35 434 Tijdelijke voorzieningen op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid)

C NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 april 2020

Inleiding

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid met betrekking tot het wetsvoorstel voor een Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. Graag beantwoorden wij de gestelde vragen. Bij de beantwoording is de indeling van het verslag aangehouden en zijn de vragen van een nummering voorzien.

De fractieleden van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel inzake de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid. Het voorstel geeft de leden aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zien de nut en noodzaak van dit als verzamelwet te kenschetsen voorstel in. Desalniettemin hebben zij op twee onderdelen enkele opmerkingen en vragen.

De 50PLUS-fractieleden onderschrijven de noodzaak van een spoedige behandeling van het wetsvoorstel betreffende de bovenstaande tijdelijke wet. Dit wetsvoorstel past een groot aantal wetten aan om de continuïteit van het wetgevingsproces, de rechtspraak en het openbaar bestuur tijdens de beperkende maatregelen als gevolg van de uitbraak van COVID-19, te garanderen. De leden van de 50PLUS-fractie hebben een paar vragen over voorliggend wetsvoorstel.

De leden van de PvdD-fractie sluiten zich aan bij de vragen gesteld door de fractieleden van GroenLinks, D66 en 50PLUS.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

1.

De fractieleden van GroenLinks hebben uit de praktijk van de rechtspraak/advocatuur begrepen dat de regie over het tot stand brengen van de videoverbinding die het mogelijk maakt dat preventief gehechte verdachten op afstand aan een strafzitting kunnen deelnemen, in de praktijk bij de Penitentiaire inrichting (hierna: PI) ligt, en dat het derhalve de PI is die bepaalt wanneer een verbinding tot stand wordt gebracht en wordt beëindigd.

De voornoemde leden hebben ook begrepen dat sommige PI’s hebben bepaald dat in bepaalde zaken per verdachte maximaal 45 minuten kan worden getelehoord, waarna de verbinding vanuit de PI wordt verbroken. 45 minuten is in vrijwel alle strafzaken onvoldoende om een strafzaak inhoudelijk te kunnen behandelen. Het betekent dat een verdachte kort kan worden gehoord over de feiten en zijn persoonlijke omstandigheden, maar dat hij de rest van de zitting moet missen omdat de tijd dan om is. Verdachten zijn in dat geval niet aanwezig bij het requisitoir en de eis van de officier, het pleidooi van de advocaat en de gelegenheid tot het voeren van het laatste woord. Dat de regie over de videoverbinding bij de PI ligt, betekent ook dat andere procesdeelnemers, zoals de benadeelde partij/slachtoffer/nabestaande, niet aan de videoconferentie kunnen deelnemen. Zij zijn vaak aangewezen op houtje-touwtje oplossingen, zoals het meeluisteren/praten via een telefoon die in de zittingszaal bij een microfoon wordt geplaatst. Waarbij het meeluisteren/praten ook nog is beperkt tot één persoon, en het dus niet mogelijk is dat meerdere slachtoffers/nabestaanden, of zowel benadeelde als diens advocaat, op afstand deelnemen. Herkent de regering bovenstaande signalen?

In de Tijdelijke regeling werkwijze strafrecht d.d. 3 april 2020 die door de rechtspraak is opgesteld (te raadplegen via www.rechtspraak.nl) is een aantal zaaktypen aangeduid waarvoor vanaf 7 april in eerste instantie de beschikbare capaciteit voor videoconferentie werd ingezet.

Deze zaken, die zijn onderverdeeld in «zeer urgente zaken» en «andere urgente zaken», kunnen binnen betrekkelijk korte termijn, gemiddeld ongeveer 30 minuten, worden behandeld. Daartoe is tussen DJI en de Rechtspraak de voorlopige werkafspraak gemaakt van een videoconferentie verbinding van 45 minuten voor een gedetineerde verdachte, zodat enige tijd resteert voor uitloop en logistieke handelingen. Alleen in geval een gedetineerde verdachte niet via videoconferentie kan worden gehoord en hij geen afstand van zijn aanwezigheidsrecht ter zitting doet, kan de rechter bij uitzondering beslissen dat die verdachte naar het gerechtsgebouw wordt gebracht en daar in zijn aanwezigheid een fysieke zitting plaatsvindt, of dat de zaak wordt uitgesteld. Een verdachte moet, ook als hij op afstand aan de zitting deelneemt, de hem toekomende rechten kunnen uitoefenen, zoals het recht als laatste te spreken. De rechter zal zich, net als bij een fysieke zitting, ervan vergewissen dat de verdachte gedurende de hele zitting hetgeen besproken wordt, goed kan volgen.

Zoals gezegd betroffen dit voorlopige werkafspraken waarmee het mogelijk werd in de afgelopen weken een begin te maken met het behandelen van zaken via videoconferentie. Om deze werkwijze te kunnen uitbreiden tot de inhoudelijke behandeling van omvangrijkere strafzaken, waarbij ook meer procesdeelnemers betrokken zijn, zullen in overleg tussen de Rechtspraak en andere betrokken organisaties, waaronder DJI, nadere werkafspraken worden gemaakt. Daarvoor is ook een verdere uitbreiding van de capaciteit voor videoconferentie noodzakelijk, zodat voor deelname op afstand aan de zitting ook meer tijd beschikbaar is en deze niet tot 45 minuten hoeft te worden beperkt.

Onder normale omstandigheden vinden dagelijks in alle gerechten tegelijkertijd diverse zittingen plaats, waarvoor vanuit elke penitentiaire inrichting meerdere gedetineerden naar de rechtbank worden vervoerd. Er is een grote inspanning geleverd, waardoor sinds kort per penitentiaire inrichting minimaal een telehoorkamer of videoconferentieset beschikbaar is. Ondanks zeer snelle uitbreiding in de afgelopen weken is dus nog steeds sprake van schaarste. Verdere opschaling is, bij voortduring van de maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van COVID-19, nodig en vergt een gedegen gezamenlijke aanpak van de betrokken ketenorganisaties. Voor de organisatie van een zitting per videoconferentie moeten de gezamenlijke werkprocessen en de planning- en prioritering van zaken zorgvuldig op elkaar afgestemd worden, waarbij rekening moet worden gehouden met beschikbare fysieke ruimtes binnen inrichtingen, personele begeleiding, aanpassing van taken en financiële uitgaven. Wanneer een zitting in een bepaalde zaak zou uitlopen, heeft dat immers vooralsnog tot gevolg dat een andere zaak – waarvoor van dezelfde voorzieningen gebruik moet worden gemaakt – niet kan beginnen. Een zeer strakke planning is daarom noodzakelijk. Tot het maken van nadere werkafspraken spannen de betrokken organisaties zich voortdurend tot het uiterste in.

2.

Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat de regie over de verbinding met de verdachte bij de rechter zou moeten liggen en niet bij de PI? Is zij het met deze leden eens dat een verdachte in staat moet worden gesteld om desgewenst de gehele strafzitting in zijn zaak bij te wonen, en hierin niet beperkt te worden door de PI?

De regie van een terechtzitting ligt uiteindelijk altijd bij de rechter. De rechter gaat daartoe na of de procesdeelnemers met het oog op de zitting kunnen beschikken over het geschikte elektronische communicatiemiddel of dat zij op een plek kunnen zijn waar een dergelijk communicatiemiddel is, bijvoorbeeld ten kantore van de advocaat. In geval een zitting plaatsvindt met de toepassing van tweezijdige elektronische communicatiemiddelen, is de rechter wel mede afhankelijk van de mogelijkheden bij en medewerking door andere betrokkenen, zoals – in het geval van deelname aan de zitting door gedetineerde verdachten – de PI’s. Zoals hiervoor al is aangegeven, moeten de PI’s op het juiste moment voldoende voorzieningen voor het deelnemen door gedetineerde verdachten langs elektronische weg operationeel hebben. Bij de voorbereiding van een dergelijke zitting zal de rechter zich ervan vergewissen dat verdachte en andere partijen daaraan op volwaardige wijze kunnen deelnemen. Voor de inhoudelijke behandeling van strafzaken waarbij veel procesdeelnemers zijn betrokken, is dit vanzelfsprekend een veel grotere opgave. Daarom is in eerste instantie videoconferentie ingezet voor de meest urgente beslissingen, waaronder kleinschalige zaken waarbij de inhoudelijke behandeling beknopt is, zoals (super)snelrechtzaken. De rechter zal bij dit alles naar bevind van zaken moeten handelen en moeten beoordelen of volwaardige deelname mogelijk is en blijft gedurende de gehele zitting. Als hij voor of tijdens de zitting van oordeel is dat de omstandigheden onvoldoende zijn om volwaardige deelname te garanderen aan (het geheel van) de zitting, kan hij bijvoorbeeld besluiten de behandeling van de zaak alsnog aan te houden.

3.

Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de situatie dat een verdachte door het voortijdig verbreken van de verbinding niet in de gelegenheid worden gesteld het laatste woord te voeren in een strafzaak, onwenselijk is en in strijd met de wet, nu op een verdachte op straffe van nietigheid het recht wordt gelaten om het laatst te spreken?

In antwoord op de vragen van deze leden bevestig ik, dat de rechter er uiteraard voor zorg draagt dat de verdachte bij deelname op afstand de gehele behandeling kan volgen, inclusief het requisitoir van de officier en het pleidooi van zijn advocaat. Ook krijgt hij de gelegenheid tot het voeren van het laatste woord, hetgeen, zoals deze leden terecht opmerken, op straffe van nietigheid is voorgeschreven.

4.

Is zij het met hen eens dat ook alle slachtoffers en nabestaanden (al dan niet als benadeelde partij) en hun advocaten via een kwalitatief goede verbinding deel zouden moeten kunnen nemen aan een strafzitting?

Indien de komende tijd de inhoudelijke behandeling van de strafzaak mondeling plaatsvindt via elektronische communicatie, kunnen procespartijen en eventuele andere procesdeelnemers op afstand deelnemen aan de zitting en hun rechten uitoefenen. Dat geldt ook voor het slachtoffer dat of de nabestaande die zich met een vordering tot schadevergoeding in de zaak heeft gevoegd als benadeelde partij, of het slachtoffer dat of de nabestaande die het spreekrecht wil uitoefenen. Het is altijd mogelijk een schriftelijke slachtofferverklaring in te brengen die de rechter bij de behandeling van de zaak betrekt. Voor slachtoffers die de strafzaak alleen willen bijwonen kan het gemis aan de mogelijkheid fysiek bij de zitting aanwezig te zijn mogelijk worden gecompenseerd doordat de zitting te volgen is via livestreaming.

5.

De GroenLinks-fractieleden vragen zich af of er voldoende voorzieningen in de rechtbanken en PI’s aanwezig zijn om uitvoering te geven aan het voorgestelde beleid ter zake het horen van verdachten middels beeld- en geluidverbindingen/telehoren. Kan de regering ook uiteenzetten of en, zo ja, op welke manier wordt gewaarborgd dat een verdachte de gehele behandeling van zijn zaak op afstand kan bijwonen, en dat ook de andere procesdeelnemers op afstand kunnen deelnemen?

Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.

6.

Het wetsvoorstel regelt dat onder buitengewone omstandigheden kan worden afgeweken van het voorschrift om voorgenomen regelingen in voorhang aan de Kamer(s) voor te leggen. In antwoord op vragen van de GroenLinks-fractieleden in de Tweede Kamer over een mogelijk beperkte werkingsduur van de op grond van deze bepaling tot stand gekomen regelingen, heeft de regering geantwoord dat dat onwenselijk is, mede omdat de regeling de Kamers alle ruimte laat om de controlerende taak uit te oefenen door de regering verantwoording te laten afleggen over een vastgestelde algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling.1 De Eerste Kamerfractieleden van GroenLinks verzoeken de regering na het vervallen van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid overeenkomstig artikel 35, derde lid, van die wet, een overzicht aan de Kamer te verstrekken van de overeenkomstig artikel 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid tot stand gekomen regelingen. Om op deze wijze expliciet kenbaar te maken om welke AMvB’s en ministeriële regelingen het gaat en de Kamer in het gelegenheid te stellen haar controlerende taak ten volle te benutten. Kan de regering toezeggen alsdan een dergelijk overzicht aan de Kamer te zullen verstrekken?

Ingevolge artikel 1, vierde lid, van het wetsvoorstel moeten zowel de Eerste als Tweede Kamer over elke toepassing van artikel 1 zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd door de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. Vanzelfsprekend zijn wij graag bereid om na het vervallen van de wet een totaaloverzicht aan uw Kamer te verstrekken van de algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen waarbij toepassing is gegeven aan dit artikel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Artikel 2 (mondelinge behandeling in burgerlijke en bestuursrechtelijke gerechtelijke procedures)

7.

De hoofdregel in artikel 82, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is dat in zaken waarin partijen in persoon (bijvoorbeeld zonder bijstand van een advocaat) kunnen procederen, zij mondeling op de zitting kenbaar kunnen maken of zij verweer willen voeren tegen de vordering. In het voorgestelde tweede lid van artikel 2 wordt deze mogelijkheid categorisch geschrapt. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel kunnen gedaagden uitsluitend nog schriftelijk of door middel van een elektronisch communicatiemiddel kenbaar maken dat zij willen reageren op de vordering.

Een belangrijke groep mensen die in persoon ter zitting van de kantonrechter verschijnt, zijn mensen die schulden hebben opgebouwd en door een schuldeiser zijn gedagvaard ter incasso van diens (beweerdelijke) vordering. De leden van de D66-fractie menen dat het verbod om persoonlijk ter zitting te verschijnen desastreus kan uitpakken voor de schuldhulpverlening. Zij hechten eraan de praktijksituatie in het kader van de schuldenproblematiek te schetsen om daarna de regering enkele vragen te stellen.

Er zijn 1,4 miljoen Nederlanders met problematische schulden of een risico daarop. Veel van hen vragen geen hulp aan. Kantonrechters in Nederland hebben een werkwijze met de schuldhulpverlening afgesproken hoe om te gaan met schuldenaren wanneer zij gedagvaard zijn. De griffie belt, mailt, schrijft schuldenaren aan en wanneer zij dan in persoon ter terechtzitting verschijnen, worden zij met de daar aanwezige schuldhulpverlening in contact gebracht. Ter plekke kunnen oplossingen worden gevonden en vonnissen worden voorkomen die de gedaagden alleen maar verder in de problemen zouden brengen (proceskosten, betekeningskosten, incassokosten en buitengerechtelijke kosten). Vaak leiden dat soort kosten tot een ver(drie)dubbeling van de oorspronkelijke schuld.

Veel van deze schuldenaren hebben geen computer, zijn laaggeletterd, hebben een taalachterstand, psychische problemen of meerdere problemen tegelijkertijd, waardoor het een illusie is om te denken dat zij in de situatie dat het wetsvoorstel wet is geworden, schriftelijk of elektronisch gaan reageren op een uitgebrachte dagvaarding. Met andere woorden: er gaan veel verstekvonnissen worden gewezen in situaties die onnodig zijn, maar die deze schuldenaren verder in de problemen brengen.

Verschillende gerechten in Nederland zijn groot genoeg om zittingen in rechtszalen te organiseren met inachtneming van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (1,5 meter, schoonmaken). Dit geldt ook voor rechtszalen waar de rolzittingen van de kantonrechter inzake incasso van schulden worden gehouden.

Waarom, zo vragen de leden van de D66-fractie, is in de formulering van artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel geen maatwerk aangebracht, zoals wel gebeurd is in een andere spoedwet in verband met de corona-situatie: de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba2? Daar wordt het aan het lagere overheidslichaam overgelaten om te zien of er een geschikte zaal te vinden is waar fysiek vergaderd kan worden (de hoofdregel). Pas als dat niet kan, komt digitale beraadslaging als mogelijkheid naar voren.

Waarom heeft de regering niet een dergelijke aanpak in dit wetsvoorstel bij rechtszaken gekozen?

De leden van D66 pleiten voor het zoveel mogelijk houden van fysieke zittingen. Specifiek in verband met de rolzitting voor incassoprocedures vragen zij om maatwerk. Wij bevestigen graag allereerst dat ook het wetsvoorstel als uitgangspunt heeft dat fysieke zittingen worden gehouden waar dat mogelijk is. Pas wanneer een fysieke zitting niet mogelijk blijkt in verband met COVID-19, wordt teruggevallen op het houden van zittingen met audiovisuele hulpmiddelen overeenkomstig de eisen van het wetsvoorstel. De rechtspraak spant zich aldus in om ook in tijden van COVID-19 haar belangrijke rol in de samenleving zo goed mogelijk te vervullen; rechtszaken vinden zoveel mogelijk doorgang.

In de praktijk maakt de rechtspraak op dit moment onderscheid tussen een «gewone» zitting in een specifieke zaak en een rolzitting waarin normaliter een groot aantal incassozaken achter elkaar wordt behandeld. Voorafgaand aan de behandeling van een specifieke zaak kan de rechtspraak op voorhand duidelijkheid krijgen over het aantal personen dat daarbij aanwezig zal zijn. De organisatie van de zitting kan daarop worden afgestemd, als het belang van het houden van een fysieke zitting dit in de specifieke zaak rechtvaardigt. Voor kantonrolzittingen is dat anders. Het betreft steeds een groot aantal zaken dat in een relatief kort tijdsbestek wordt behandeld. Onder normale omstandigheden verschijnt 5% van de gedaagden in persoon op de rolzitting. Op voorhand is echter niet bekend in welke zaken personen zullen verschijnen en evenmin met hoeveel personen. Het aantal aanwezige personen op een bepaald moment is daardoor onvoorspelbaar. Het gevolg is dat niet mogelijk is op voorhand de zittingszaal zo in te richten dat de kantonrolzitting voor alle aanwezigen veilig en verantwoord met inachtneming van de afstandsrichtlijnen van het RIVM kan worden gehouden. Dit is onwenselijk voor de kantonrechter en het overige personeel van de rechtspraak, en voor de personen die als gedaagden ter zitting verschijnen. Voor allen moet worden voorkomen dat zij worden blootgesteld aan het risico van besmetting met COVID-19, bijvoorbeeld doordat een gedaagde in een van de vele te behandelen zaken, het virus bij zich draagt en onvoldoende afstand kan houden. Om die reden is ervoor gekozen vooralsnog geen fysieke kantonrolzittingen te houden.

Voor gedaagden die tijdens een rolzitting verschijnen geldt, dat de helft de vordering erkent en tegelijkertijd op zoek is naar een oplossing, bijvoorbeeld een betalingsregeling. Juist om de belangen te waarborgen van deze vaak kwetsbare gedaagden die anders naar de zitting waren gekomen, is op dit moment alles gericht op contact met gedaagden en het vinden van oplossingen in hun zaken. Om te zorgen dat er voor hen een zo gemakkelijk mogelijke manier is om kenbaar te maken dat zij verweer willen voeren, kunnen zij bellen, mailen of schrijven naar de griffie. Zij worden op deze mogelijkheid gewezen in een brief van de rechtspraak die bij de dagvaarding wordt uitgereikt. Als de deurwaarder de dagvaarding met de begeleidende brief niet in persoon kan uitreiken door COVID-19, belt hij de gedaagde om deze brief nader toe te lichten. Zoals de leden van D66 terecht opmerken, belt en mailt ook de griffie en schrijft zij schuldenaren aan. Als de gedaagde gehoord wil worden, dan wordt hiervoor een telefonische afspraak gemaakt bij voorkeur met een rechter of juridisch medewerker.

Als in die gesprekken blijkt dat er schuldenproblematiek speelt, worden deze schuldenaren doorverwezen naar schuldhulpverlening. Deze aanpak lijkt tot nu toe succesvol. Het aantal gedaagden waarmee succesvol contact wordt opgenomen is groot.

8.

In de memorie van toelichting staat ten aanzien van het voorgestelde artikel 2, tweede lid dat het een tijdelijke voorziening is om fysieke zittingen in gerechtelijke procedures in burgerlijke zaken te kunnen vervangen door elektronische varianten daarop.3 De leden van de D66-fractie lezen dit aldus dat er ook een mogelijkheid blijft om fysieke rechtszittingen te handhaven, waar dat kan. Maar waarom is een dergelijke mogelijkheid dan categorisch in de wettekst uitgesloten?

