Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35462 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35462 nr. 5 |
Vastgesteld 26 juni 2020
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|||
I. |
ALGEMEEN |
2 |
||
1. |
Doel en aanleiding |
2 |
||
2. |
Verwijderingsverplichtingen en financiële zekerheid |
3 |
||
2.1 |
Algemeen |
3 |
||
2.2 |
Stelsel voor financiële zekerheidsstelling |
3 |
||
2.3 |
Eigendomsverkrijging EBN bij winning |
4 |
||
3. |
Verwijderen of hergebruiken |
4 |
||
3.1 |
Algemeen |
4 |
||
3.2 |
Hergebruik voor andere doeleinden |
5 |
||
4. |
Investeringsaftrek opsporing en winning van koolwaterstoffen |
6 |
||
4.1 |
Algemeen |
6 |
||
4.2 |
Voorstel generieke investeringsaftrek 40% |
7 |
||
4.3 |
Vereenvoudiging investeringsaftrek |
8 |
||
4.4 |
Verwachte effecten van de nieuwe investeringsaftrek |
8 |
||
5. |
Gevolgen voor de regeldruk |
9 |
||
5.1 |
Kosten financiële zekerheidstelling |
9 |
||
6. |
Consultatie en internetconsultatie |
10 |
||
7. |
Uitvoerings- en handhavingstoets |
10 |
||
7.1 |
Staatstoezicht op de mijnen |
10 |
||
7.2 |
Vergunningverlening mijnbouwvergunningen |
10 |
||
II. |
ARTIKELEN |
10 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat de komende jaren gas en olie nog steeds nodig zullen zijn en onderdeel zullen moeten uitmaken van de energiemix. Voor het kunnen afbouwen van de gaswinning in Groningen en niet te zeer afhankelijk te zijn van import, is het goed dat er nog steeds gewonnen wordt in Nederland. De investeringsaftrek kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de mijnbouwbedrijven mijnbouwwerken die zij buiten gebruik stellen, verwijderen en opdraaien voor de kosten. Daarvoor zijn financiële zekerheden noodzakelijk.
De leden van de VVD-fractie willen graag een overzicht ontvangen van (mogelijk) lagere regelgeving die is opgenomen in de voorliggende wetswijziging, bijvoorbeeld algemene maatregelen van bestuur (amvb), ministeriële regelingen, beleidsregels etc., en ook of daar wel of niet een voor- of nahangbepaling aan is gekoppeld en welk type.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben over het wetsvoorstel nog wel enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten ontmanteling en verwijdering van de infrastructuur van mijnbouw geraamd worden op ten minste 7 miljard euro, waarvan circa twee derde op zee. Kunnen deze kosten nader gespecificeerd worden? Welk deel van dit bedrag wordt door de mijnbouwbedrijven betaald en welk deel door de Nederlandse Staat? Heeft het wijzigen van de Mijnbouwwet invloed op de kosten die door de Staat betaald moeten worden?
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel gas en olie er op dit moment nog gewonnen kan worden uit de kleine gasvelden in Nederland. Kan hierbij een splitsing aangebracht worden tussen winning op zee en op land? Aanvullend hierop zouden deze leden graag een overzicht hebben van alle velden die op Nederlands grondgebied aanwezig zijn met daarbij de status van het veld (wordt er op dit moment gas of olie gewonnen, is dat in het verleden gebeurd of staat dit in de nabije toekomst te gebeuren).
De leden van GroenLinks-fractie erkennen dat het gebruik van Nederlands gas uit de Noordzee duurzamer en voordeliger is ten opzichte van het gebruik van geïmporteerd gas, vooral uit landen als Rusland. Deze leden begrijpen daarmee de insteek van dit wetsvoorstel, maar zijn tegelijkertijd van mening dat de gassector niet van meer geld mag worden voorzien dan uiterst noodzakelijk is. Het voornemen van dit wetsvoorstel is immers om investeringen in Nederlands gas ten aanzien van geïmporteerd gas aantrekkelijker te maken. Het is dus absoluut niet de bedoeling dat dit wetsvoorstel de concurrentiepositie van de gassector ten aanzien van de duurzame energiesector verbetert en daarmee de energietransitie vertraagt. Deze leden hebben daarom een aantal kritische vragen over de totstandkoming van de verhoogde investeringsaftrek. Het is voor hen vooralsnog namelijk volstrekt onduidelijk hoe men tot het verhoogde percentage van 40% is gekomen. Hoe is het percentage van de verhoogde investeringsaftrek bepaald? Op basis van welke cijfers is dit percentage gebaseerd en wie heeft dit bepaald? De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering een analyse te presenteren, waaruit blijkt waar deze verhoging tot 40% op is gebaseerd en waaruit blijkt dat een dergelijke significante verhoging daadwerkelijk noodzakelijk is.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat, hoewel gaswinning voorlopig blijft plaatsvinden, afnemende reserves en de transitie naar een duurzame energievoorziening de verwijderingsopgave sneller doen naderen dan tot voor kort werd voorzien. Aan de gewijzigde omstandigheden en vooruitzichten en de daarmee gepaard gaande financiële risico’s moeten consequenties worden verbonden. Deze leden vragen hoe groot deze financiële risico’s zijn. Zijn deze risico’s alleen voor de mijnbouwondernemingen of loopt de Nederlandse staat hierbij ook een financieel risico? Zo ja, kan dan een inschatting gegeven worden hoe groot dit (financieel) risico is?
De leden van de CDA-fractie merken op dat mijnbouwbedrijven verplicht zijn de kosten voor het verwijderen van mijnbouwinstallaties op zich te nemen. Deze leden vragen wie er opdraait voor de kosten als het bedrijf failliet gaat. Zij vragen tevens welke mogelijkheden de Staat heeft als een bedrijf in gebreke blijft. Kan de regering specifiek op dit punt ingaan als voor wat betreft een buitenlandse onderneming?
De leden van de CDA-fractie vragen of het voorstel van een generieke investeringsaftrek van 40% ook van invloed is op de kosten die de overheid moet betalen op het verwijderen van Mijnbouwinstallaties. Betekend dit dat de Staat ook meer moet gaan meebetalen voor het verwijderen van deze installaties?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering garanties kan geven dat er in de toekomst geen publiek geld uitgegeven zal worden bij het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken door invoering van deze wet. Zijn bedrijven voldoende bereid zorg te dragen voor voldoende middelen hiervoor?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie (NOGEPA), Energie Beheer Nederland (EBN) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een stelsel van overeenkomsten heeft ontwikkeld tot het sluiten waartoe vergunningshouders in dit wetsvoorstel worden verplicht. Dit is gebeurt voor mijnbouwwerken op zee, maar nog niet op land. Wat is daar de actuele stand van zaken voor? Wanneer kan dit voor land ook klaar zijn? Welke partijen zijn daarom allemaal bij betrokken? In hoeverre zijn de bedrijven die bezig zijn of gaan met zoutwinning, geothermie, opslag CO2 etc. daar ook bij betrokken?
De leden van de VVD-fractie vragen welke specifieke wet- en regelgeving op land geldt waarmee rekening zal moeten worden gehouden.
Deze leden merken op dat de Minister van EZK kan regels voor de inhoud van overeenkomsten als Decommissioning Security Agreement stellen. Gaat dit ook gebeuren?
Voor welke mijnbouwondernemingen is de financiële zekerheidsstelling nieuw, vragen de leden van de VVD-fractie?
De leden van de CDA-fractie lezen dat NOGEPA en EBN in samenwerking met EZK een stelsel van overeenkomsten hebben ontwikkeld tot het sluiten van mijnbouwwerken waartoe zij in dit wetsvoorstel worden verplicht. Dit stelsel geldt vooralsnog voor mijnbouwwerken op zee, voor mijnbouwwerken op land is nog in ontwikkeling. Deze leden vragen wanneer dit stelsel van overeenkomsten voor de landsituatie ook geregeld is. Zij vragen of hierbij nog obstakels (bijvoorbeeld vanuit gemeenten, provincies, landeigenaren of vergunninghouders) te verwachten zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom in sommige overeenkomsten 50% is opgenomen. Welke gevolgen heeft deze wetswijziging voor die overeenkomsten, dan wel in hoeverre is de wetswijziging ook voldoende in overeenstemming met die privaatrechtelijke overeenkomsten?
De aan het woord zijnde leden merken op dat artikel 44 niet meer wordt beperkt tot mijnbouwinstallaties (mijnbouwwerken op zee en ander oppervlaktewater). Welke verruiming c.q. verbreding heeft er plaatsgevonden? Wat valt er nu allemaal (extra) onder? Wat zijn de te verwachten gevolgen van deze verbreding?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de vergunninghouder een mijnbouwwerk dat buiten werking is, binnen vier weken moet melden. Deze verplichting geldt niet voor een mijnbouwwerk dat tijdelijk buiten werking is in gevallen die nader zullen worden uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat het tijdelijk buiten werking zijn om economische redenen (bijvoorbeeld een zeer lage gasprijs zoals op dit moment het geval is) in beginsel niet valt onder de verwijderingsplicht, maar dat hier een ontheffing kan worden verleend op basis van artikel 44b, vierde lid. Kan de regering toelichten waarom is gekozen om het tijdelijk buiten werking zijn om economische redenen niet te scharen onder de verwijderingsplicht? Kan hierbij worden aangegeven wat het verschil is tussen de ontheffing en de verwijderingsplicht? Wanneer wordt de amvb verwacht waarin onder staat welke omstandigheden de verplichting tot het verwijderen van een tijdelijk buiten werking gesteld mijnbouwwerk tijdelijk niet geldt?
Deze leden vragen wat de gevolgen zijn van het schrappen van de omzettingsbepaling naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat niet langer te gebruiken platforms, putten, kabels en pijpleidingen goed en veilig verwijderd moeten worden. Zij vragen welke voorwaarden aan het verwijderen hiervan zitten. Wat houdt «ontmantelen op verantwoorde wijze» in? Hoe worden omwonenden geïnformeerd en eventueel gecompenseerd? Wie is er tijdens de ontmanteling verantwoordelijk voor eventuele schade, en wie na de ontmanteling? Waar wordt het herstel van de schade dan van betaald? Is in beeld welke gevolgen er mogelijk zijn lang na de ontmanteling? Zo ja, welke? Hoe bereidt de regering zich daar op voor?
De leden van de SP-fractie hebben ook een aantal vragen over de veiligheid bij hergebruik. Wanneer de infrastructuur hergebruikt gaat worden, aan welke veiligheidseisen moet deze dan voldoen? Verschilt dit wanneer deze op land of in zee ligt? Zo ja, wat zijn die verschillen? Wie is er verantwoordelijk voor het onderhoud? Hoe is de staat van onderhoud? Hoeveel locaties, zowel op zee als op land, staan op de nominatie hergebruikt te gaan worden? Waar zijn deze locaties? Bij welke locaties wordt er gedacht aan de opslag van CO2? Bij welke locaties wordt rekening gehouden met geothermie?
Deze leden vragen waaruit de privaatrechtelijke afspraken over het verwijderen van mijnbouwwerken en pijpleidingen tussen mijnbouweigenaren en grondeigenaren bestaan. Zijn die openbaar? Zo ja, waar? Zo nee, is de regering bereid deze afspraken na te gaan en met de Kamer te delen? Welke gevolgen kunnen deze afspraken hebben voor de omwonenden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij mogelijk hergebruik rekening moet worden gehouden met risico’s en verplichtingen op de lange termijn, en dat duidelijke criteria en voorschriften moeten worden gehanteerd bij hergebruik. Kan de regering toelichten wat wordt bedoeld met het rekening houden met risico’s op de lange termijn?
