Inleiding
De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van de bevindingen van de vaste
commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, belast met het voorbereidende
onderzoek van het voorstel van wet houdende uitvoering van Verordening (EU) 2017/352
van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een
kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de
financiële transparantie van havens (PbEU 2017, L 57) (Uitvoeringswet EU-zeehavenverordening)
en dankt de commissie voor haar spoedige reactie.
Naar aanleiding van de vraag van de PVV-fractie over de hoogte van de heffingen voor
Nederlandse havens op grond van de EU-Zeehavenverordening merkt de regering het volgende
op.
Artikel 13 van de EU-Zeehavenverordening bepaalt onder meer dat een heffing op het
gebruik van de haveninfrastructuur moet worden opgelegd. Deze heffing wordt in Nederland
geïnd door de havenbeheerders (de havenbedrijven). Het gaat dan onder meer om havengeld
en boeien-, palen- en kadegelden die een eigenaar of exploitant van een schip betaalt
aan het havenbedrijf om gebruik te kunnen maken van de kade en andere haveninfrastructuur
en voor het gebruik van installaties en diensten van de haven. Deze heffingen komen
ten goede aan de havenbedrijven omdat zij, als beheerder van de grond of het water,
de haveninfrastructuur en andere faciliteiten realiseren en bekostigen. De havengelden
worden onder meer gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van kades, meerpalen, (spoor)wegen
in de haven en baggerwerkzaamheden in de havenbekkens.
In alle Nederlandse zeehavens worden dergelijke tarieven geheven. De hoogte van de
tarieven wordt door de individuele havenbeheerders zelf vastgesteld, waarbij in voorkomende
gevallen daarover overleg plaatsvindt tussen het havenbedrijf en het havenbedrijfsleven
(in Rotterdam met Deltalinqs en in Amsterdam met ORAM).
De tarieven worden openbaar gemaakt op de websites van de havenbedrijven.1 In Nederland en andere landen, ook buiten de EU, is het innen van havengelden door
havenbedrijven al vele jaren gangbare praktijk, waardoor de regering er vanuit gaat
dat er geen economische gevolgen zullen zijn door het van kracht worden van artikel 13
van de verordening.
Wat betreft de vraag over de concurrentiepositie van de Nederlandse havens ten opzichte
van havens buiten de EU wordt opgemerkt dat het havengeldtarief één van de concurrentiefactoren
is voor een haven. In artikel 13 van de verordening is uitdrukkelijk bepaald dat de
havenbedrijven deze heffingen op basis van de eigen commerciële strategie en investeringsplannen
kunnen vaststellen. Heffing op het gebruik van haveninfrastructuur is daarom een element
waarmee havens zich ten opzichte van concurrenten kunnen onderscheiden, ook buiten
de EU. Andere elementen zijn bijvoorbeeld de achterlandverbindingen van een haven
en de geografische ligging.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga