35 447 Regels omtrent gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden)

N NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 april 2024

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het nader voorlopig verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. Graag ga ik hieronder, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, in op de gestelde vragen.

De Autoriteit persoonsgegevens heeft op 3 november 2023 advies uitgebracht over het ontwerpbesluit gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (concept-BGS).1 Dit advies gaat ook in op het onderhavige wetsvoorstel voor een Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (hierna: WGS).

De fracties van BBB, GroenLinks-PvdA, D66 en JA21 hebben gevraagd om een puntsgewijze reactie op dit advies. Deze reactie volgt in paragraaf 2. In paragraaf 3 wordt ingegaan op enkele vragen naar aanleiding van dit advies.

2. Advies van de Autoriteit persoonsgegevens op concept-BGS

De AP ziet veel betekenisvolle verbeteringen waardoor er gaandeweg een veel beter doordacht geheel is ontstaan. Toetsbaarheid en transparantie zijn materieel in orde gebracht. Veel zal volgens de AP echter afhangen van de striktheid waarmee de criteria voor het mogen inschakelen van het samenwerkingsverband zullen worden bewaakt. Om te komen tot rechtmatige gegevensdeling adviseert de AP om een preventieve rechterlijke toets van de voorgenomen gegevensverwerkingen op te nemen in de WGS. Dit kan volgens de AP geschieden via het op 13 november 2023 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de WGS.2 In afwachting daarvan zou de Eerste Kamer de WGS nog niet moeten aannemen, aldus de AP. Verder kan volgens de AP bij die gelegenheid ook de delegatiesystematiek van de WGS worden gewijzigd (facultatieve delegatiegrondslagen vervangen door imperatieve grondslagen).

Over het concept-BGS heeft de AP drie opmerkingen, voornamelijk van wetstechnische aard. De laatstbedoelde drie opmerkingen van de AP zijn overgenomen.3

Vanwege de hierna volgende overwegingen bestaat er geen voornemen om een voorstel tot wijziging van de WGS bij de Tweede Kamer in te dienen of om het voornoemde wetsvoorstel tot wijziging van de WGS aan te passen.

2.1 Rechterlijke toets van gegevensverwerkingen

De AP adviseert om voor iedere voorgenomen verwerking van persoonsgegevens binnen een samenwerkingsverband een onafhankelijke rechterlijke toetsing in te voeren in de WGS, omdat dit volgens de AP een noodzakelijke en gebruikelijke waarborg is om toetsing op de noodzaak van de verwerking voor elke deelnemer te garanderen en een disbalans in de bescherming van de burger te voorkomen. Deze aanbeveling is nieuw ten opzichte van de eerdere adviezen van de AP over de WGS. De AP vindt dat een burgemeester of officier van justitie bij iedere voorgenomen gegevensverwerking aan een rechter-commissaris moet verzoeken om bindend te toetsen of de voorgenomen gegevensverwerking voldoet aan de wettelijke criteria, met welke deelnemers er informatie moet worden gedeeld en welke informatie. De kern van de argumentatie van de AP is tweeledig:

  • 1. De AP is bezorgd dat er onvoldoende op wordt toegezien dat er niet te veel gegevensdeling plaatsvindt. De deelnemers aan een samenwerkingsverband hebben geen belang bij het blokkeren van door één of meer deelnemers nuttig geachte gegevensverwerkingen. De rechtmatigheidscommissie brengt geen onafhankelijk voorafgaand oordeel over de beoogde verwerking en de inmenging in grondrechten.

  • 2. De impact van de gegevensverwerking op betrokkenen (die nog geen verdachten zijn) zonder hun medeweten is minimaal vergelijkbaar met de impact van de inzet van zware opsporingsmiddelen, zoals de huiszoeking en de telefoontap.

Zoals de AP terecht opmerkt, moet worden voorkomen dat er ongecontroleerde en overmatige gegevensdeling plaatsvindt. Een belangrijke waarborg daartegen bestaat evenwel al met de Algemene verordening gegevensbescherming. Ingevolge de beginselen daarvan moet elke verwerking van persoonsgegevens immers gebonden zijn aan specifieke doelen en moet worden voldaan aan de eis van dataminimalisatie. De verwerkingsverantwoordelijke moet kunnen aantonen dat daarvan sprake is. In aanvulling hierop wordt met de WGS en het BGS voorzien in verdere voorwaarden en waarborgen voor een rechtmatige gegevensverwerking in de betreffende samenwerkingsverbanden. Uit de Algemene verordening gegevensbescherming of ander hoger recht volgt niet dat voor de samenwerkingsverbanden een voorafgaande rechterlijke toets vereist is. De toevoeging aan deze waarborgen van een preventieve rechterlijke toets zou voorts (1.) nauwelijks werkbaar zijn, (2.) niet in het systeem voor de bescherming van persoonsgegevens passen en (3.) een breuk vormen met het stelsel uit het Wetboek van Strafvordering.

Overigens heeft de AP in haar drie eerdere adviezen over de WGS geen aanbeveling opgenomen over een preventieve rechterlijke toets.

Hierna wordt een en ander puntsgewijs toegelicht.

2.1.1 Werkbaarheid

Een vereiste dat inhoudt dat de rechter-commissaris vooraf toestemming moet geven voor elke gegevensverwerking in een samenwerkingsverband, laat zich in de praktijk nauwelijks realiseren en zou met zich brengen dat de rechter intensief wordt betrokken bij een bestuurlijke afweging. En zoals hierna nader zal worden toegelicht, hoort deze afweging in het systeem voor de bescherming van persoonsgegevens te worden gemaakt door de (bevoegde en op hun handelen aan te spreken) deelnemers aan het samenwerkingsverband.4 De deelnemers zijn bij uitstek op de hoogte van de elementen die op hun specifieke werkterreinen afgewogen moeten worden. Het werkveld van de rechter-commissaris verhoudt zich hier bezwaarlijk toe. Dat is vooral gericht op de opsporing en vervolging van strafbare feiten; zijn kennis en kunde bevindt zich dientengevolge op het domein van strafrecht en strafvordering en niet op het meer bestuursrechtelijk georiënteerde terrein van het gegevensbeschermingsrecht en de sectorale regelgeving die op de deelnemers van toepassing is.

Dit klemt temeer daar het verlenen van toestemming voor iedere voorgenomen gegevensverwerking een enorm beslag zal leggen op de personele capaciteit van de rechterlijke macht, waarbij het daarenboven gaat om materie die vreemd is aan de gebruikelijke taken van de rechter-commissaris. Dat capaciteitsbeslag zou ook gelden voor de officieren van justitie onderscheidenlijk de burgemeesters, omdat zij in het voorstel van de AP degenen zijn die voor de gegevensverwerkingen om toestemming zouden moeten vragen van de rechter-commissaris.

De Infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) telt nu circa 16.000 bevragingen per jaar, de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) werken aan circa 1300 casus per jaar en bij het Financieel Expertisecentrum (FEC) vinden circa 80 verwerkingen per jaar plaats. Naast de omvangrijke lasten die een dergelijke nieuwe taak voor de toch al zwaar belaste kabinetten van rechters-commissarissen en voor de officieren van justitie en burgemeesters met zich zou brengen, zou deze ook ernstig afbreuk doen aan de beoogde verbetering van de slagkracht van de samenwerkingsverbanden. Daarmee zou het doel van dit wetgevingstraject, te weten de verbetering van de gegevensdeling voor het doel van de betrokken samenwerkingsverbanden, niet worden gerealiseerd.

Voornoemde bezwaren zouden ook opgaan indien niet de rechter-commissaris maar een andere rechter de preventieve toets op alle gegevensverwerkingen doet: ook dat zou voorbijgaan aan de benodigde specialistische kennis en expertise inzake de werking van de samenwerkingsverbanden en de specifiek toepasselijke regelgeving, het enorme beslag op de capaciteit van rechters, officieren van justitie en burgemeesters, en de nadelige gevolgen voor de slagkracht.

