tot 25 jaar), 109 duizend personen in de leeftijdsgroep 25 tot 45 jaar en 87 duizend personen in de leeftijdsgroep 45 tot 75 jaar. De toename onder jongeren is het grootst, namelijk 25 duizend. De toename in de andere leeftijdscategorieën bedroeg 8 duizend.

Vraag 16

Kunt u een inschatting maken van de gemiddelde kosten van de omscholing en begeleiding naar een beroep binnen een andere sector? Kan dat worden geïllustreerd aan de hand van een aantal voorbeelden, zoals bijvoorbeeld van een medewerker in de evenementenbranche naar een medewerker in de zorg (bijvoorbeeld Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (IG), niveau 3, via een Beroeps Begeleide Leerweg (BBL)), of van horecamedewerker naar installateur van bijvoorbeeld warmtepompen of zonnepanelen?

Antwoord 16

Het is lastig in zijn algemeenheid aan te geven wat de gemiddelde kosten zijn van omscholing of begeleiding naar een beroep in een andere sector. Afhankelijk van iemands vooropleiding en werkervaring is meer of minder uitgebreide omscholing en/of ondersteuning nodig. Voorbeeld 1: de kosten van de verkorte opleiding Verzorgende Individuele Gezondheidszorg op mbo-niveau 3 voor volwassenen kan – onder voorwaarde van ervaring en vooropleiding in de zorg – in 14 maanden worden afgerond en kost € 5.148,–. Voorbeeld 2: cursussen in de installatietechniek variëren enorm in omvang tussen kleine bijscholingen vanaf circa € 250 tot uitgebreide opleidingen voor circa € 5.200,–. Voor iemand die uit de horeca komt en geen ervaring heeft met installatietechniek zal al snel een omvangrijke omscholing nodig zijn.

Vraag 17

Wat is het niveau en de duur van de opleidingen die u wil gaan financieren middels «NL leert door» en wat kunnen de maximale kosten zijn van zo’n opleiding?

Antwoord 17

Op dit moment wordt uitwerking gegeven aan NL Leert Door. De Tweede Kamer zal over de contouren van deze subsidieregeling zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd. Streven is online scholingsaanbod beschikbaar te stellen met variatie in zowel het niveau als de duur van de opleiding, zodat het voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk is. Dit pakket is bedoeld voor ontwikkeladvies en online scholing, voor degenen die door de crisis zijn getroffen en zich willen heroriënteren op ander werk. Het pakket is niet bedoeld om omvangrijke omscholing of VWNW-trajecten te financieren. Overwogen wordt te differentiëren naar duur/omvang van de activiteit, zodat voor meer omvangrijke scholing een hogere tegemoetkoming geldt dan voor korte cursussen of trainingen.

Vraag 18

Hoeveel mensen kunnen maximaal een opleiding gaan volgen via de subsidieregeling «NL leert door»?

Antwoord 18

Het aantal mensen dat een scholingsactiviteit kan gaan volgen hangt af van besluitvorming over het uiteindelijke bedrag dat per activiteit als tegemoetkoming zal worden verstrekt. Daarnaast hangt dit af van de verdeling van het beschikbare budget over de ontwikkeladviezen en de online scholing. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de contouren van de subsidieregeling.

Vraag 19

Welk deel van de 50 miljoen euro van «NL leert door» is bestemd voor scholing, welk deel voor ontwikkeladviezen en welk deel voor een ondersteunende campagne om de kansen van scholing onder de aandacht te brengen?

Antwoord 19

NL Leert Door wordt op dit moment verder uitgewerkt, waarbij ook aan de orde is hoeveel online scholing en hoeveel ontwikkeladviezen uit het budget gefinancierd gaan worden. Het pakket is niet bedoeld om omvangrijke omscholing of VWNW-trajecten te financieren. Voor de ondersteunende campagne zijn middelen uit het reguliere beleid voor leven lang ontwikkelen beschikbaar. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de contouren van de subsidieregeling.

Vraag 20

Hoeveel mensen kunnen een ontwikkeladviesgesprek krijgen via «NL leert door» en wat is de kostprijs per gesprek?

Antwoord 20

Zie antwoord op vraag 19, op dit moment wordt de subsidieregeling uitgewerkt. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de contouren van de subsidieregeling.

Vraag 21

Wat kunnen mensen verwachten van een ontwikkeladvies? Betreft dat alleen een eenmalig gesprek? Wordt dat alleen online gevoerd? En is het de bedoeling dat een dergelijk gesprek leidt tot een concreet ontwikkeladvies?

Antwoord 21

De ontwikkelgesprekken zullen in vorm en omvang lijken op de ontwikkelgesprekken die door de TSOV regeling mogelijk werden gemaakt voor werkende 45-plussers. De richtlijnen van het RIVM zullen gelden inzake al dan niet online voeren van deze gesprekken. Het perspectief van betrokkene op de arbeidsmarkt zal centraal staan.

Vraag 22

Welke maatregelen worden er genomen om ervoor te zorgen dat ook moeilijker bereikbare groepen gebruik gaan maken van een ontwikkeladvies?

Antwoord 22

Via de campagne ten behoeve van een gerichte inzet van het crisispakket NL Leert Door worden in samenwerking met stakeholders het ontwikkeladvies en de online scholing onder de aandacht gebracht van moeilijker bereikbare groepen. De stakeholders zijn in beginsel alle mogelijke organisaties die in contact staan tot de doelgroep, waaronder ook de moeilijker bereikbare groepen. Bijvoorbeeld sociale partners, O&O fondsen, brancheorganisaties, samenwerkingsverbanden in regio’s, gemeenten, UWV, leerwerkloketten, opleiders en belangenorganisaties van specifieke groepen. Deze stakeholders wordt gevraagd om te ontwikkelen communicatiemateriaal voor specifieke groepen actief onder de aandacht te brengen bij mensen die baat kunnen hebben bij ontwikkeladvies en/of online-scholing.

Vraag 23

Gaat er vanuit deze ontwikkeladviesgesprekken doorverwijzing plaatsvinden, mochten mensen aangeven behoefte te hebben aan verder advies en begeleiding?

Antwoord 23

Het is aan de gekwalificeerde loopbaanadviseur om te beoordelen of doorverwijzing nodig of wenselijk is.

Vraag 24

Wat zijn de kosten om de WW, voor diegene waarvan de WW afloopt, met drie of vier maanden te verlengen?

Antwoord 24

Bij de beantwoording van deze vraag is aangesloten bij de periode die momenteel voor andere regelingen zoals de NOW geldt. Voor mensen waarvan de WW afloopt wegens bereiken van maximale duur in de periode van juni t/m september wordt de aanname gedaan dat de WW verlengd zou worden met maximaal 4 maanden tot maximaal 1 oktober. De extra WW-uitkeringslasten van een dergelijke verlenging zouden circa € 235 miljoen bedragen. Het UWV heeft aangegeven een verlenging van de WW-duur momenteel niet te kunnen uitvoeren wegens capaciteitsgebrek.

Vraag 25

Hoeveel jonge zelfstandigen (18 tot en met 20 jaar) hebben afgelopen maanden gebruik gemaakt van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)?

Antwoord 25

De gevraagde gegevens zijn niet inzichtelijk per demografische groep.

Vraag 26

Wat zijn de kosten om het uitkeringsbedrag van de TOFA te verhogen naar respectievelijk 600, 800 en 1.050 euro als u hierbij rekening houdt met een drempelbedrag van 400 euro?

Antwoord 26

De uitgaven bij de huidige vormgeving (drempelbedrag van € 400 en een tegemoetkoming van € 550 per maand) worden geraamd op circa € 0,2 miljard. Bij een hogere tegemoetkoming nemen de uitgaven navenant toe. Bij een tegemoetkoming van € 600, € 800 en € 1.050 per maand nemen de uitgaven toe met respectievelijk circa 10% (€ 20 miljoen), 45% (€ 90 miljoen) en 90% (€ 180 miljoen).