Zie het antwoord op vraag 7. Juist voor kantonrolzittingen, waarbij naar de aard van de zitting niet op voorhand bekend is hoeveel personen in welke zaken zullen verschijnen, is een veilige en verantwoorde organisatie van een fysieke zitting met inachtneming van de RIVM-richtlijnen op dit moment niet mogelijk. Daarin onderscheidt de rolzitting in kantonzaken zich van zittingen in specifieke zaken waarin meer op maat gekeken kan worden wat mogelijk is met inachtneming van de RIVM-richtlijnen.

9.

Op verschillende beleidsterreinen heeft de regering besloten mensen die door de corona-situatie in financiële problemen komen, tegemoet te komen. Denk aan de beslissing dat er geen woningontruimingen plaatsvinden. Dat zou in het geval van incassovorderingen voor huishoudelijke schulden betekenen dat ziektekostenverzekeraars, onlineverkopers, verhuurders et cetera een tijdje moeten wachten met het indienen van hun vordering.

Waarom heeft de regering niet besloten dat incassozaken vanwege schulden voor de dagelijkse huishouding (of alleen van kleinere vorderingen onder een bepaald bedrag) tijdelijk niet kunnen worden aangebracht bij de gerechten voor de duur van de werking van dit wetsvoorstel?

Met de leden van D66 vinden wij van groot belang dat schuldenaren niet onnodig op kosten worden gejaagd. Een categorische stop op het aanbrengen van incassozaken voor (kleinere) schulden heeft echter ook gevolgen voor de schuldeiser. Wanneer de vorderingen van een schuldeiser niet worden voldaan door een reeks kleine schuldenaren, kan dat onder omstandigheden tot het faillissement van die schuldeiser leiden. De maatregelen van de regering zijn er daarom juist op gericht dat burgers ook nu zoveel mogelijk een inkomen behouden. Ofwel doordat zij doorbetaald krijgen bij een werkgever ofwel omdat zij een beroep kunnen doen op steunmaatregelen van de overheid. Doel van deze maatregelen is dat burgers niet in acute nood raken om te voorzien in hun levensonderhoud. Daarbij hoort ook het zoveel mogelijk kunnen blijven voldoen van de vaste uitgaven, zoals hun huur, elektra en ziektekostenpremie.

Een stop op het aanbrengen van deze zaken is bovendien uiteindelijk geen oplossing voor de schuldenproblematiek. De rente en kosten van de schuldenaar over openstaande vorderingen lopen tussentijds hoger op en de vordering blijft gewoon bestaan. Als een zaak wordt aangebracht, biedt dit een nieuwe gelegenheid om te zoeken naar oplossingen, bijvoorbeeld doordat alsnog een betalingsregeling wordt getroffen of doordat de griffie een schuldenaar verwijst naar schuldhulpverlening.

Wij willen nogmaals onderstrepen dat wij het wenselijk achten dat alle betrokkenen bij een incassovordering hun verantwoordelijkheid nemen. Schuldeisers, zoals ziektekostenverzekeraars, door tijdig in contact te treden met hun klanten om te kijken naar oplossingen en betalingsregelingen voor acute betalingsproblemen; deurwaarders door bij elke onbetaalde vordering met hun opdrachtgever te bekijken wat een zinvolle aanpak is en door in hun campagne «Bellen is oplossen» al het mogelijke te doen om met schuldenaren in contact te treden; en de rechtspraak door actief contact op te nemen, aan te sturen op betalingsregelingen en waar nodig te verwijzen naar schuldhulpverlening.

10.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering op bovenstaande opmerkingen en vragen wil reflecteren. Is de regering bereid om met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders om de tafel te gaan zitten en af te spreken dat deurwaarders pas op de plaats zullen maken met het betekenen van gerechtelijke stukken met betrekking tot incasso van huishoudelijke schulden totdat de wet is vervallen? Helaas constateren de D66-fractieleden dat er deurwaarders zijn die na het ingaan van de coronagerelateerde maatregelen, toch dagvaardingen betekenen waarin vorderingen van bijvoorbeeld ziektekostenverzekeraars worden geclaimd.

De KBvG heeft al half maart een campagne opgestart «Bellen is oplossen». Daarmee bereiken deurwaarders heel veel schuldenaren. Ze proberen in gesprekken te verwijzen naar schuldhulpverlening of te komen tot een betalingsregeling. Onbetaald gebleven vorderingen verdwijnen niet als voorlopig wordt afgezien van een dagvaarding. Integendeel, de schuld groeit omdat de rente doorloopt. Ook als een dagvaarding is uitgebracht, kunnen en worden betalingsregelingen afgesproken voor deze vorderingen. Zoals hiervoor uiteengezet op een eerdere vraag van de leden van de fractie van D66, zijn de maatregelen van de overheid erop gericht dat burgers nog zoveel mogelijk in hun levensonderhoud kunnen blijven voorzien. De brief van de rechtspraak die gedaagden krijgen uitgereikt bij de dagvaarding en aanvullende telefonische instructie van de deurwaarder over hoe zij kunnen melden dat zij verweer willen voeren, helpen juist de meer kwetsbare gedaagden. Als zij melden dat ze verweer willen voeren, zoekt de griffie uit of het houden van een zitting met audiovisuele middelen een oplossing is. Zo nodig houdt de rechter de zaak aan, zodat op een later moment alsnog mondeling verweer kan worden gevoerd.

Artikel 35 (inwerkingtreding en verval)

11.

Het voorgestelde artikel 35 regelt de inwerkingtreding van de wet. Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid dat onderdelen van de wet met terugwerkende kracht tot en met 16 maart 2020 gelden. Dat levert volgens de leden van de D66-fractie wat betreft de uitvoerbaarheid van de wet complicaties op.

De wet zorgt ervoor dat er tot en met 23 maart 2020 verstek zou moeten worden verleend. Bij dagvaardingen uitgebracht voor 16 maart 2020 met een rolzittingsdatum na die datum geldt: het door de deurwaarder uitgebrachte exploit is onjuist, omdat erin staat dat men zich mondeling/in persoon kan melden, terwijl artikel 2, tweede lid, van het wetsvoorstel dit uitsluit. Hoe ziet de regering dit?

Het wetvoorstel voorziet in de mogelijkheid van terugwerkende kracht. De bedoeling is dat de tijdelijke wet op onderdelen terugwerkt tot en met 16 maart 2020. Op zaken waarin de dagvaarding is uitgebracht voor 16 maart 2020, wordt in beginsel een gelijkluidende brief als die via de deurwaarders wordt uitgereikt, door de rechtbanken aan de gedaagden verzonden. Lukt dat niet, dan zullen die zaken worden aangehouden tot na het einde van de COVID-19 richtlijnen. Pas als weer fysieke kantonrolzittingen worden gehouden, zullen de gedaagden in die groep zaken opnieuw worden opgeroepen per exploot om op een dan te bepalen kantonrolzitting te verschijnen.

12.

Wat moeten kantonrechters doen als de persoon ter zitting verschijnt?

Er is vanaf 16 maart geen fysieke kantonrolzitting voor incassozaken meer gehouden op de rechtbanken. Omdat gedaagden geen mogelijkheid hebben om in persoon ter zitting te verschijnen, ontvangen zij hierover een brief van de rechtbank. Als er nu toch iemand alsnog in persoon verschijnt, wordt meegedeeld dat hij een brief ontvangt waarin staat hoe hij per brief, e-mail of telefonisch alsnog kan reageren.

13.

Hoe is de situatie met dagvaardingen uitgebracht voor 23 maart 2020, wanneer de deurwaarder de brief over de corona-maatregelen, zoals beschreven in de memorie van toelichting4, bij de gerechten niet heeft meebetekend?

Zie het antwoord op vraag 11. Op zaken waarin de dagvaarding is uitgebracht tussen 16 maart en 6 april 2020, kan de regeling in de tijdelijke wet ook worden toegepast als gedaagden de rechtbankbrief hebben ontvangen. Daarvoor geldt hetzelfde als voor zaken waarin de dagvaarding voor 16 maart 2020 is uitgebracht. Als de rechtbankbrief niet is verzonden of daarop niet wordt gereageerd, worden de zaken aangehouden tot een later moment als weer fysieke kantonrolzittingen worden gehouden, en worden de gedaagden in deze zaken opnieuw opgeroepen om te verschijnen op een rolzitting.