Deze leden lezen dat er enige tijd kan zitten tussen het einde van de olie- en gasproductie en mogelijke nieuwe toepassingen van infrastructuur. Op welke manier wordt aan partijen duidelijkheid geboden over het eventuele hergebruik van infrastructuur? Wie draagt hierbij de zorgplicht en risico’s voor de kwaliteit van de te hergebruiken infrastructuur? Hoe wordt omgegaan met de kosten voor het in stand houden van de te hergebruiken infrastructuur? Wie bepaalt de criteria en voorschriften die moeten worden gehanteerd voor hergebruik? Op welke manier worden deze criteria en voorschriften in regelgeving geborgd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat er onderzoek plaatsvindt naar mogelijk hergebruik van putten, platforms en leidingen voor onder andere het transport van groen gas, biogas, CO2 of waterstof. Gaat het hier om een onderzoek naar putten, platforms en leidingen in het algemeen of wordt er per mijnbouwactiviteit gekeken naar de mogelijkheden van hergebruik? Zij vragen aan welke eisen deze putten, platforms en leidingen moeten voldoen om hergebruikt te kunnen worden.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan specificeren wanneer er sprake is van hergebruik en of hieraan minimale eisen aan voldaan moeten zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen wie er bij hergebruik voor andere doeleinden verantwoordelijk is voor de mijnbouwinstallaties. Blijft de verantwoordelijkheid (en daarmee ook de kosten voor het verwijderen) bij de oorspronkelijke vergunninghouder of wordt deze overgedragen naar de organisatie die de mijnbouwinstallatie hergebruikt? Hoe wordt dit juridisch geborgd zodat er geen geschil tussen de oorspronkelijke vergunninghouder en de nieuwe vergunninghouder van de hergebruikte installatie over de kosten van het verwijderen van mijnbouwinstallaties kan ontstaan? Gelden bij hergebruik dezelfde financiële verplichtingen als voor de originele gebruiker?
De leden van GroenLinks-fractie vinden het positief dat er bekeken wordt hoe de gebruikte infrastructuur voor gaswinning anders ingezet kan worden en dat hiervoor een ontheffing van de verwijderingsplicht voor mogelijk is. Deze leden constateren echter dat het vooralsnog onduidelijk is hoe de kosten voor de transitieperiode worden gedekt als de gaswinning teneinde is gekomen maar de infrastructuur nog niet voor alternatieve doeleinden wordt gebruikt. Wie is verantwoordelijk voor het onderhoud van de infrastructuur en de benodigde kosten om dit onderhoud te treffen? Deze leden vragen de regering om een nadere uitleg over de rol- en kostenverdeling van het onderhoud van de infrastructuur in deze transitieperiode.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er voor de voorgestelde investeringsaftrek nog toestemming van de Europese Commissie nodig is. Moet daar nog melding van worden gedaan? Zo ja, hoe ver is die procedure dan en wanneer kan hierover duidelijkheid zijn?
Deze leden vragen wat onder «investeringen in het opsporen of winnen van koolwaterstoffen of land en zee met nog niet gebruikte mijnbouwwerken, verbeteringen van mijnbouwwerken en de kosten van het huren of gebruiken van motiele installaties op land en zee» valt of wel op welke mijnbouwactiviteiten het van toepassing is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de thans nog producerende gasvelden uitgeput zullen raken, waardoor cruciale infrastructuur op termijn niet meer rendabel in stand kan worden gehouden en zal deze ontmanteld en verwijderd moeten worden. Kan aangeven worden wanneer deze gasvelden uitgeput zijn en vanaf welk moment deze niet meer rendabel zijn?
De leden van de CDA-fractie lezen dat bij de invoering van de huidige regeling er destijds bewust voor is gekozen de investeringsaftrek niet generiek te maken om te voorkomen dat de aftrek ook van toepassing zou zijn op gasvoorkomens die rendabel te exploiteren zijn. Deze leden vragen welke gasvelden op dit moment en in de komende tien jaar nog rendabel te exploiteren zijn.
Deze leden merken op dat de huidige regeling van de investeringsaftrek uitdrukkelijk is beperkt tot opsporing of winning op de Noordzee. De voorgestelde regeling is daar niet uitdrukkelijk toe beperkt, maar gebruikt het begrip mijnbouwinstallatie. Daardoor kan de nieuwe regeling potentieel ook van toepassing zijn op de opsporing of winning in binnenwateren, waaronder de Waddenzee en winning op land. De leden van de CDA-fractie vragen of dit wenselijk is en of hiermee winning uit de Waddenzee en op land hier juist gestimuleerd wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken hoe de wet- en regelgeving met betrekking tot mijnbouwactiviteiten op zee is in het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Wat zijn hierin de verschillen met Nederland?