Overigens zou de regeling hiermee nog ongerichter en willekeuriger worden, vanwege het grotere verschil tussen het drempelbedrag en de hoogte van de tegemoetkoming. Het zal dan vaker voorkomen dat de TOFA-tegemoetkoming hoger is dan het inkomensverlies dat wordt geleden. Bovendien wordt het financiële voordeel van mensen die er met de huidige parameters al op vooruitgaan (ten opzichte van de situatie waarin men werkte), groter. Daarnaast zal het vaker voorkomen dat iemand meer ontvangt dan een WW-gerechtigde in een vrijwel identieke situatie. Dat komt omdat er sprake is van een absoluut bedrag dat niet gerelateerd is aan de mate van het inkomstenverlies.

Vraag 27

Wat zijn de kosten om voor studenten, die tijdens de coronacrisis hun baan zijn kwijtgeraakt en geen WW-uitkering hebben en geen toegang tot bijstand hebben, een standaard uitkering te verstrekken van 253 euro?

Antwoord 27

De TOFA maakt geen onderscheid tussen studenten en andere (flexibele) werknemers. Studenten met een inkomen in februari boven het drempelbedrag van € 400 (en die voldoen aan de overige voorwaarden), vallen reeds onder de TOFA en hebben recht op een bedrag van € 550 per maand.

Als wordt bedoeld om ook studenten toe te laten tot de TOFA met een inkomen in februari dat lager is dan het drempelbedrag (€ 400), geldt een aantal kanttekeningen. In feite wordt dan voorgesteld om gedifferentieerde tegemoetkomingen te hanteren voor verschillende groepen. Dit is op korte termijn niet uitvoerbaar. Voor een dergelijke systematiek blijkt namelijk veel ICT-capaciteit en menskracht nodig te zijn. Deze is op korte termijn niet voor handen. Overigens is het de vraag wat de inhoudelijke onderbouwing zou zijn om voor studenten gunstigere voorwaarden te hanteren ten opzichte van andere (flexibele) werknemers.

Vraag 28

Hoe groot is de groep makers, artiesten en zelfstandigen uit de kunst- en cultuursector die niet in aanmerking komen voor generieke steunmaatregelen? Kan een inschatting gemaakt worden van het aantal mensen in de kunst- en cultuur die nu geen enkele steun ontvangt? Klopt de schatting van 30.000 mensen zoals gedaan door de Kunstenbond?

Antwoord 28

De groep zelfstandigen in de culturele en creatieve sector die niet in aanmerking komt voor ondersteuning voor een generieke steunmaatregel, is naar schatting van het Ministerie van OCW ruim 38.000 personen. In die groep zijn er relatief veel werkenden met een zeer kleine praktijk als zelfstandige, vaak naast een andere bron van inkomsten. In sommige gevallen zijn de inkomsten uit zelfstandigheid marginaal.

Vraag 29

Op welke wijze kunnen mensen met een hybride en atypische arbeidsrelatie, die niet kunnen voldoen aan het urencriterium toch worden geholpen door de Tozo, of een andere regeling?

Antwoord 29

Met de term hybride of atypische arbeidsrelaties wordt doorgaans verwezen naar mensen die verschillende arbeidsrelaties met elkaar combineren, zoals mensen die zelfstandig ondernemer én werknemer zijn. In de culturele sector komt dit vaak voor. De maatregelen uit het noodpakket zijn verbonden aan het soort arbeidsrelatie dat iemand heeft. Voor elk van die regelingen gelden voorwaarden. Hybride ondernemers kunnen voor zover zij zelfstandig ondernemer zijn en voldoen aan de geldende voorwaarden waaronder het urencriterium, een beroep doen op de Tozo. Voor zover zij werknemer zijn of een daarmee gelijkgestelde arbeidsverhouding hebben, kan de werkgever een beroep doen op de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor werkbehoud (NOW). Bij verlies van werk kan een beroep worden gedaan op de WW, de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa) of de bijstand, conform de voorwaarden die daarvoor gelden. De combinatie van tijdelijke maatregelen zorgt ervoor dat veel Nederlanders door het noodpakket bereikt worden. Dat laat onverlet dat er mensen zullen zijn die ondanks al deze vangnetten op geen enkele regeling een beroep kunnen doen omdat ze niet aan de voorwaarden voldoen. Het kabinet is hier helder over geweest: onze inspanningen ten spijt gaan we er niet in slagen om iedereen te helpen, want gegeven de snelheid waarmee de maatregelen ontwikkeld en uitgevoerd moeten worden, is de ruimte voor maatwerk praktisch nihil.

Vraag 30

Hoe kunnen makers en artiesten die worden verloond via een verloningsbureau en niet staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) toch worden geholpen door de Tozo, of een andere regeling?

Antwoord 30

Makers en artiesten die worden verloond via een verloningsbureau kunnen geen beroep doen op de Tozo als ze niet aan de voorwaarden voldoen, waaronder ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Als sprake is van een arbeidsovereenkomst of als sprake is van een fictieve dienstbetrekking, kan de werkgever mogelijk aanspraak maken op de NOW. Als ze voldoende WW-rechten hebben opgebouwd, kunnen ze bij verlies van werk aanspraak maken op WW. In het geval dat er geen of onvoldoende WW-rechten zijn opgebouwd, kan eventueel een beroep worden gedaan op de bijstand (Participatiewet) voor zover aan de voorwaarden van de bijstand wordt voldaan.

Vraag 31

Hoe kunnen makers en artiesten die niet in aanmerking komen voor generieke maatregelen omdat een groot deel van hun werkzaamheden zich in het buitenland afspelen toch worden geholpen door de Tozo, of een andere regeling?

Antwoord 31

Makers en artiesten die voor een groot deel in het buitenland werken, kunnen onder de Tozo vallen als hun onderneming in Nederland is gevestigd, staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Indien dit niet geval is kan mogelijk een beroep worden gedaan op voorzieningen in het buitenland voor steun voor hun onderneming. In sommige landen krijgen ze steun in de vorm van eenmalige giften en/of leningen met gunstige voorwaarden. De kenmerken en voorwaarden van de steunmaatregelen verschillen per land.4

Als het zelfstandige ondernemers zijn die hun bedrijf in het buitenland hebben gevestigd, maar wel in Nederland wonen, kunnen ze in aanmerking voor de Tozo-uitkering voor levensonderhoud, mits ze aan de voorwaarden voldoen.

Vraag 32

Hoe kunnen makers, artiesten en zelfstandigen uit de kunst- en cultuursector die nu op geen enkele regeling aanspraak kunnen maken en geen enkele steun ontvangen worden ondersteund?

Antwoord 32

Zie ook het antwoord op vraag 30. Als makers, artiesten en zelfstandigen uit de kunst- en cultuursector op geen enkele regeling aanspraak kunnen maken, kan eventueel een beroep worden gedaan op de bijstand (Participatiewet) als sociaal vangnet voor zover aan de voorwaarden in de bijstand wordt voldaan. De Minister van OCW heeft ook aanvullende ondersteuning voor de culturele en creatieve sector beschikbaar gesteld. Doel van dit aanvullende pakket is om de sector door de zware eerste maanden te helpen en om te investeren in het volgende seizoen. Het pakket bestaat uit middelen voor gesubsidieerde en niet-gesubsidieerde instellingen en ook voor individuele makers. Daarnaast krijgen gemeenten via het gemeentefonds een voorschot op de compensatie bestemd voor het ondersteunen van de lokale en regionale culturele infrastructuur.

Vraag 33

Wat is de actuele stand van de NOW-toekenningen aan verschillende sectoren en hoeveel geld is er nu overgemaakt?