2.1.2 Systeem gegevensbeschermingsrecht

Een preventieve rechterlijke toets – ongeacht welke rechter het betreft – past om diverse redenen ook niet in het Unierechtelijke systeem voor de bescherming van persoonsgegevens:

  • Een voorafgaande rechterlijke toets staat haaks op de rolverdeling uit de AVG. Die rolverdeling is dat de verwerkingsverantwoordelijken – in dit geval de deelnemers aan het samenwerkingsverband – verantwoordelijk zijn voor de naleving van de regels van het gegevensbeschermingsrecht. De deelnemers dragen de gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijkheid in de zin van artikel 26 van de AVG voor de gezamenlijke gegevensverwerking in het samenwerkingsverband, zoals toegelicht in het nader rapport inzake de WGS en de toelichting op artikel 1.4 WGS.5 Zij hebben een eigen verantwoordingsplicht op grond van de AVG (artikel 5, tweede lid, AVG). Bij niet-naleving dragen zij – en niet de rechter – de verantwoordelijkheid en kan de AP bestuursrechtelijke sancties opleggen.6 De AVG gaat dus uit van het nemen van verantwoordelijkheid, met achteraf de mogelijkheid van toetsing door de AP dan wel de rechter.

  • Met de voorgestelde toets door de rechter-commissaris zou de regelgeving ter bescherming van persoonsgegevens, die voor de overheid meer bestuursrechtelijk georiënteerd is, in een strafrechtelijke context worden geplaatst. Dit leidt echter tot complicaties, zoals ook blijkt uit de door de AP voorgestane rol van de burgemeester en de officier van justitie. De verantwoordelijkheid van deze gezagsdragers voor respectievelijk de handhaving van de openbare orde7 en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde8 zijn niet verenigbaar met de bestaande verantwoordelijkheden voor het functioneren van de instanties die deelnemen aan een samenwerkingsverband. Daarmee worden de verantwoordelijkheden juist diffuser. Dat de burgemeester of de officier van justitie aan de rechter om toestemming zou moeten vragen voor een gegevensverwerking, verdraagt zich bovendien niet goed met het feit dat ook de andere deelnemers het initiatief kunnen nemen voor een gegevensverwerking. Dat hiermee het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens over meerdere partijen en fases (vooraf en achteraf) wordt verdeeld zal leiden tot overlap en daarmee tot onduidelijkheid.

  • Een toets door de rechter-commissaris zou tot rechtsonzekerheid kunnen leiden over het toepasselijke gegevensbeschermingsrecht. Als een rechter-commissaris toestemming geeft op verzoek van een officier van justitie, wekt dat de indruk dat het gaat om de opsporing en vervolging van strafbare feiten en dat op de voorgenomen gegevensverwerking dus niet de AVG, maar de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging toepasselijk is,9 die in Nederland is geïmplementeerd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Vermenging van stelsels ware te voorkomen. Dat is niet alleen van belang voor de deelnemers aan de samenwerkingsverbanden, die dan zouden worden geconfronteerd met verschillende privacyregimes, maar ook voor de betrokkenen, voor wie duidelijk moet zijn wat hun rechten zijn. Beoogd is dat alleen de AVG van toepassing is op de samenwerkingsverbanden.

2.1.3 Stelsel Wetboek van Strafvordering

Een voorafgaande toets door de rechter-commissaris zou ook een breuk vormen met het stelsel uit het Wetboek van Strafvordering. De rechter-commissaris houdt toezicht op de voortgang en rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek, dat onder leiding staat van de officier van justitie, en kan toestemming geven om bepaalde opsporingsmethoden in te zetten die een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich meebrengen. Bij de gegevensverwerking door de samenwerkingsverbanden is echter meestal (nog) geen sprake van een opsporingsonderzoek; het doel is immers te beoordelen welke aanpak in de voorliggende situatie het beste is. Die aanpak zal doorgaans niet strafrechtelijk zijn, maar zal dan bijvoorbeeld een bestuursrechtelijke of een sociale interventie inhouden. De WGS gaat immers over een multidisciplinaire aanpak. De opmerking van de AP, dat alle samenwerkingsverbanden in de kern in het teken staan van strafrechtelijke handhaving en handhaving van de openbare orde, laat zich dan minder goed plaatsen.