De leden van de CDA-fractie lezen dat wanneer de investeringsaftrek niet wordt aangepast, mijnbouwondernemingen Nederland zullen verlaten. Welke nadelige gevolgen heeft dit? Hoeveel banen staan hierbij op het spel en hoeveel inkomsten loopt de Nederlandse Staat hiermee mis?
Daarnaast vragen deze leden of er nog andere mogelijkheden zijn om concurrerend – en zo dus aantrekkelijker te zijn voor mijnbouwondernemingen – ten aanzien van de buurlanden te zijn als het gaat om mijnbouw op zee. Kan aangegeven worden welke andere opties er onderzocht zijn om deze mijnbouwbedrijven te behouden en/of het voor hen aantrekkelijker te maken om naar gas te winnen op zee op Nederlands grondgebied?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre er vanuit de overheden uit het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen gekeken wordt om hun eigen positie te behouden naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel. Verwacht de regering dat zij hierdoor hun wet- en regelgeving gaan aanpassen en wat is de invloed hiervan op de concurrentiepositie van Nederland?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre investeringen in gasinfrastructuur onder de investeringsaftrek kunnen vallen, voor zover het bedrijven betreft (zoals offshore pijpleidingoperators) die geen staatswinstaandeel hebben (dat de grondslag is voor de investeringsaftrek)?
De leden van de SP-fractie zijn absoluut niet te spreken over het verhogen van de investeringsaftrek. Daar waar gedupeerden van werkzaamheden door mijnbouwbedrijven worden tegengewerkt, komt deze regering de bedrijven keer op keer tegemoet.
In de inbreng voor het Noordzee-akkoord hebben deze leden al verschillende vragen gesteld aangaande de investeringsaftrek. Zij zullen dan ook niet herhalen dat zij over het algemeen tegen investeringen in het opsporen en winnen van aardgas op nieuwe locaties zijn. Wel vragen zij nogmaals waarom de regering niet kiest voor meer investeringen in duurzame energie.
Deze leden vragen ook wat de regering er eigenlijk van vindt dat bedrijven alleen willen winnen als zij meer belastingvoordeel krijgen. Waarom zou de Staat niet zelf gaan zorgen voor de gaswinning? Is het niet logisch om deze investeringen te doen in publieke gaswinning? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat in dat geval de investeringen terug komen via de opbrengsten van de gaswinning en dat die opbrengsten dan weer terugvloeien in de samenleving, waarmee het vertrouwen in de overheid zou worden hersteld omdat grote mijnbouwbedrijven er niet met de winsten ervan door gaan? Heeft de regering overwogen de gaswinning publiek te maken? Kan dit antwoord toegelicht worden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de investeringsaftrek van 25% naar 40% gaat. Waarop is die 40% gebaseerd? Waarom is het geen 30%, 50% of meer?
Deze leden zijn voor een gelijk speelveld met bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk als het gaat om mijnbouwactiviteiten op de Noordzee. Welke maatregelen heeft het Verenigd Koninkrijk dan wel gaat ze nemen? Welke mogelijkheden biedt het Verenigd Koninkrijk? Waar verschillen Nederland en het Verenigd Koninkrijk nog qua mogelijkheden en regelgeving? Waarom wordt alleen gesproken over Verenigd Koninkrijk, en niet bijvoorbeeld Noorwegen, Denemarken of Duitsland? Kan daar ook een vergelijking voor gegeven worden?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de brief over de gaswinning uit kleine velden van 30 mei 2018 dateert. Waarom heeft de indiening van het voorliggende wetsvoorstel zo lang geduurd, want het is nu juni 2020, terwijl er door de regering zelf ook wordt gesteld dat een verbetering van de investeringsaftrek noodzakelijk en urgent is. Heeft de lange tijd er niet juist voor gezorgd dat bedrijven afwachtender zijn geweest vanwege enerzijds de onzekerheid over de regelgeving en anderzijds de aangekondigde aanpassing van de investeringsaftrek? Waarom is de investeringsaftrek niet eerder en/of separaat geregeld, in bijvoorbeeld het Belastingplan 2019? Is er overwogen de aftrek met terugwerkende kracht mogelijk te maken naar 1 januari 2020? Zo nee, wat zijn daarvan de gevolgen en waarom niet? Wat is de beoogde inwerkingtredingdatum voor deze wetswijziging?
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de aftrek ook van toepassing is op gasvoorkomens die rendabel te exploiteren zijn. NOGEPA geeft aan dat de mijnbouwondernemingen die op land actief zijn, zich inmiddels bereid hebben getoond constructief mee te denken over de gebruikmaking en de aanwending van deze investeringsaftrek en daarover met de Minister van Economische Zaken en Klimaat een convenant te willen sluiten. Wat betekent dat precies?
De leden van de CDA-fractie vragen of onderbouwd kan worden waarom de investeringsaftrek op 40% wordt gezet en bijvoorbeeld niet op 35% of 45%?
De leden van GroenLinks-fractie vinden het onwenselijk om de investeringsaftrek generiek te maken. Ook al beamen deze leden dat gaswinning uit velden op de Noordzee relatief minder winstgevend is, bestaan er desondanks ook op zee grote verschillen omtrent de benodigde investeringen en winstgevendheid van gaswinning. Deze leden constateren daarom dat het niet zo kan zijn dat voor iedere investering 40% investeringsaftrek nodig is om deze investeringen aantrekkelijk te maken. Gezien het feit dat deze leden investeringen in de gassector niet onnodig aantrekkelijk willen maken ten opzichte van duurzame investeringen, wordt de generieke aard van de voorgestelde investeringsaftrek door deze leden onwenselijk geacht. Deze leden vragen de regering daarom om de generieke aard van de voorgestelde investeringsaftrek te heroverwegen. Door dit voorstel te herzien kan er per investering een weloverwogen keuze over de investeringsaftrek worden gemaakt, zodat deze aftrek de additionele kosten van gaswinning op een juiste manier dekt zonder investeringen in de gassector onnodig te (over)stimuleren.
De leden van de SP-fractie vragen hoeveel extra miljard kubieke meter aardgas op land de regering verwacht dat deze wetswijziging tot gevolg heeft. Tot hoeveel extra baten zou dat leiden? Kan in een schema uiteengezet worden hoeveel minder belastinginkomsten er zullen zijn, op zee en op land, na ingaan van deze wet, en hoeveel meer de verwachte opbrengsten zullen zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de genoemde cijfers van het te winnen gas en de aardgasbaten definitief zijn, en welke rol de gasprijs en gaswinning elders in Europa en de rest van de wereld speelt op deze cijfers.
Deze leden vragen of de regering verwacht dat buurlanden ook stappen zullen zetten om de eigen mijnbouwpositie in tact te houden, en welk effect dit heeft op de te verwachten effecten van de nieuwe investeringsaftrek.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering verwacht dat de verhoging van de investeringsaftrek op land leidt tot verbetering van de winning van resterende hoeveelheden gas. Welke consequenties gaat deze wetswijziging hebben voor de gaswinning op land? Waarom gaat de regering in tegen de wens van inwoners, waarvan het draagvlak inmiddels drastisch is afgenomen, zoals de regering zelf aangeeft? Is de regering het niet eens met de leden van de SP-fractie dat de overheid er juist voor de inwoners zou moeten zijn? Kan de regering dat antwoord toelichten?