IV
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen.
Dit amendement handhaaft de huidige praktijk dat de betekening van exploten in persoon
of aan woonplaats dient plaats te vinden (artikel 46 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Als dat niet kan, mag een afschrift aan de woonplaats in een gesloten envelop worden
achtergelaten en als ook dat feitelijk onmogelijk is wordt het afschrift per post
bezorgd. Daarbij moet dan de reden van deze «feitelijke onmogelijkheid» worden vermeld
(artikel 47 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Het wetsvoorstel luidt dat van deze feitelijke onmogelijkheid om in persoon of aan
woonplaats te betekenen steeds sprake is zolang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven
dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met COVID-19. Dit betekent dat
de deurwaarder kan volstaan met het verstrekken van een afschrift per post, onder
vermelding van de richtlijnen van het RIVM om afstand te houden (vaak standaard met
een stempel).
Volgens de indieners is het belangrijkste doel van de betekeningsvoorschriften om
ervoor te zorgen dat een exploot degene voor wie het bestemd is daadwerkelijk bereikt.
Dat is, vanwege de aard van deze stukken, van groot belang. Door het aanbieden van
exploten via de post is dat minder gegarandeerd. De voorgestelde generieke uitzondering
is ook niet nodig, omdat de huidige wet al in de mogelijkheid voorziet om uit te leggen
waarom in een bepaalde situatie niet goed mogelijk is in persoon of aan woonplaats
te betekenen en waarom er voor is gekozen het exploot in de brievenbus te stoppen
of per post aan te bieden. Die reden zou bijvoorbeeld kunnen zijn gelegen in de situatie
ter plaatse of de aard van het exploot. Indieners achten het, ook voor de controleerbaarheid
achteraf, wenselijk als de deurwaarder in het exploot de daadwerkelijke reden van
de feitelijke onmogelijkheid van uitreiking in persoon vermeldt, en niet slechts kan
volstaan met vermelding van het feit dat de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat afstand
wordt gehouden.
De indieners zijn er voorts niet van overtuigd dat de risico’s voor deurwaarders een
generieke uitzondering rechtvaardigen en waarom niet gewoon met beschermingsmiddelen
zoals mondkapjes kan worden gewerkt. Dat geldt immers ook voor andere beroepen waarbij
contact met anderen plaatsvindt, zoals bijvoorbeeld boa’s en personeel in penitentiaire
inrichtingen. Het is de indieners voorts niet duidelijk geworden welke alternatieven,
zoals aangetekend versturen met bericht van ontvangst, de regering serieus heeft onderzocht
of overwogen. Uit de Nota naar aanleiding van het Verslag volgt veeleer dat de regering
er voor kiest de werkwijze die de deurwaarders zelf hebben gekozen (tijdelijk) codificeert.
In het licht van het belang dat is gemoeid met de betekeningsvoorschriften, kunnen
indieners zich daarmee niet verenigen.
Met het handhaven van de huidige praktijk en het schrappen van de generieke uitzondering
wordt er volgens de indieners beter geregeld dat een exploot degene voor wie het bestemd
is ook daadwerkelijk bereikt. De huidige wet biedt nu al de mogelijkheid om daar van
af te wijken, maar dan moet de feitelijke onmogelijkheid in dat specifieke geval wel
vermeld worden in het exploot. Volgens de indieners doet dit meer recht aan de positie
van de ontvanger van het exploot (bijvoorbeeld schuldenaren) enerzijds en de positie
en de belangen van gerechtsdeurwaarders anderzijds.