De impact van gegevensverwerkingen op grond van de WGS rechtvaardigt evenmin dat de toets van de rechter-commissaris uit het Wetboek van Strafvordering wordt overgenomen. De impact van de WGS is bezwaarlijk te vergelijken met de impact van zware opsporingsmiddelen zoals het doorzoeken van woningen, het zetten van telefoontaps en het vorderen van telecomdata. De rechter-commissaris geeft dan toestemming voor de verkrijging van nieuwe informatie met behulp van bepaalde ingrijpende opsporingsbevoegdheden en niet voor het verder verwerken van informatie waarover men al rechtmatig beschikt, zoals in de WGS. Overigens is de strafvorderlijke bevoegdheid tot het vorderen van gegevens bij derden in beginsel toebedeeld aan de officier van justitie; de rechter-commissaris is daarbij niet betrokken (artikelen 126nd/126ud Sv). Het komt vreemd voor wanneer de officier van justitie toestemming nodig heeft van de rechter-commissaris voor de verdere verwerking van gegevens tot de verkrijging waarvan hij zelfstandig bevoegd is.

Dat betrokkenen volgens de AP onder de WGS vaak niet weten dat gegevens over hen worden verwerkt en dat ook niet hoeven te verwachten, behoeft nuancering: de WGS laat de informatieplicht uit de AVG onverlet. Het hangt van het geval af of er een uitzonderingsgrond uit de AVG van toepassing is.10 Dat er uitzonderingen op de informatieplicht mogelijk zijn, wil nog niet zeggen dat de impact te vergelijken is met die van zware opsporingsmiddelen. De impact verschilt per samenwerkingsverband en per soort gegevensverwerking. In een Zorg- en Veiligheidshuis worden zorg en sociale voorzieningen ingezet om recidive te voorkomen, in aanvulling op reeds lopende straf- en bestuursrechtelijke maatregelen of om de inzet van deze maatregelen zo mogelijk te voorkomen. Bij een iCOV-themarapportage kan de impact groter zijn; daarom regelt het concept-BGS daarvoor diverse voorwaarden en waarborgen. De WGS biedt in ieder geval geen basis voor het vergaren van nieuwe informatie; de deelnemers aan een samenwerkingsverband mogen alleen gegevens uitwisselen waarover zij al rechtmatig beschikken. De impact is bovendien in zoverre beperkt dat de WGS geen andere bevoegdheden regelt dan inzake gegevensverwerking.

2.1.4 Andere waarborgen

De AP wijst er terecht op dat het van belang is dat gegevensdeling binnen de perken blijft, gelet op het uitgangspunt van dataminimalisatie dat aan de AVG ten grondslag ligt. Om de risico’s te minimaliseren, bevatten de WGS en het BGS echter talrijke waarborgen en vormen van toezicht en verantwoording in aanvulling op de AVG. Met de getroffen waarborgen kan worden volstaan. Naast de rechtmatigheidsadviescommissies gaat het dan om de onafhankelijke coördinerend functionaris voor de gegevensbescherming (FG) voor het samenwerkingsverband (artikel 1.4, tweede lid, WGS). Deze houdt samen met de FG’s van de deelnemers toezicht op de gegevensverwerking. Dit kunnen zij intensiveren afhankelijk van onder meer de risico’s en de aard en omvang van de verwerking (artikel 39, tweede lid, AVG). Verder zijn onafhankelijke, periodieke privacy audits verplicht, waarvan de resultaten aan de AP moeten worden gezonden (artikel 1.10 WGS). Ook de AP houdt toezicht en kan handhaven, evenals de rechter die de rechtmatigheid kan toetsen. De deelnemers aan de samenwerkingsverbanden hebben dan ook evident een belang bij het tegengaan van onrechtmatige gegevensverwerkingen. Een voorafgaande rechterlijke toets ligt, alles overziend, niet in de rede.

2.2 Delegatiesystematiek

Vanuit een oogpunt van wetgevingsarchitectuur en democratische legitimatie vindt de AP dat wezenlijke bepalingen uit het concept-BGS in de WGS zouden kunnen worden opgenomen en/of dat de betreffende delegatiegrondslagen zoveel mogelijk imperatief zouden kunnen worden geformuleerd. De AP zou het vanuit rechtsstatelijk en democratisch oogpunt bijvoorbeeld ook moeilijk voorstelbaar vinden indien het Wetboek van strafvordering (de formele wet) aan opsporingsambtenaren een algemeen geformuleerde aanhoudingsbevoegdheid verleent, met daarbij de bepaling dat bij amvb voorwaarden en beperkingen kunnen worden gesteld.

Het belangrijkste aspect hierbij is welke rechtsbescherming het samenstel van wet en amvb onder de streep bieden. Daarover kan worden vastgesteld dat de delegatiegrondslagen uit de WGS in zeer uitgebreide mate worden ingevuld met het BGS, en dat elke gegevensverwerking moet voldoen aan het gegevensbeschermingsrecht. Zoals de AP erkent, staat hoger recht deze vorm van delegatie toe.

Hoe de verdeling over de wet en amvb is, hangt ervan af welke elementen volgens de wetgever zo gewichtig zijn dat de volksvertegenwoordiging rechtstreeks bij de vaststelling moet worden betrokken. De hoofdelementen van een regeling moeten in de wet worden opgenomen. De hoofdelementen van de vier (clusters van) samenwerkingsverbanden zijn in voldoende mate opgenomen in de WGS. Dit heeft de Afdeling advisering van de Raad van State ook bevestigd in haar voorlichting.11 Voor een nadere toelichting op de redenen voor de delegatiesystematiek wordt verwezen naar de memorie van antwoord.12 Zoals daarin is toegelicht maakt regeling van bepaalde aspecten bij amvb het mogelijk om flexibeler te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen. Te denken valt aan de criteria waar het startpunt van de gegevensverwerking aan moet voldoen. Die criteria kunnen bijstelling behoeven door actuele ontwikkelingen in de georganiseerde criminaliteit.

De bevoegdheden onder de WGS zijn in zoverre anders dan onder het Wetboek van Strafvordering dat de WGS geen bevoegdheden creëert om interventies te plegen, en vanwege de hierboven genoemde redenen inzake de impact van de gegevensverwerking. Alleen gegevensverwerking wordt geregeld. De gezamenlijke gegevensverwerking op grond van de WGS staat ten dienste aan de uitoefening van bestaande wettelijke taken en bevoegdheden van de deelnemers.

2.3 Evaluatie

De evaluatie ingevolge artikel 5.1 van de WGS zal zich volgens de AP ook moeten richten op de vraag of de samenwerkingsverbanden onverminderd noodzakelijk zijn en of de bescherming van persoonsgegevens uiteindelijk op een voldoende niveau in de uitvoering voldoende gestalte krijgt. De AP stelt dat de noodzaak in de toekomst een punt van aandacht blijft, omdat er voor het aanpakken van min of meer dezelfde problematiek (witwassen, ondermijning) vaak ook andere, eveneens ingrijpende wettelijke mogelijkheden zijn, zodat stelsels kunnen gaan doubleren. Er moet dan een keuze worden gemaakt, op straffe van verval van rechtmatigheid van een stelsel.

Volgens artikel 5.1 van de WGS richt de evaluatie zich op de doeltreffendheid en effecten van deze wet in de praktijk. Formeel gezien is het niet een doel van de WGS om deze samenwerkingsverbanden op te richten, aangezien ze al geruime tijd bestaan. Toch ligt het in de rede om ook de doeltreffendheid en effecten van de samenwerkingsverbanden te betrekken in de wetsevaluatie, voor zover deze verband houden met de doeltreffendheid en effecten van de WGS.