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de door deze wetswijziging voorgenomen verhoging van de investeringsaftrek niet alleen van toepassing zal worden op mijnbouwactiviteiten op de Noordzee, maar ook op de gaswinning op land. Hierdoor zal naar verwachting een toename plaatsvinden van gaswinning uit kleine velden op land. Deze leden achten deze ontwikkeling onwenselijk omdat hiermee in feite via economische stimulering de gaswinning zal worden uitgebreid. Hoe ziet de regering deze verwachtte ontwikkeling in relatie tot het klimaatakkoord? Hoe rijmt de regering deze wetswijziging met haar eerdere inzet geen nieuwe gaswinning op land toe te staan door een stop op het verlenen van nieuwe opsporingsvergunningen voor gas op land, hiermee teniet wordt gedaan? Deelt de regering de opvatting van de leden van de ChristenUnie-fractie dat de voorgenomen wetswijzing tot onbegrip onder burgers en tot maatschappelijke onrust zal leiden? Is de regering bereid de voorgenomen wetswijziging aan te passen, zodat de verhoging van de investeringsaftrek alleen van toepassing zal zijn op gaswinning op zee?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de nalevingskosten gelijk blijven aan de bestaande nalevingskosten. Kan de regering dat nader onderbouwen, want de reikwijdte van het wetsvoorstel wordt door de wijzigingen toch verruimd? Kan nog een keer op een rijtje gezet worden hoe de reikwijdte van het wetsvoorstel wordt verbreed (bijvoorbeeld naast zee ook op land, en naast gas en olie, ook zoutwinning en geothermie)? Welk type mijnbouwondernemingen valt onder de wet? Graag ontvangen deze leden een uitputtend overzicht. Wat dit betekent voor de nalevingskosten van de groepen bedrijven die straks ook onder de reikwijdte van de wet gaan vallen? In hoeverre is bij de berekening van de nalevingskosten en administratieve lasten ook rekening gehouden met lagere regelgeving? Met welke is wel en niet rekening gehouden?
Deze leden vragen of de bankgarantie en de «parent company guarantee» de enige mogelijkheden zijn als het gaat over de financiële zekerheid. Welke voorbeelden zijn er nog meer? Wanneer en waarom kan niet worden volstaan met de «parent company guarantee»? Wat verandert er in de huidige wet ten opzichte van de oude wet als het gaat om de vorm van financiële zekerheid of blijft dit gelijk?
De leden van de CDA-fractie lezen dat nog niet duidelijk is hoe hoog de kosten zullen zijn die verband houden met te stellen zekerheden voor het verwijderen van mijnbouwwerken op land. Kan de regering aangeven of hier onderzoek naar wordt gedaan? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan verwachten? Zo nee, is de regering bereid in kaart te brengen hoe hoog deze kosten zullen zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie willen benadrukken dat zij het van groot belang vinden dat de gassector verantwoordelijk wordt gesteld voor de verwijderingskosten van de infrastructuur indien er geen andere bestemming voor mogelijk is. Deze leden vinden daarom dat de Staat niet meer moet bijdragen aan de verwijderingskosten dan het economische aandeel van de Staat (direct of via EBN) hiertoe verplicht. Kan de regering verzekeren dat de Staat niet meer zal bijdragen dan zijn economisch aandeel hem wettelijk verplicht, en dat de gassector voor zijn volledige aandeel verantwoordelijk wordt gesteld?
De leden van de VVD-fractie merken op dat FIzzy Transition Venture een reactie heeft ingediend in de consultatieronde over elektrificatie van platforms. In hoeverre is dit een verplichting die uit deze wetswijziging voortvloeit? Wat zijn daarvan dan de gevolgen? Hoe is de toelichting aangepast, zoals wordt gesteld?