Antwoord 33

Op vrijdag 5 juni is het aanvraagformulier voor de eerste tranche van de NOW gesloten. Het aanvragen van een loonkostensubsidie voor de periode maart, april en mei 2020 is daarmee niet meer mogelijk. Er zijn in de eerste tranche 148.338 aanvragen gedaan waarvan er op dit moment 139.000 verwerkt zijn (stand 10 juni). Het voorschot dat is uitbetaald bedraagt momenteel € 4,7 miljard; ongeveer 2,5 miljard in de eerste reeks betalingen en ongeveer 2,2 miljard in de tweede reeks. Het totaalbedrag aan aangevraagde subsidie wordt ingeschat op € 9,8 miljard euro voor een periode van 3 maanden. Het bedrag betreft een indicatie en kan mogelijk nog wijzigen. Het aantal aanvragen is het grootst in de sectoren horeca en catering, de detailhandel en de overige commerciële dienstverlening. Zie voor meer informatie ook de brief «Monitor arbeidsmarkt en beroep noodpakket» van 5 juni 2020 aan uw Kamer.

Vraag 34

Hoeveel ontslagaanvragen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden zijn er nu gemeld bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV)?

Antwoord 34

Bij UWV is in maart 2020 voor 1.249 werknemers een ontslagaanvraag om bedrijfseconomische redenen ingediend, in april 2020 voor 1.786 werknemers en in mei 2020 voor 1.750 werknemers. Overigens hoeven niet alle werkgevers die een of meerdere ontslagaanvragen hebben ingediend gebruik te maken van de NOW-regeling.

Vraag 35

Wat is de huidige stand van investeringen in om- en bijscholing, is er al een toename zichtbaar en wanneer wordt het project vanuit de rijksoverheid gestart?

Antwoord 35

Investeringen in om- en bijscholing zijn in hoge mate in handen van private partijen. Er is geen recent onderzoek dat laat zien of daarin een toename zichtbaar is. In de brede maatschappelijke heroverweging 5, Ongekend talent, wordt geschat dat private partijen jaarlijks circa € 3,6 miljard investeren (Tweede Kamer 32 359, nr. 4). Voor het crisispakket NL Leert Door wordt op dit moment een subsidieregeling uitgewerkt, waarover de Kamer wordt geïnformeerd op korte termijn. Dit pakket is bedoeld voor ontwikkeladvies en online scholing, voor degenen die door de crisis zijn getroffen en zich willen heroriënteren op ander werk. Het pakket is niet bedoeld om omvangrijke omscholing of VWNW-trajecten te financieren.

Vraag 36

Hoeveel Tozo-uitkeringen zijn er op dit moment toegekend?

Antwoord 36

Zoals aangegeven in de monitoringsbrief van 1 mei en 5 juni jl. is het vanwege de decentrale uitvoering van de Tozo pas mogelijk om stabiele cijfers over het aantal toekenningen na verloop van enkele maanden te rapporteren. De snelle monitoring is gericht op het geven van een indicatie van het landelijke aantal aanvragen. Voor het aantal toekenningen zijn wij afhankelijk van CBS-cijfers. Het CBS heeft op 5 juni jl. de registratiecijfers over de maand april gepubliceerd. Hieruit blijkt dat er tot eind april 97.210 Tozo-uitkeringen voor levensonderhoud waren geregistreerd. Daarnaast waren er 2.520 uitkeringen voor levensonderhoud geregistreerd binnen Bbz 2004 met een startdatum na 1 maart 2020. Hoewel deze de nadere specificatie voor de Tozo missen betreft dit vermoedelijk wel Tozo-uitkeringen. Het totaal komt daarmee op ongeveer 100.000 toekenningen voor inkomensondersteuning binnen de Tozo-regeling. Daarnaast zijn in april 590 toekenningen geregistreerd voor bedrijfskapitaal binnen de Tozo-regeling en 110 toekenningen voor bedrijfskapitaal zonder specificatie Tozo. Gezamenlijk zijn dit 700 toekenningen voor leningen van bedrijfskapitaal.5

De voorgaande cijfers geven nog geen volledig beeld van het aantal toekenningen binnen de Tozo, omdat een deel van de toekenningen nog niet is geregistreerd. Gemeenten zijn de afgelopen maanden druk bezig geweest met het verwerken van de vele aanvragen. Sommige gemeenten hebben ervoor gekozen om de toekenningen pas later in bulk te registeren. In de komende maanden verwachten wij dat gemeenten de maandcijfers verder zullen aanvullen en hopen wij op basis van de aangevulde bestanden een completer beeld te kunnen geven.

Vraag 37

Klopt het dat er vanaf 1 juni geen uitkering voor Tozo-1 meer kan worden aangevraagd?

Antwoord 37

Ja. De mogelijkheid om bijstand voor levensonderhoud aan te vragen over de maanden maart, april en mei 2020 is op 1 juni 2020 verlopen.

Vraag 38

Kunnen ondernemers die wel de volledige zes maanden van de Tozo een inkomen onder het sociaal minimum hebben gehad, wel nog voor de zes maanden de Tozo aanvragen als zij hebben gewacht met het aanvragen van de uitkering?

Antwoord 38

Nee. De mogelijkheid om bijstand voor levensonderhoud aan te vragen over de maanden maart, april en mei 2020 is op 1 juni 2020 verlopen.

Vraag 39

Wat zouden de geraamde uitgaven zijn geweest indien de partnertoets ook voor de verlengde Tozo buiten beschouwing was gelaten, gezien het feit dat in artikel 2 van tabel 1 van het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2020 voor de verlenging van de Tozo de uitgaven met 1,1 miljard euro verhoogd worden?

Antwoord 39

Door de verlenging van de Tozo t/m eind september in plaats van eind augustus, komen de budgettaire gevolgen van de verlenging uit op € 1,5 miljard. De uitgaven vallen naar verwachting lager uit dan Tozo-1 door o.a. de partnertoets, versoepeling van coronamaatregelen en een bijgestelde verwachting voor het beroep op kapitaalverstrekkingen. Indien geen partnertoets wordt ingevoerd, zouden de verwachte uitgaven voor Tozo-2 ruim € 0,5 miljard hoger uitvallen.

Vraag 40

Welk bedrag is in totaal meer dan de ontwerpbegroting beschikbaar gesteld voor het UWV ten behoeve van uitvoering van het noodpakket? Hoe is de verdeling van deze gelden over de verschillende regelingen?

Antwoord 40

Op dit moment is er voor het UWV € 565 miljoen euro gereserveerd ten behoeve van de uitvoering van de regelingen uit het noodpakket. Er is voor NOW 1 € 450 miljoen gereserveerd, voor NOW 2.0 € 100 miljoen en voor de TOFA € 15 miljoen.

Vraag 41

Hoeveel van het aan het UWV in 2020 totaal beschikbaar gestelde budget is bedoeld voor dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden ten behoeve van het vinden van werk of het opstarten van een onderneming? Is dit bedrag dan wel de doelstelling veranderd bij een of meerdere van de suppletoire begrotingen?

Antwoord 41

Het totale beschikbare budget voor UWV varieert over de jaren omdat bekostiging gebeurt op basis van volumes in de betrokken wetten. Het budget voor UWV voor jaar t wordt vastgesteld op basis van de CPB raming (cMEV) in augustus van jaar t-1. De financiering van de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden loopt via de diverse wetten. Het beschikbare budget voor dienstverlening in 2020 is ongewijzigd. De doelstellingen zijn niet veranderd. Uiteraard heeft de explosieve stijging van met name de WW groot effect op de dienstverlening. Ook is het gebruikelijke face-to-face contact in de persoonlijke dienstverlening vervangen door telefonische en videogesprekken. In de Stand van de Uitvoering die voor het zomerreces aan uw Kamer wordt verzonden wordt nader stilgestaan bij de impact van corona op de dienstverlening van het UWV.

Vraag 42

Wat is de reden dat de subsidie voor duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen met ongeveer 10% is verlaagd? Op basis van welke aannames is tot dit bedrag gekomen?

Antwoord 42

De subsidie voor duurzame inzetbaarheid (DI) en leven lang ontwikkelen (LLO) heeft betrekking op het meerjarige investeringsprogramma DI en LLO, dat is voortgekomen uit het pensioenakkoord. Een andere maatregel uit het pensioenakkoord is de tijdelijke subsidieregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden, waarvoor in 2021 tot en met 2025 € 800 miljoen beschikbaar is. In 2020 is eenmalig € 452.000 gereserveerd voor apparaatskosten en in de jaren 2021 tot en met 2024 is er jaarlijks € 1,13 miljoen bestemd voor de apparaatskosten van de tijdelijke subsidieregeling DI en eerder uittreden. Die budgetten zullen later weer vanuit de € 800 mln. worden teruggeboekt naar het budget voor het meerjarige investeringsprogramma DI/LLO.

Daarnaast is in het kader van duurzame inzetbaarheid € 350.000 naar een ander begrotingsartikel overgeboekt voor het Meerjarig investeringsprogramma DI en LLO. Per saldo wordt dus de € 10 mln. besteed aan het doel waarvoor ze beschikbaar zijn gesteld.

Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen over de eerste suppletoire begroting.

Vraag 43

Wat is de reden dat de Stimuleringsregeling leven lang ontwikkelen in het mkb met ongeveer 97% is verlaagd? Op basis van welke aannames is tot dit bedrag gekomen?

Antwoord 43

De stimuleringsregeling leven lang ontwikkelen in het MKB (de SLIM-regeling) is per 1 januari 2020 gestart. De verwachte uitgaven over 2020 zijn verlaagd van 49,4 mln. tot 1,4 mln. In de begroting worden de uitgaven op kasbasis weergegeven. In 2020 zijn er wel activiteiten, maar vinden nauwelijks kasuitgaven plaats. Dit omdat het om langlopende trajecten gaat, waarbij de subsidie achteraf uitgekeerd wordt. De activiteiten die in 2020 plaatsvinden, worden dus in 2021 betaald, hetgeen op kasbasis resulteert in lagere uitgaven in 2020. Kortom, de verlaging leidt niet tot minder ruimte voor activiteiten in 2020, maar heeft te maken met de betalingssystematiek.

Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen over de eerste suppletoire begroting.

Vraag 44

Kunt u ten aanzien van de additionele 9,5 miljard euro aan subsidie-uitgaven die door het UWV verstrekt kunnen worden aan werkgevers in het kader van de verlengde NOW-regeling de passage toegelicht worden: «De verwachte uitgaven worden in een later stadium verdeeld over meerdere jaren»? Wat zijn hierbij de afwegingen?

Antwoord 44

In de ISB is de € 9,5 miljard volledig toegedeeld aan het jaar 2020. Niet alle uitgaven zullen echter in 2020 plaatsvinden. De verdeling van de financiële middelen over meerdere jaren voor de NOW-subsidieregelingen wordt bij een eerstvolgende reguliere suppletoire wet in de begroting verwerkt. Hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de hoogte van het voorschot dat in 2020 is toegekend en het resterende bedrag dat bij de definitieve vaststelling van de subsidie zal worden verrekend. Vanwege de duur van het aanvraag- en vaststellingsproces zal een groot deel van de subsidies na 2020 worden vastgesteld. Zo kan bijvoorbeeld achteraf blijken dat de gerealiseerde omzetdaling lager of hoger is dan waar werkgevers vooraf vanuit gingen in de aanvraag van de subsidie. Als de omzetdaling lager of hoger uitvalt, zal de subsidie evenredig lager of hoger worden vastgesteld.

Vraag 45

Kan aangegeven worden waarom juist voor een bedrag van 50 miljoen euro is gekozen en niet méér, als «aanjaagsubsidie» voor scholing door en in samenwerking met het bedrijfsleven? Hoe wordt de mogelijke effectiviteit van dit bedrag ingeschat?

Antwoord 45

Het bedrag is gebaseerd op een inschatting wat in de periode tot het einde van het jaar nog gerealiseerd kan worden, in het bijzonder vanuit het perspectief van uitvoerbaarheid. Voor deze periode is gekozen, vanwege de relatie met het NOW-2 pakket. De inzet van het budget zal worden gemonitord en geëvalueerd, om inzicht te krijgen in de benutting van de subsidieregeling. De wijze waarop dit zal plaatsvinden wordt verder uitgewerkt in de subsidieregeling, waarover de Kamer binnenkort nog nader wordt geïnformeerd. Het pakket is aanvullend op wat private partijen zelf doen. Zie verder ook het antwoord op vraag 35 over investeringen van private partijen.

Vraag 46

Waar is het bedrag van 50 miljoen euro voor «NL leert door» op gebaseerd? Hoe gaat dit geld worden uitgegeven?

Antwoord 46

Zie het antwoord op vraag 45 voor de eerste vraag. NL Leert Door wordt op dit moment verder uitgewerkt. Het bedrag van 50 miljoen wordt besteed aan het beschikbaar stellen van online scholingsactiviteiten en ontwikkeladviezen. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de contouren van de subsidieregeling.

Vraag 47

Wat is de reden dat het macrobudget Participatiewet uitkeringen en intertemporele tegemoetkoming is verlaagd? Op basis van welke aannames is tot dit bedrag gekomen?

Antwoord 47

Het Macrobudget participatiewetuitkeringen is in de eerste suppletoire begroting 2020 conform gebruikelijke systematiek bijgesteld t.o.v. het budget uit de begroting 2020. De bijstelling is het gevolg van de verwerking van conjunctuureffecten en verwerking van voorlopige realisaties 2019. De verwerkte conjunctuurraming betreft de CEP-raming van het CPB uit begin maart. In die raming is nog geen rekening gehouden met de nieuwe economische ontwikkelingen als gevolg van corona. Daarnaast hebben gemeenten in 2019 minder bijstandsuitkeringen uitgegeven dan verwacht, dit geeft een neerwaartse bijstelling in het Macrobudget van 2020 en latere jaren. De impact van corona op de werkloosheid en daarmee op het Macrobudget voor 2020 en latere jaren is nog niet in de eerste suppletoire begroting 2020 verwerkt, dit volgt in de begroting 2021. In de begroting 2021 wordt de meeste actuele CPB-raming betrokken, de MEV-raming.

Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen over de eerste suppletoire begroting.

Vraag 48

Waarom is ervoor gekozen het vaste percentage voor werkgeverslasten te verhogen van 30% naar 40%? Waarop was zowel het aanvankelijke percentage van 30%, als het nieuwe percentage van 40% op gebaseerd?

Antwoord 48

De opslag voor het vaste percentage voor werkgeverslasten van 30% is bedoeld voor bijvoorbeeld werkgeverspremies en werknemersbijdragen aan pensioen en de opbouw van vakantiebijslag. Het betreft een forfaitaire opslag die voor alle werkgevers gelijk is en niet is vastgesteld op basis van de precieze werkgeverslasten in individuele percentages. Daarvoor is de diversiteit aan bedrijven en sectoren te groot. Het kabinet realiseert zich echter dat werkgevers naast loonkosten ook met andere kosten te maken hebben. Om de komende periode zoveel mogelijk werkgelegenheid te behouden verhoogt het kabinet de forfaitaire opslag naar 40%. Hiermee ontstaat bij bedrijven de ruimte om beschikbare financiële middelen aan te wenden voor deze andere kosten. Ook dit percentage van 40% is niet op de individuele situatie afgestemd, maar een forfaitaire opslag voor alle werkgevers die NOW subsidie ontvangen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van de leden Segers en Heerma, waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of en hoe bedrijven in hun doorlopende vaste lasten tegemoet gekomen kunnen worden (Kamerstukken II, 2019/20, 25 295, nr. 332).