Wat betreft de noodzaak van samenwerkingsverbanden in relatie tot doublures, bestaat er enige overlap tussen de samenwerkingsverbanden FEC, iCOV en de RIEC’s, maar dat laat onverlet dat de betreffende samenwerkingsverbanden meerwaarde hebben. Dit is toegelicht in de Kamerbrief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 17 december 2021.13 In die brief is ook beschreven dat de WGS niet overlapt met de wetgeving over witwassen.14

De vraag of de bescherming van persoonsgegevens in de uitvoering op een voldoende niveau voldoende gestalte krijgt, zal onderdeel zijn van de wetsevaluatie. De WGS is er immers bij uitstek op gericht om gegevensverwerkingen – in dit geval door samenwerkingsverbanden – in goede en rechtmatige banen te leiden. De wetsevaluatie zal daarom ook betrekking hebben op de doeltreffendheid en effecten van de waarborgen die de WGS en het BGS bevatten om de bescherming van persoonsgegevens te versterken. De onafhankelijke privacy audits kunnen voor de wetsevaluatie worden gebruikt als input.

3. Wijzigingswet

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA melden reeds nu dat zij het onderhavige wetsvoorstel in samenhang met een door de Tweede Kamer aanvaard voorstel tot wijziging van de WGS willen behandelen.

De leden van de JA21-fractie vragen de regering te reflecteren op de opmerking van de AP dat de Eerste Kamer de WGS nog niet zou moeten aannemen in afwachting van de beoogde wijzigingen in het BGS.

De leden van de BBB-fractie vernemen graag hoe de regering reageert op het standpunt van de AP dat de Eerste Kamer het voorliggende wetsvoorstel in afwachting van het wetsvoorstel met beoogde wijzigingen nog niet zou moeten aannemen. Ziet de regering eventuele risico’s ziet in het aannemen van het huidige voorstel voordat deze aanpassingen zijn doorgevoerd?

Zoals hierboven is toegelicht, bestaat er naar aanleiding van het advies van de AP geen voornemen om nadere wijzigingen voor te stellen in de WGS. De behandeling van de WGS is hiervan dus niet afhankelijk. Het kabinet ziet geen risico’s in het aannemen van het huidige wetsvoorstel voordat de wijzigingswet15 is aangenomen. Zoals de Afdeling advisering van de Raad van State terecht heeft opgemerkt, is het voordeel van die volgorde dat op korte termijn recht kan worden gedaan aan het belang om de gegevensverwerking in bestaande samenwerkingsverbanden toereikend te regelen.16 Ik herhaal mijn toezegging dat de artikelen 3.1 tot en met 3.3 van de WGS niet in werking treden, zolang het parlement de wijzigingswet WGS niet heeft aangenomen.

De leden van de D66-fractie zouden graag gedetailleerd van de regering vernemen hoe de kritiek van de Raad van State op het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel Waarborgen parlementaire betrokkenheid bij aanwijzing van andere samenwerkingsverbanden17 die verwerkt is in het nader rapport18 (36 461-4) zich verhoudt tot de kritiek van de AP op het Besluit en op het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel.

Het door de leden van de D66-fractie aangehaalde wetsvoorstel19 tot wijziging van de WGS en het bijbehorende advies20 van de Afdeling advisering hebben betrekking op (de procedure voor het tijdelijk bij amvb regelen van) andere samenwerkingsverbanden dan de vier (clusters) van samenwerkingsverbanden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel WGS.21 Het BGS en het bijbehorende advies van de AP hebben daarentegen betrekking op (nadere regels over) de samenwerkingsverbanden die in het wetsvoorstel WGS zijn opgenomen. Dit betreft dus iets anders dan (de procedure voor het tijdelijk bij amvb regelen van) andere samenwerkingsverbanden.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
2

Het bij koninklijke boodschap van 13 november 2023 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in verband met het waarborgen van de parlementaire betrokkenheid bij de aanwijzing van andere samenwerkingsverbanden (Kamerstukken 36 461).