Deze leden merken op dat de nadere uitwerking van de verplichtingen tot het verwijderen dan wel achterlaten van pijpleidingen wordt voorzien in het nog te wijzigen Mijnbouwbesluit. In hoeverre en hoe wordt dit nog voorgelegd aan de Kamer? Wanneer is de wijziging van het Mijnbouwbesluit gereed?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het buiten werking stellen van een mijnbouwwerk vanwege een lage gasprijs hier in beginsel niet onder valt. Kan de regering dit nader toelichten? Wat betekent «in beginsel» in dit verband feitelijk? Er wordt aangegeven dat «(h)et) ...) is mogelijk (is) voor deze situatie een ontheffing te verlenen». Slaat dit terug op de situatie van een lage gasprijs?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) opmerkt dat de kosten voor het verwijderen dan wel schoon en veilig achterlaten van pijpleidingen aanzienlijk verschillen. De in dat kader te stellen financiële zekerheden zullen daarom ook aanzienlijk verschillen, terwijl niet op voorhand duidelijk hoeft te zijn voor welke optie wordt gekozen. Het uitgangspunt blijft dat kabels en pijpleidingen schoon en veilig mogen worden achtergelaten. Alleen in het geval een kabel of pijpleiding verwijderd moet worden, ontstaat een financiële verplichting. Dat vergt op dat moment een nadere afweging. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de financiële verschillen tussen het schoon en veilig achterlaten van pijpleidingen en het verwijderen hiervan inzichtelijk kan maken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat binnen een jaar nadat het mijnbouwwerk buiten werking is, ofwel een verwijderingsplan moet worden ingediend, ofwel een ontheffing moet worden aangevraagd. Waar ligt dit vast? In hoeverre is een jaar daarvoor haalbaar of realistisch? Hoe lang duren die procedures van de kant van de overheid? Klopt het dat het hier gaat om de indiening (niet de beoordeling en afhandeling), dat de indiening dus binnen een jaar gedaan moet zijn?
De leden van de VVD-fractie vragen welke correcties zijn aangebracht.
Artikel I
Onderdelen A, onder 2, F en I, eerste lid
Artikel 1, onderdelen aj en ak
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering in beeld heeft hoeveel mijnbouwwerken na het inwerkingtreden van deze wet gemeld zouden moeten worden en hoeveel ontheffingsverzoeken dan wel verwijderingsplannen daarop zullen volgen. Heeft EZK vervolgens voldoende capaciteit deze ontheffingsverzoeken en verwijderingsplannen binnen een redelijke tijd te beoordelen? Voorts vragen deze leden of de regering wil overwegen aan dit wetsvoorstel een overgangsbepaling toe te voegen op grond waarvan de mijnbouwindustrie een redelijke termijn krijgt om aan haar meldingsplicht voor bestaande situaties te voldoen en vervolgens daarvoor ontheffingsverzoeken of verwijderingsplannen in te dienen.
Artikel 44, tweede lid, en artikel 49, vierde lid
De leden van de CDA-fractie lezen dat in dit artikel geregeld wordt dat de vergunninghouder een mijnbouwwerk dat buiten werking is, binnen vier weken dient te melden bij de Minister van EZK. Deze verplichting geldt niet voor een mijnbouwwerk dat tijdelijk buiten werking is in gevallen die nader zullen worden uitgewerkt in het Mijnbouwbesluit. Uit de toelichting op dit artikel blijkt dat het tijdelijk buiten werking zijn om economische redenen (bijvoorbeeld een zeer lage gasprijs) niet uitgezonderd wordt van de verwijderingsplicht. Deze leden vragen of het zo begrepen moet worden dat in de hierboven genoemde situatie een ontheffing voor hergebruik als bedoeld in artikel 44b moet worden aangevraagd nu het de bedoeling is het mijnbouwwerk weer in werking te stellen als de marktomstandigheden zijn hersteld en dus sprake is van hergebruik als bedoeld in artikel 44b, vierde lid («hergebruik voor het doel waarvoor het mijnbouwwerk is opgericht»). Zou de regering hierop een nadere toelichting kunnen geven?
Artikel 44, derde en vierde lid
Om investeringen van de sector in CCS en waterstof verder mogelijk te maken, vragen de leden van de CDA-fractie of deze uitgaven hiervoor ook in aanmerking moeten kunnen komen voor de investeringsaftrek.
Artikel 44a, tweede, derde en vijfde lid en artikel III, eerste lid
De leden van de CDA-fractie merken op dat voor Mijnbouwbedrijven het van belang is om duidelijkheid te hebben over de periode vanaf het sluiten van de productie tot aan de toepassing van de infrastructuur voor duurzame toepassingen. Deze leden vragen hoe de regering omgaat met de kosten en aansprakelijkheden die gepaard gaan met het in stand houden van deze infrastructuur voor duurzame energie toepassingen. Artikel 44 geeft daar in hun ogen onvoldoende duidelijkheid over.
De voorzitter van de commissie, Renkema
De griffier van de commissie, Nava
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35462-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.