35 463 Uitvoering van Verordening (EU) 2017/352 van het Europees parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de financiële transparantie van havens (PbEU 2017, L 57) (Uitvoeringswet EU-zeehavenverordening)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING1

Vastgesteld 14 december 2020

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog enkele vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

In de (nog niet gepubliceerde) Handelingen van het plenaire debat in de Tweede Kamer over het wetsvoorstel staat inzake de eerste termijn van de heer Van Aalst (PVV) het volgende:

«Lidstaten zijn op grond van artikel 13 van deze verordening verplicht ervoor zorg te dragen dat er aan de gebruikers een heffing op het gebruik van de haveninfrastructuur wordt opgelegd. Dat is dus nieuw. Tot nu toe bestaat er nog geen verplichting om een dergelijk tarief vast te stellen, zoals dat straks wel het geval zal zijn. In deze uitvoeringswet wordt bepaald dat de havenbeheerder of anders de bevoegde instantie deze heffing oplegt. Wij vragen de Minister daarom om meer toelichting te geven op deze heffing. Wie zijn er straks de pineut en met hoeveel extra kosten gaan zij straks het schip in? Graag een reactie van de Minister.

Voorzitter. De PVV eindigt hier vandaag met een krachtige oproep om ervoor te zorgen dat de soevereiniteit en de beslissingsbevoegdheid van de Nederlandse havens niet in het geding komen. Om dat te waarborgen zal de PVV vandaag ook in de tweede termijn met een motie komen, want de zeggenschap over onze prachtige Nederlandse havens mogen we nooit uit handen geven. Dank u wel.»2

De volgende reactie van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is terug te lezen in de Handelingen:

«Dank u wel, voorzitter. De heer Van Aalst vroeg om een toelichting op de heffing op het gebruik van die haveninfrastructuur. Dat gaat om artikel 13 van de verordening. De verordening heeft rechtstreekse werking en is al van kracht, dus dat geldt ook voor artikel 13. Meer toelichting daarop is te vinden in de memorie van toelichting, zoals dat gebruikelijk is. Het gaat erom dat overheden de tarieven voor de havengelden met publiek geld kunnen beïnvloeden. Door de verordening krijg je financiële transparantie en daarmee een gelijk speelterrein. Dat is dus in het voordeel van de Nederlandse havens. De Nederlandse havens steunen de verordening dan ook. Veel meer heb ik er niet aan toe te voegen.»3

In de nota naar aanleiding van het verslag staat op bladzijde 2 de reactie van de regering op de vraag van de PVV:

«In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie waarom voor de zoveelste keer een Brussels dictaat zal worden uitgevoerd en of de regering het met de leden eens is dat we Brussel niet nodig hebben om tot een goede regelgeving te komen, het volgende. In het BNC-fiche van 14 juni 2013 is de subsidiariteit positief beoordeeld. Nederland steunt de Europeesrechtelijke verankering van de vrijheid van dienstverlening in Europese zeehavens binnen de interne markt. Ook onderschrijft Nederland het in de verordening gegeven kader, zoals minimumeisen om de desbetreffende havendiensten in normale en veilige omstandigheden te kunnen verrichten. Ook de eisen aan transparantie van financiële betrekkingen tussen overheden en haven-beheerders steunt Nederland. De toekenning van publieke middelen kan immers leiden tot verstoring van het gelijke speelveld tussen de Europese zeehavens. Een beter zicht op de geldstromen tussen verschillende overheden en havenbeheerders kan bijdragen aan de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens doordat haventarieven voor het gebruik van (publieke) infrastructuur op transparante wijze tot stand kunnen komen.»4

Kan de regering aangeven – gezien het feit dat de verordening (en dus ook artikel 13 van de verordening) al van kracht is – hoe hoog de heffingen zijn in Nederlandse havens, welke economische gevolgen deze heffingen hebben, en wat er exact met de geïnde gelden gebeurt?

Graag een gemotiveerd antwoord met zoveel mogelijk details, waarbij inzake de vraag over de economische gevolgen van de heffingen ook wordt gekeken naar de concurrentiepositie van Nederlandse havens ten opzichte van havens buiten de EU.

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 8 januari 2021.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Meijer

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, De Boer


X Noot
1

Samenstelling: Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Nooren (PvdA), (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Kluit (GL), Meijer (VVD), (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten) en Van Pareren (Fractie-Van Pareren).

X Noot
2

Handelingen II, p. 1–2 (nog niet gepubliceerd).

X Noot
3

Handelingen II, p. 3 (nog niet gepubliceerd).

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 35 463, nr. 6, p. 2.

Naar boven