35 447 Regels omtrent gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden)

B BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan het college voor de Rechten van de Mens

Den Haag, 19 april 2021

Op dit moment ligt het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden1 ter behandeling voor in de Eerste Kamer. Na kennisneming van het advies van het College voor de Rechten van de Mens2, het advies van de Raad van State en het nader rapport3, alsmede de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer, zouden de leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van de Eerste Kamer het College voor de Rechten van de Mens een aantal vragen willen stellen ten behoeve van de verdere behandeling van het wetsvoorstel.

Allereerst zouden voornoemde leden graag het oordeel vernemen van het College voor de Rechten van de Mens op het wetsvoorstel zoals dit op dit moment voorligt in de Eerste Kamer, mede gelet op het feit dat het voorstel op meerdere punten is geamendeerd door de Tweede Kamer. Zij nodigen u uit uw opmerkingen bij het voorstel naar voren te brengen.

Daarnaast zouden voornoemde leden graag willen vernemen van het College voor de Rechten van de Mens of in het wetsvoorstel voldoende voorzorgsmaatregelen zijn opgenomen om schending van artikel 1 van de Grondwet in het algemeen en andere schendingen van grondrechten in het bijzonder, te voorkomen. Welke risico's ziet het College nog?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet en danken u bij voorbaat. Zij merken voor uw informatie nog op dat ook aan de Autoriteit Persoonsgegevens nader advies gevraagd zal worden over het wetsvoorstel, alsmede dat een voorlichtingsverzoek bij de Afdeling advisering van de Raad van State gedaan zal worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer


X Noot
1

Kamerstukken 35 447.

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 35 447, nr. 3, bijlage Advies College voor de Rechten van de Mens.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 447, nr. 4.

Naar boven