X Noot
3

Conform het advies van de AP is artikel 1.11 van het concept-BGS verdeeld in twee leden, is «indien» vervangen door «voor zover» in de artikelen 2.3, tweede lid, en 2.7, tweede lid, en is in artikel 2.15 in de omschrijving van «gegevens omtrent de woonsituatie» een concretisering met objectieve criteria opgenomen, onder schrapping van de zinsnede «historie van inschrijvingen op het adres».

X Noot
4

Zie in soortgelijke zin het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de aanvankelijke bepaling volgens welke de AP voorafgaande toestemming zou moeten geven voor geautomatiseerde gegevensanalyse: Kamerstukken II 2019/20, 35 447, nr. 4, blz. 19.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 447, nr. 4, blz. 17 en Kamerstukken II 2019/20, 35 447, nr. 3, blz. 66–67.

X Noot
6

Zie nader antwoord 46 van de memorie van antwoord, Kamerstukken I 2022/23, 35 447, K.

X Noot
7

Artikel 172, eerste lid, Gemeentewet.

X Noot
8

Artikel 124 Wet op de rechterlijke organisatie.

X Noot
9

Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119).

X Noot
10

Een uitzondering op de verplichting om een betrokkene te informeren geldt onder meer bij doorkruising van opsporings- en toezichtbelangen. Vervalt die uitzondering, dan moet een betrokkene in principe alsnog worden geïnformeerd (zie ook de toelichting op artikel 1.3, derde lid, BGS).

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 35 447, H, blz. 9.

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 35 447, K, antwoord 32.

X Noot
13

Kamerstukken II 2021/22, 35 447, nr. 21, bijlage, punt 13.

X Noot
14

Kamerstukken II 2021/22, 35 447, nr. 21, bijlage, punt 12.

X Noot
15

Het bij koninklijke boodschap van 13 november 2023 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in verband met het waarborgen van de parlementaire betrokkenheid bij de aanwijzing van andere samenwerkingsverbanden (Kamerstukken 36 461).

X Noot
16

Kamerstukken I 2021/22, 35 447, H, blz. 10.

X Noot
17

Met Kamerstuknummer 36 461.

X Noot
18

Kamerstukken II 2023/24, 36 461, nr. 4.

X Noot
19

Het bij koninklijke boodschap van 13 november 2023 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in verband met het waarborgen van de parlementaire betrokkenheid bij de aanwijzing van andere samenwerkingsverbanden (Kamerstukken 36 461).

X Noot
20

Volgens de Afdeling is de nahangprocedure dubbelop en onnodig en kan die die op gespannen voet staan met het spoedeisende karakter van de situaties waarin een samenwerkingsverband tijdelijk bij amvb kan worden geregeld (Kamerstukken II 2023/24, 36 461, nr. 4, blz. 2–3) De parlementaire betrokkenheid is volgens de Afdeling voldoende gewaarborgd doordat de regering zo spoedig mogelijk een wetsvoorstel moet indienen om het betreffende samenwerkingsverband alsnog in de WGS op te nemen. Het parlement oefent zijn invloed uit in de vorm van het wel of niet aannemen of aanpassen van dat wetsvoorstel. Daarom is conform het advies van de Afdeling de nahangprocedure geschrapt uit dat wetsvoorstel, zoals is toegelicht in het nader rapport (Kamerstukken II 2023/24, 36 461, nr. 4, blz. 3).

X Noot
21

Het wetsvoorstel regelt dat de mogelijkheid uit de WGS om bij algemene maatregel van bestuur andere samenwerkingsverbanden te regelen, alleen nog tijdelijk mag worden gebruikt, in spoedsituaties, ter overbrugging van de tijd die nodig is om een wetswijziging tot stand te brengen om zo’n ander samenwerkingsverband alsnog in de WGS zelf te regelen. Hiermee wordt opvolging gegeven aan de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de WGS van 23 november 2021 (Kamerstukken I 2021/22, 35 447, H).

Naar boven