Vraag 49

Hoeveel had de NOW-regeling extra gekost over de eerste drie maanden indien niet met 30% maar 40% voor werkgeverslasten was gerekend?

Antwoord 49

De realisatiecijfers NOW zijn pas na de definitieve vaststelling van de subsidies bekend. Bij gelijkblijvende uitgangspunten was de raming voor de verwachte subsidie-uitgaven aan de NOW met ca. € 0,73 miljard hoger uitgevallen.

Vraag 50

Hoeveel personen zullen naar verwachting een beroep doen op de 50 miljoen euro die uitgetrokken wordt voor de crisismaatregel «NL leert door»? Hoeveel is dat per persoon?

Antwoord 50

Hoeveel mensen een beroep kunnen doen op dit pakket is afhankelijk van de verdere uitwerking van de subsidieregeling. De Tweede Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de contouren van de subsidieregeling.

Vraag 51

Kunt u bevestigen dat bedrijven die vóór 11 maart 2020 zijn overgenomen, in de kern gezond zijn en aan de voorwaarden voldoen, via de NOW worden gecompenseerd?

Antwoord 51

Nee dat kan niet. Helaas is het, ook vanwege de vereisten om hier een robuuste en eenvoudige regeling te maken om zeer grote aantallen aanvragen en vaststellingen te kunnen verwerken, niet mogelijk om aan iedere potentiële aanvrager maatwerk te bieden. Wanneer een bedrijf geen representatieve loonsom of omzet heeft in de referentieperiode kan een bedrijf geen aanvraag doen. Dit kan ook voor de NOW 2 in de weg staan aan het doen van een NOW aanvraag voor bedrijven die in de kern gezond zijn.

Wanneer een onderneming start of een doorstart maakt na 1 februari 2020, dan is het niet mogelijk een beroep te doen op de NOW omdat het referentietijdvak voor de omzet eindigt op 29 februari en er altijd een hele referentiemaand beschikbaar moet zijn voor de omzetvergelijking. Dit gold ook in de NOW 1 al. Het in de NOW 2 oprekken van de referentie periode voor omzet van (door)gestarte ondernemingen, naar bijvoorbeeld maart 2020 zou ertoe leiden dat andere bedrijven, die naar verwachting per half maart geraakt zijn door de crisis, er (mogelijk fors) op achteruit gaan als zij maart moeten meetellen in hun referentieomzet. Dit verlaagt namelijk de referentieomzet van die bedrijven, waardoor de omzetdaling beperkter wordt, en de tegemoetkoming lager. Deze potentiële verlagende gevolgen voor de NOW raken een grotere groep bedrijven dan dat er bedrijven gebaat zouden zijn bij het oprekken van de referentieperiode.

Alles afwegende, is dan ook besloten niet te voorzien in het oprekken van de referentieperiode voor de omzet. Dit zal teleurstellend zijn voor die groep bedrijven die na 1 februari een onderneming startten, een doorstart hebben gemaakt of een onderneming hebben overgenomen.

Vraag 52

Hoe ziet het traject eruit voor bedrijven wier NOW-aanvraag is afgewezen en die tegen die afwijzing bezwaar willen maken?

Antwoord 52

Deze bedrijven kunnen bezwaar maken en daarvoor het traject volgen dat de Algemene Wet Bestuursrecht hiervoor voorschrijft. De afwijzende beschikking van het UWV vermeldt overigens ook hoe bedrijven in bezwaar kunnen komen.

Vraag 53

Klopt het dat bedrijven met een cost plus structuur, waarvan de productiefaciliteit in Nederland is gevestigd maar de opdrachtgever vaak een concernvennootschap in het buitenland is, niet in aanmerking komen voor de NOW?

Antwoord 53

Een productiemaatschappij kan wel aanspraak maken op de NOW. Of deze productiefaciliteit aanspraak kan maken op de NOW, is afhankelijk of deze onderneming een omzetdaling van 20% of meer heeft.

Indien een bedrijf onderdeel is van een concern, dient voor de omzetbepaling van het concern de omzet van de Nederlandse werkmaatschappijen en de buitenlandse werkmaatschappijen met SV-loon in Nederland te worden meegenomen. Indien de concernvennootschap in het buitenland geen Nederlands SV-loon heeft, dan dient deze omzet niet te worden meegenomen.

Vraag 54

Kunt u aangeven in welke mate de maatregelen NOW en Tegemoetkoming Vaste Lasten mkb op elkaar ingrijpen of elkaars effect verminderen, bijvoorbeeld omdat de ene regeling invloed heeft op de andere?

Antwoord 54

De NOW en TVL zijn onderdelen van het brede pakket aan steunmaatregelen dat is afgesloten. De NOW is een tegemoetkoming in de loonkosten naar rato van het omzetverlies. Hoe hoger de omzetdaling, hoe meer subsidie organisaties kunnen krijgen. Bij het berekenen van omzetdaling in het kader van de NOW worden subsidies meegeteld als omzet. Dit geldt ook voor subsidies die worden verstrekt in het kader van aanvullende noodmaatregelen, zoals de TVL.

Als gevolg van het feit dat andere subsidies meetellen als omzet, kan dit leiden tot een lager recht op NOW.

Vraag 55

Waarom is er met de NOW voor gekozen om gedraaide omzet direct in mindering te brengen in plaats van ondernemers tot bijvoorbeeld 10% of 20% omzet te laten «houden» en daarmee een prikkel te creëren in actie te komen en nieuwe wegen te verkennen en zo de mogelijkheid te bieden daarvan niet gedekte kosten te betalen?

Antwoord 55

Er is voor gekozen om de hoogte van de NOW-subsidie afhankelijk te laten zijn van de omzetdaling. Een werkgever zal een prikkel houden om omzet te genereren, met zijn omzet kan hij immers meer kosten betalen dan met de NOW-subsidie, die slechts loonkosten vergoedt, afhankelijk van de omzetdaling.

Vraag 56

Waarom is er – in het kader van het versterken van het toetsingskader voor de accountant – niet voor gekozen om in de NOW ook met een/de eigen verklaring vooraf tevens te laten bevestigen dat de ondernemer niet schuift met facturering, personeel en/of liquiditeit om de subsidie te maximaliseren en dat deze een controleerbare administratie voert?

Antwoord 56

De werkgever is bij de NOW verplicht om een controleerbare administratie te voeren op grond van de regeling. De werkgever dient zich aan deze verplichtingen te houden. Ook dient een werkgever te verklaren dat hij de juiste informatie heeft ingevuld en volledig is geweest. Tevens is het hem natuurlijk niet toegestaan om fraude te plegen, zoals ongeoorloofd schuiven met facturen en dergelijke om oneigenlijk meer subsidie te ontvangen. Dit zal ook in het toetsingskader worden opgenomen. Zoals aangekondigd zal bij het verzoek tot vaststelling gevraagd worden een aantal bevestigingen te doen dat zij hun aanvraag naar waarheid hebben ingevuld en dat zij onder meer verklaren dat er geen sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden en de onderneming zich bewust is van mogelijke extra controles in geval van (vermoeden van) misbruik en oneigenlijk gebruik.

Vraag 57

Waarom kunnen zelfstandige ondernemers onder de Algemene Ouderdomswet-leeftijd (AOW) via de Tozo zonder vermogenstoets aanspraak maken op aanvulling van het inkomen tot het sociaal minimum en kunnen zelfstandige ondernemers boven de AOW-leeftijd alleen mét een vermogenstoets aanspraak maken op aanvulling van het inkomen tot het sociaal minimum? Wordt dit onderscheid op leeftijd voor zelfstandig ondernemers (vermogenstoets) rechtvaardig geacht en, zo ja, waarom?

