Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 15 april 2020 en het nader rapport d.d. 12 mei 2020, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het advies van de Afdeling advisering
van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 13 februari 2020, nr. 2020000335,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 15 april 2020, nr. W17.20.0029/IV, bied ik U hierbij aan.
Bij Kabinetsmissive van 13 februari 2020, no.2020000335, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, bij de Afdeling advisering van de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met implementatie van de Richtlijn (EU) 2018/645
van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 tot wijziging van Richtlijn
2003/59/EG betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders
van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen en
Richtlijn 2006/126/EG betreffende het rijbewijs (PbEU 2018, L 112), met memorie van
toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel
en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert
de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vicepresident van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot
het maken van inhoudelijke opmerkingen. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt het voorstel
van wet en de memorie van toelichting op enkele detailpunten aan te scherpen.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde
memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga