35 455 Tijdelijke regels voor experimenten met nieuwe stembiljetten (Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten)

I BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 mei 2022

Op 24 mei jl. ben ik met uw Kamer in debat getreden over het wetsvoorstel Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten (hierna: de Experimentenwet).1 In dit debat heb ik toegezegd om uw Kamer voorafgaand aan de stemming op dinsdag 31 mei a.s. te informeren over de mogelijkheid om in het Tijdelijk experimentenbesluit nieuwe stembiljetten (hierna: het Experimentenbesluit) – de algemene maatregel van bestuur die berust op de Experimentenwet – te regelen dat indien de kiezer bij een experiment met model 2 enkel een keuze maakt voor een partij, zijn stem wordt toegerekend aan de lijsttrekker van die partij. Uw Kamer vroeg mij tevens om nader in te gaan op de vraag hoe dit zich verhoudt tot de memorie van toelichting en de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel, waarin is toegelicht dat bij een experiment met model 2 de kiezer voor het uitbrengen van een geldige stem altijd een keuze maakt voor een partij én voor een kandidaat van die partij.

De Experimentenwet bevat de grondslag om te kunnen experimenteren met een ander model stembiljet dan het huidige stembiljet. Deze grondslag is algemeen geformuleerd en legt op wettelijk niveau het doel vast: het dient te gaan om een model stembiljet met een handzaam formaat, dat eenvoudig te tellen is en dat geschikt is voor het afbeelden van logo’s van politieke groeperingen ter bevordering van de toegankelijkheid van het stemmen. Op basis van deze algemene kaders is het mogelijk om te experimenteren met een ander model stembiljet dan het huidige. In de memorie van toelichting is uiteengezet welke twee modellen (model 1 en model 2) de regering uitwerkt om mee te kunnen experimenteren. De Experimentenwet bepaalt dat de concrete regels over het experiment en het model stembiljet worden neergelegd in het Experimentenbesluit en dat daarbij alleen van bepaalde, nader omschreven, artikelen van de Kieswet mag worden afgeweken indien dat noodzakelijk is om het experiment te kunnen houden. Het stemmen met een ander model stembiljet betreft immers een afwijking van de Kieswet, waarmee zorgvuldig moet worden omgegaan. De systematiek is daarom als volgt. Alleen als in het Experimentenbesluit concrete regels worden gesteld over de wijze waarop wordt afgeweken van de (limitatief opgesomde) artikelen uit de Kieswet,2 en voorts wordt bepaald welke regels er in plaats hiervan gelden voor een verkiezing waarbij een experiment wordt gehouden, is het mogelijk om te experimenteren. Het model stembiljet en hoe de kiezer hiermee geldig stemt, wordt dus pas geregeld in het Experimentenbesluit, dat bij beide Kamers wordt voorgehangen, om de parlementaire betrokkenheid te borgen.

Hoewel ik voornemens was om bij een experiment met model 2 in het Experimentenbesluit te regelen dat een stem ongeldig is indien de kiezer uitsluitend een keuze heeft gemaakt voor een partij (en niet tevens voor een kandidaat van die partij), ben ik tijdens het debat met uw Kamer tot het inzicht gekomen dat het in het belang van de kiezer aangewezen is om dit standpunt te heroverwegen. Indien uw Kamer instemt met de Experimentenwet, kan uw Kamer in het Experimentenbesluit dat wordt voorgehangen, straks het artikel lezen dat bij het enkel inkleuren van een stemvakje voor een partij, de stem wordt toegerekend aan de lijsttrekker van de betreffende partij. Dit kan in het Experimentenbesluit op dezelfde wijze worden vormgegeven als in het wetsvoorstel tot Wijziging van de Kieswet in verband met de definitieve invoering van het nieuwe stembiljet voor kiezers buiten Nederland (35670), zoals dat is komen te luiden na aanvaarding van het amendement van het lid Leijten.3

Terecht werd mij in het debat de vraag gesteld hoe dit zich verhoudt tot de memorie van toelichting en memorie van antwoord bij het wetsvoorstel. Hoewel, zoals gezegd, de regels omtrent de wijze waarop de kiezer geldig stemt met een ander model stembiljet dan het huidige, pas worden vastgesteld in het Experimentenbesluit, wordt hier in de toelichting al relatief uitvoerig op ingegaan, zowel wat betreft model 1 als 2. Dit is gedaan om een meer concreet beeld te schetsen van wat de regering hierbij voor ogen heeft. Indien in de memorie van toelichting enkel in abstracto zou worden beschreven dat het wetsvoorstel een grondslag biedt om te experimenteren, zou onder andere uw Kamer geen goed beeld hebben bij de voornemens van de regering, hetgeen de behandeling niet ten goede zou komen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel loopt in die zin in feite dus vooruit op hetgeen het wetsvoorstel als zodanig nog niet regelt, maar beoogd was op te nemen in de uitvoeringsregelgeving. Om die reden ook staat in de memorie van toelichting steeds «de regering is voornemens» om dit bij algemene maatregel van bestuur (het Experimentenbesluit) op deze wijze te gaan regelen. Hoewel uit dit voornemen duidelijk blijkt hoe ik de regels rondom de geldigheid van stemmen bij het experiment met model 2 voor ogen had, staat dit er niet aan in de weg dat dit voornemen nu wordt bijgesteld naar aanleiding van de door u naar voren gebrachte inzichten tijdens de behandeling van het wetsvoorstel, die ik graag wil volgen. Dit bijgestelde voornemen zal juridisch worden geregeld in het Experimentenbesluit. Daarbij wijs ik er mogelijk ten overvloede op dat ook het debat dat we met elkaar gevoerd hebben en deze brief onderdeel zullen gaan uitmaken van de wetsgeschiedenis.

Tot slot wil ik nog kort ingaan op de vraag vanuit uw Kamer of een novelle niet de juiste route zou zijn om het beschreven vraagstuk juridisch te regelen, in lijn met het amendement dat het lid Leijten indiende bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer.4 Hoewel het op zich mogelijk is om het beoogde doel te realiseren via een novelle met betrekking tot het wetsvoorstel, ligt het, gelet op de hierboven beschreven systematiek van de Experimentenwet, minder voor de hand om het op het niveau van de wet te regelen. De concrete bepalingen omtrent een model stembiljet, waaronder regels over de geldigheid, worden immers vastgesteld in het Experimentenbesluit.

Ik vertrouw erop uw Kamer hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Een afschrift van deze brief heb ik gezonden aan de Tweede Kamer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot


X Noot
1

Kamerstukken 35 455.

X Noot
2

Onder de bepalingen uit de Kieswet waarvan mag worden afgeweken, vallen ook bepalingen met betrekking tot de stemopneming, waaronder het bepalen van de geldigheid van de stem (zie artikel 3, tweede lid, onder b van het wetsvoorstel; het gaat om artikel N 7 en N 8 van de Kieswet).

X Noot
3

Kamerstukken II 2021/22, 35 670, nr. 11 (aanvaard).

X Noot
4

Kamerstukken II 2021/22, 35 455, nr. 11 (verworpen).

Naar boven