Antwoord 57

AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers met een volledige AOW kunnen geen gebruik maken van de Tozo vanwege de voorliggende aanspraak op AOW, waardoor reeds voorzien is in een inkomen op het niveau van het sociaal minimum (uitsluitingsgrond voor de Tozo). Als de AOW-gerechtigde onder het sociaal minimum komt (wat mogelijk is voor personen met een onvolledige AOW-uitkering of met een partner met geen of onvoldoende inkomen), bestaat er mogelijk recht op Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), waardoor een inkomensaanvulling tot het niveau van het sociaal minimum is gegarandeerd.

Vraag 58

Is het correct dat verwijzing naar de uniforme systematiek van de Participatiewet (voorwaarden voor het verkrijgen van bijstand) en de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (gelijke voorwaarden voor het verkrijgen van «bijstand» voor AOW-gerechtigden) als rechtvaardiging voor het in vraag 57 genoemde onderscheid geen stand houdt, omdat het inkomensdeel van de Tozo zónder vermogenstoets óók in zichzelf een afwijking van de systematiek van de Participatiewet (de door de overheid gehanteerde gebruikelijke voorwaarden voor het verkrijgen van «bijstand») inhoudt? Zo niet, waarom niet?

Antwoord 58

Dat is niet correct. De rechtvaardiging dat mensen vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd in beginsel niet meer aangewezen zijn op inkomen uit arbeid omdat zij dan AOW, eventueel ouderdomspensioen en eventueel een aanvulling via de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) ontvangen, blijft in stand. Dit is in lijn met het Bbz 2004, de TOFA en bijvoorbeeld het uitsluiten van de transitievergoeding voor AOW’ers, dat de arbeid die zij verrichten en het eventueel verliezen daarvan financieel voor eigen risico komt.

Vraag 59

Waarom wordt het onmogelijk of onwenselijk geacht de beperkte specifieke groep van financieel zwaar door de coronacrisis getroffen AOW-gerechtigde zelfstandig ondernemers, onder de werking van het inkomensdeel van de Tozo (zonder vermogenstoets) te brengen?

Antwoord 59

Zie de antwoorden op de vragen 57 en 58.

Vraag 60

Welke aanvullende voorwaarden worden er aan de Tozo gesteld naast de partnertoets?

Antwoord 60

Met betrekking tot het recht op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt bij aanvragen vanaf 1 juni 2020 de aanvullende voorwaarde gesteld dat er geen sprake is van een ingediend verzoek tot verlening van surseance van betaling of van een faillietverklaring.

Vraag 61

Hoe groot deel van het Tozo-pakket komt door de invoering van de partnertoets, aangezien de kosten in dit pakket beduidend lager zijn dan in het eerste pakket?

Antwoord 61

Zie het antwoord op vraag 39.

Vraag 62

Hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en andere zelfstandig ondernemers zullen naar verwachting in aanmerking komen voor de verlengde Tozo? En hoeveel waren dat er geweest indien de partnertoets buiten beschouwing was gebleven?

Antwoord 62

In de berekening van de verwachte uitgaven voor Tozo-2 is voor levensonderhoud rekening gehouden met 160.000 zelfstandigen. Door versoepeling van de coronamaatregelen en de invoering van de partnertoets wordt een lager beroep verwacht dan op de Tozo-1. Als de partnertoets niet wordt ingevoerd, wordt het extra beroep op Tozo-levenshoud geraamd op 100.000 zelfstandigen. Het aantal zelfstandigen dat een beroep doet op een lening voor bedrijfskapitaal onder Tozo-2 is ingeschat op 50.000.

Vraag 63

Komt het voor en zo ja hoe vaak, dat Tozo-aanvragen worden afgewezen met als reden dat het woonadres van de aanvrager zich in het buitenland bevindt (België/Duitsland), terwijl de aanvrager in Nederland onderneemt, bij de Nederlandse KvK staat ingeschreven en in Nederland belasting betaalt?

Antwoord 63

Het is niet bekend hoeveel in het buitenland woonachtige zelfstandigen met een bedrijf in Nederland een beroep hebben gedaan op de Tozo. Het is ook niet bekend hoeveel Tozo-aanvragen voor levensonderhoud zijn afgewezen vanwege het niet voldoen aan het territorialiteitsbeginsel of de overige voorwaarden, en of hoeveel Tozo-aanvragen voor bedrijfskapitaal zijn afgewezen vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden.

Vraag 64

Klopt het dat er ondernemers zijn die de Belgische nationaliteit hebben, in België ondernemen maar in Nederland wonen, die gebruik maken van (en toegang hebben tot) Belgische steunmaatregelen en geen gebruik maken van de Nederlandse Tozo?

Antwoord 64

Het is niet bekend welke in Nederland woonachtige zelfstandigen met een Belgische nationaliteit en een bedrijf in België gebruik hebben gemaakt van Belgische ondersteuningsregelingen en geen gebruik maken van de Tozo.

Vraag 65

Hoeveel zzp’ers en andere zelfstandig ondernemers zullen naar verwachting in aanmerking komen voor de verlengde Tozo indien het plafond wordt gelegd op een gezinsinkomen van 100 duizend euro? En indien op één keer modaal? En indien op twee keer modaal? Wat zouden de extra kosten bedragen in elk van die drie situaties? Zijn er nog praktische uitvoeringsbezwaren bij deze opties te verwachten?

Antwoord 65

De bijstand voor levensonderhoud op grond van de Tozo is een inkomensaanvulling tot de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm. De genoemde veranderingen wijken sterk af van de reguliere bijstandssystematiek. Dit vergt ingrijpende aanpassing in ICT en werkproces uitvoering die niet op korte termijn te realiseren zijn.

Er is geen informatie beschikbaar over de precieze hoogte van het partnerinkomen en eigen inkomen van zelfstandigen die een beroep doen op de Tozo. De inschatting van het effect van invoering van de partnertoets in Tozo-2, zoals voorgesteld door het kabinet, is gebaseerd op data over hoeveel zelfstandigen een partner met inkomen hebben, waarbij een aanname is gedaan over het aandeel dat boven het sociaal minimum uitkomt. Het is niet mogelijk een inschatting te geven van het beroep op de Tozo en de bijbehorende kosten als de partnertoets volgens de in de vraag bedoelde scenario’s wordt ingericht.

Vraag 66

Kunt u een toelichting op de passage geven waarin wordt aangegeven dat nog onzeker is welk deel van de Tozo-leningen zal worden terugbetaald? Waar wordt rekening mee gehouden? Is hier op dit moment enige inschatting van te maken?

Antwoord 66

De uitgaven voor kapitaalverstrekkingen zijn leningen, die in toekomstige jaren dienen te worden terugbetaald. Op dit moment zijn de ontvangsten uit de kapitaalverstrekkingen nog niet in de begroting verwerkt omdat vooralsnog onduidelijk is welk deel van de leningen wordt terugbetaald. Dit is onder andere afhankelijk van het verder verloop van de crisis, hoe snel zelfstandigen hun werkzaamheden weer op kunnen pakken en het aantal faillissementen. Op een later moment wordt een inschatting gemaakt van de te verwachte terugbetalingen en wordt dit budgettair verwerkt. Streven is de terugontvangsten voor het eerst in de begroting 2021 te verwerken.

Vraag 67

Op welke manier wordt gemonitord of de NOW-regeling voldoende effectief is in het behoud van werkgelegenheid?

Antwoord 67

Het gebruik van de NOW en het aantal bereikte werknemers wordt nauwlettend in de gaten gehouden. Dit gebeurt op basis van de factsheets van het UWV. Hierover informeren we uw Kamer maandelijks. De meeste recente brief «Monitoring Arbeidsmarkt en Beroep Noodpakket» is vrijdag 5 juni naar uw Kamer verstuurd. In deze brief hebben we ook aandacht voor de situatie op de arbeidsmarkt.

Vraag 68

Hoe wordt de terugvordering voor de NOW-subsidie berekend wanneer een werkgever toch genoodzaakt is iemand te ontslaan?

Antwoord 68

De werkgever committeert zich bij de aanvraag van de subsidie om géén ontslag op grond van bedrijfseconomische redenen aan te vragen voor zijn werknemers gedurende de periode waarover de tegemoetkoming ontvangen wordt. Indien in juni, juli, augustus of september (het subsidietijdvak) toch ontslag wordt aangevraagd en deze aanvraag niet (of niet tijdig) is ingetrokken, wordt bij de vaststelling van de subsidie een correctie doorgevoerd. Bij de afrekening zal de subsidie voor ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen voor 100% worden gecorrigeerd met de hoogte van de loonsom van de werknemers waarvoor ontslag is aangevraagd. De berekening van de correctie vindt daarbij plaats conform de berekeningswijze uit de subsidieregeling (3 x loonsom werknemer voor wie ontslag is aanvraagt in referentiemaand x 1,4 x 0,9).

De subsidie wordt, naast de hiervoor genoemde korting, verminderd indien sprake is van een dalende loonsom in de subsidieperiode.

De werkgever moet daarnaast bij grote ontslagaanvragen zoals bedoeld in de Wet melding collectief ontslag (WMCO) de belanghebbende vakbonden betrekken. Doet de werkgever vanaf 29 mei 2020 een melding zoals bedoeld WMCO en dient hij tijdens de subsidieperiode tussen 1 juni en 30 september 2020 20 of meer ontslagaanvragen in een werkgebied uit de WMCO in wegens bedrijfseconomische redenen, dan moet hij met de belanghebbende vakbonden (of vertegenwoordiging van werknemers als er geen belanghebbende vakbond is) overeenstemming over het ontslag bereiken. Als ze geen overeenstemming bereiken, moet er een gezamenlijke aanvraag voor mediation worden gedaan bij de Stichting van de Arbeid. Is er geen overeenstemming en geen gezamenlijk mediationverzoek, dan wordt het volledige subsidiebedrag gekort met 5%. De werkgever is verplicht om ontslagaanvragen niet eerder dan vier weken na de WMCO-melding in te dienen bij UWV. Deze periode dient hij te gebruiken om tot overeenstemming te komen of mediation aan te vragen.

Vraag 69

Wordt bij ontslag 100% van de NOW-subsidie, of 100% van de loonsom teruggevorderd?

Antwoord 69

Zie het antwoord op vraag 68. De correctie wordt toegepast op de NOW-subsidie die overigens niet lager dan nihil kan zijn.

Vraag 70

Tot welk moment wordt NOW-subsidie teruggevorderd bij ontslag?

Antwoord 70

Zie het antwoord op vraag 68.

Vraag 71

Kan een bedrijf met één medewerker, dat genoodzaakt is die ene medewerker te ontslaan, een terugvordering krijgen voor de NOW die hoger is dan de totale subsidie?

Antwoord 71

Nee, dat is niet mogelijk. De subsidie kan niet lager dan nihil zijn.

Vraag 72

Is het juist dat met de TOFA-regeling een nieuwe doelstelling – naast (1) behoud van werkgelegenheid en (2) beschermen sociaal minimum voor ondernemers – is toegevoegd aan het noodpakket, namelijk «compensatie voor gederfd loon»?

Antwoord 72

De kwalificatie gederfd loon heeft betrekking op de fiscale kwalificatie en niet op de doelstelling van de TOFA. De TOFA is niet bedoeld als compensatie voor gederfd loon, maar als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van flexwerkers die dat door inkomensverlies nodig hebben maar geen aanspraak kunnen maken op een socialezekerheidsuitkering of op bijstand. Aangezien de TOFA uitgaat van inkomensverlies als criterium, kwalificeert de TOFA-tegemoetkoming fiscaal als vervanging van gederfd of te derven loon als bedoeld in artikel 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Vraag 73

Wat zijn de geraamde uitvoeringskosten voor de TOFA en waar worden deze uit gedekt?

Antwoord 73

De uitvoeringskosten voor de TOFA zijn geraamd op € 15 mln. Deze zijn meegenomen in de € 200 mln; deze kosten komen ten laste van het EMU-saldo.

Vraag 74

Wat is ervoor nodig om aanvragers voor TOFA wel vooraf bij de aanvraag de keuze te geven of de loonheffingskorting toegepast moet worden?

Antwoord 74

Een werknemer kan normaliter via een schriftelijk verzoek aangeven of hij de loonheffingskorting wil laten toepassen. Het geven van de keuze aan aanvragers om wel of geen loonheffingskorting te laten toepassen zou voor de TOFA tot een complexer proces met een langere implementatietermijn en grotere uitvoeringsrisico’s hebben geleid.

Uitvraag van de loonheffingskorting veroorzaakt extra complexiteit die voorkomen moet worden. De soms gebrekkige bekendheid van aanvragers met dit onderwerp zal extra vragen aan UWV oproepen. Een extra gegevensuitvraag toevoegen en daarmee een extra informatiestroom in het proces en een extra variabele bij het uitbetalen, zijn binnen de korte implementatietermijn niet goed haalbaar.

Het UWV gaat de tegemoetkomingen uitbetalen via het betaalsysteem dat ook voor andere uitkeringen wordt gebruikt en daar technisch aan gekoppeld is. Het betaalsysteem gebruikt op het moment van uitbetaling – dus hoogstwaarschijnlijk in juni of juli – de aanwezige gegevens (verzekeringsplicht, premieplicht, loonheffingskorting etc.) van een persoon die zijn ingesteld bij een lopende uitkering of een recent beëindigde uitkering. Is er geen lopende uitkering (geweest), dan wordt een standaard gegevensset gebruikt en omdat circa 90% van de uitkeringsgerechtigden loonheffingskorting toepast, gebeurt dat ook in de standaard gegevensset. Mocht tijdens de betaling van de TOFA sprake zijn van een reguliere uitkering waarbij is aangegeven wel de loonheffingskorting toe te passen dan staat het betaalsysteem maar één keuze toe. Als de voor TOFA geen loonheffingskorting toegepast zou worden en voor de lopende uitkering wel, wordt ook voor de uitkering de loonheffingskorting niet toegepast. Deze mutatie vormt een risico op verstoringen in de reguliere UWV-processen. Dat risico is niet acceptabel.

Vraag 75

In hoeveel (procent van de) gevallen verwacht u dat teveel korting wordt berekend en er dus een naheffing plaats gaat vinden?

Antwoord 75

Een naheffing in de inkomstenbelasting is sterk afhankelijk van de individuele situatie van de flexwerker. Het is daardoor niet mogelijk aan te geven in hoeveel gevallen een naheffing zal gaan plaatsvinden.

Het UWV past bij circa 90% van de uitkeringsgerechtigden loonheffingskorting toe en dus bij circa 10% niet. Het is aannemelijk dat deze verhouding bij TOFA-ontvangers vergelijkbaar zal zijn en dus een beperkt deel van de TOFA-ontvangers UWV verzocht zou hebben om geen loonheffingskorting toe te passen. Het toepassen van de loonheffingskorting leidt overigens niet altijd tot een naheffing, ook niet wanneer er door twee inhoudingsplichtigen tegelijkertijd loonheffingskorting wordt toegepast. Het niet toepassen van loonheffingskorting kan ook niet altijd een naheffing voorkomen. Flexwerkers hebben vaak wisselende inkomsten en dienstverbanden. De ingehouden loonheffing, waaronder mogelijk toepassing van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, komt daardoor vaak niet precies overeen met de definitieve aanslag inkomstenbelasting. Eventueel te weinig afgedragen loonheffing over de TOFA wordt in de aanslag inkomstenbelasting verrekend met de inkomstenbelasting over andere inkomsten.

Vraag 76

Hoe hoog zijn naar verwachting de naheffingen waarmee aanvragers van de TOFA te maken kunnen krijgen?

Antwoord 76

Een naheffing in de inkomstenbelasting is sterk afhankelijk van de individuele situatie van de flexwerker. Daarbij is onder andere van belang wat het jaarinkomen van de ontvanger is en of in maart, april en mei nog andere inkomsten dan de TOFA zijn genoten.

De hoogste naheffingen zijn te verwachten bij mensen die in maart, april en mei inkomsten uit loondienst hebben van bijna € 550 per maand, met toepassing van de loonheffingskorting, daarnaast € 550 per maand aan TOFA ontvangen, en in de rest van het jaar ook substantiële inkomsten uit loondienst hebben. De naheffing in verband met de TOFA zou in zulke gevallen kunnen oplopen tot € 615 (zie vraag 77).

Vraag 77

Hoe hoog is de netto-uitkering voor de TOFA? Hoe hoog is de netto-uitkering wanneer geen loonheffingskorting zou worden toegepast?

Antwoord 77

Met toepassing van loonheffingskorting betaalt het UWV € 550 per maand aan de aanvrager. Zonder toepassing van de loonheffingskorting zou het UWV € 345 per maand aan de aanvrager betalen en € 205 aan loonheffing inhouden.

Vraag 78

In hoeverre worden naheffingen als inbaar ingeschat?

Antwoord 78

Er is geen reden om aan te nemen dat de naheffingen verminderd inbaar zullen zijn ten opzichte van vergelijkbare naheffingen. Het UWV zal in zijn communicatie richting TOFA-ontvangers de gevolgen voor de inkomstenbelasting en toeslagen benadrukken.

Vraag 79

Waar kunnen bedrijven zich melden die na een overname niet in aanmerking kwamen voor de NOW?

Antwoord 79

Bedrijven die door de recente wijziging van de NOW-regeling met betrekking tot de overgang van onderneming alsnog in aanmerking kwamen voor de NOW, konden tot 5 juni een aanvraag doen bij het UWV. Vanwege deze laatste wijziging in de regeling konden bedrijven een week langer een aanvraag doen. Zie ook het antwoord op vraag 51.

Vraag 80

Waar kunnen bedrijven zich melden die door een gewijzigd loonaangiftenummer niet in aanmerking kwamen voor de NOW?

Antwoord 80

Wanneer bedrijven een gewijzigd loonaangiftenummer hebben en als gevolg geldt dat volgens de onderneming de loonsom/omzet behorend bij dit nummer niet representatief is, of vanwege een 0-loonsom wordt afgewezen, kan een onderneming daar tegen in bezwaar gaan. Aanvragen kunnen ten gevolge van een nieuw loonheffingsnummer ook uitvallen uit de reguliere processen. Wanneer aanvragen bij UWV uitvallen in de reguliere processen, of wanneer de aanvrager in bezwaar gaat tegen een beschikking, wordt dit bezwaar of de uitgevallen aanvraag zodanig beoordeeld en behandeld dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW.

Vraag 81

Is nu voor alle bedrijven die om administratieve redenen geen NOW-aanvraag konden doen een oplossing beschikbaar? Per wanneer kan deze oplossing worden gerealiseerd? Wat moeten dergelijke bedrijven doen om van deze oplossing gebruik te maken?

Antwoord 81

In de oorspronkelijke regeling was opgenomen dat een werkgever met een buitenlands rekeningnummer binnen vier weken de aanvraag dient aan te vullen met een Nederlands rekeningnummer. In de praktijk is gebleken dat het veelal onmogelijk is om aan deze termijn te voldoen, daarom is deze bepaling aangepast. Werkgevers met een niet-Nederlands SEPA-bankrekeningnummer hoeven dus niet langer een Nederlands bankrekeningnummer aan te leveren. Deze werkgevers kunnen voor de NOW 2 ook gewoon via het aanvraagformulier een aanvraag indienen. Wanneer een werkgever niet over een SEPA-rekeningnummer beschikt, heeft hij vier weken die alsnog aan te vragen.

Wanneer een bedrijf geen representatieve loonsom of omzet heeft in de referentieperiode kan een bedrijf geen aanvraag doen. Dit is strikt genomen geen administratieve reden, maar kan wel in de weg staan aan het doen van een NOW aanvraag. Wanneer een onderneming bijv. start, een overname doet of een doorstart maakt na 1 februari 2020, dan is het niet mogelijk een beroep te doen op de NOW omdat het referentietijdvak voor de omzet eindigt op 29 februari en er altijd een referentiemaand beschikbaar moet zijn voor de omzetvergelijking. Wanneer aanvragen bij UWV uitvallen in de reguliere processen worden deze in de uitvoering beoordeeld en behandeld dat in zoveel mogelijk gevallen recht wordt gedaan aan het doel van de NOW, zie ook hiervoor onder antwoord op vraag 80.

Vraag 82

Op welke manier wordt gemonitord of de aanpassingen in de NOW-regeling inderdaad «beter uitwerken voor bedrijven met een seizoenspiek»? Wat zijn de mogelijkheden als de NOW-regeling alsnog leidt tot grote werkgelegenheidsverliezen in bepaalde (sub-)sectoren met een seizoenspiek?

Antwoord 82

Het gebruik van de NOW wordt nauwgezet gemonitord. In de monitorinformatie wordt er ook gekeken van het gebruik van de NOW per sector. Ik verwacht dat signalen over de effectiviteit zullen voortvloeien uit de monitorinformatie, alsmede uit signalen uit de sectoren zelf.

Wanneer zou blijken dat de NOW nog niet het gewenste werkgelegenheidseffect heeft in bepaalde sectoren zal worden gekeken in hoeverre dit kan worden verholpen. Dit hoeft niet automatisch een aanpassing aan de NOW te betekenen, maar zou ook kunnen meelopen in een van de andere regelingen uit het noodpakket.

Vraag 83

Op welke manier is in de NOW rekening gehouden met seizoenssectoren die de piekbezetting (op basis van cao-afspraken) door het jaar uitsmeren, zodat een gelijk maandloon wordt uitbetaald door het jaar heen, maar waarbij werknemers in bepaalde maanden meer en minder werken?

Antwoord 83

Wanneer een werkgever met een seizoenspiek de lonen uitsmeert over het hele jaar zal deze werkgever dus geen seizoenspiek hebben op basis van de loonsom, het loon is immers elke maand ongeveer hetzelfde. Hierdoor loopt deze werkgever volledig mee in de reguliere systematiek van de NOW en krijgt ook gepast subsidie op basis van de loonkosten tijdens de subsidieperiode.

Vraag 84

Blijken de bedragen die tot op heden zijn uitgetrokken en gereserveerd voor de uitvoering van de NOW en de Tozo voldoende om de kosten van uitvoering te dekken? Kunt u een toelichting geven op tot nu toe gemaakte en gedekte kosten en geraamde kosten?

Antwoord 84

Voor de uitvoering van NOW 1 en NOW 2 is € 550 miljoen gereserveerd. Hiervan is € 15 miljoen toegekend aan UWV als voorschot. De reservering lijkt vooralsnog voldoende om de kosten voor NOW 1 en NOW 2 te dekken. Voor de uitvoering van de Tozo is € 450 miljoen gereserveerd. Gemeenten ontvangen voor de uitvoeringskosten een vast bedrag per besluit op aanvraag. Er vindt met gemeenten overleg plaats over de hoogte van dit bedrag. Het is nog niet bekend wat de tot nu toe gemaakte uitvoeringskosten van de Tozo bij gemeenten zijn.


X Noot
1

Niet alle personen die hun baan verliezen zijn volgens de ILO-definitie werkloos. Volgens deze definitie is iemand pas werkloos als hij of zij niet op zoek is naar werk en/of niet beschikbaar is voor werk.

Naar boven