14.

Is zo’n dagvaarding correct?

Het exploot uitgebracht vóór 7 april zonder begeleidende brief met oproeping voor een kantonrolzitting na 17 maart 2020 is inderdaad onjuist. De rolzitting waartegen de gedaagde is opgeroepen, gaat immers niet door. De rechtbanken hebben hierover naar alle gedaagden een brief gestuurd. Als gedaagden niet op deze brief reageren, worden deze zaken aangehouden totdat weer fysieke kantonrolzittingen worden gehouden. De gedaagden worden opnieuw opgeroepen met een exploot voor die kantonrolzittingen.

15.

Hoe ziet de regering de werkbelasting op de griffies, nu er afwegingsmomenten spelen op het moment van uitbrengen van de dagvaarding, het moment van aanbrengen van de zaak en de dag van de eerste rolzitting waar de gedaagde kan verschijnen, afhankelijk van de datum waarop de dagvaarding is uitgebracht? Zijn de griffies in staat deze extra werkzaamheden goed uit te voeren naast al het andere werk wat op de griffiemedewerkers is afgekomen?

Wij hebben hierover contact gehad met de rechtspraak. Zij hebben laten weten dat de griffie er op dit moment hard werkt om dit aan te kunnen. Er zijn nieuwe werkprocessen en de beoordeling van de dagvaardingen vragen meer tijd. Doordat een groot deel van de juridisch medewerkers en rechters thuis werkt worden de griffies meer dan voorheen belast. De werkroosters van de griffiemedewerkers zijn aangepast, zodat zij voldoende afstand kunnen bewaren. Verder wordt alles op alles gezet om de griffiemedewerkers te voorzien van laptops en telefoons zodat zij ook vanuit huis kunnen gaan werken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

16.

In artikel 1, eerste lid, sub a en b wordt gesproken over de mogelijkheden tot het buiten beschouwing kunnen laten van advies, kennisgeving en extern overleg bij de vaststelling van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als daar de noodzaak toe zou bestaan ten gevolge van de uitbraak van COVID-19. Op dit moment zijn er ontwikkelde of nog in ontwikkeling zijnde apps die mogelijk gebruikt kunnen worden bij het indammen van de COVID-19-besmettingen. Zowel deskundigen als de media wijzen op het gevaar van de hoge snelheid waarmee de regering deze app(s) ter beschikking wil hebben voor het grote publiek.

Een ontwikkelde app die zo ingrijpend is voor de privacy van de burger, vraagt om grote zorgvuldigheid en volstrekte betrouwbaarheid. Is het mogelijk dat ontwikkeling en introductie plaatsvinden van een «Corona app» die vanwege de spoedeisendheid wordt ingevoerd, zonder dat voorafgaand advies en kennis van externe onafhankelijke deskundigen worden betrokken bij de invoering ervan? Zo ja, wat betekent dat voor toetsing aan het proportionaliteitsbeginsel, waarbij het gebezigde middel, de invoering van de app bij het Nederlandse publiek, in redelijke verhouding moet staan tot het beoogde doel? Indien het oordeel van een onafhankelijke deskundige na toetsing buiten beschouwing wordt gelaten omwille van de onverwijlde spoed, kan dit leiden tot onzorgvuldig handelen met vergaande consequenties. Onderkent de regering dit gevaar? En, zo ja, hoe wil zij de zorgvuldigheid, het nut en de noodzaak van zo’n maatregel waarborgen?

Het proces van de voorbereiding van een «tracking en tracing» app geschiedt met gebruikmaking van advies en kennis van externe onafhankelijke deskundigen. In de brief van onze ambtgenoot van VWS aan de Tweede Kamer van 15 april 2020 met een update over de stand van zaken rond de COVID-19-uitbraak is nader ingegaan op dit proces. Daarin heeft de Minister van VWS ook uitdrukkelijk aangegeven dat snelheid niet aan zorgvuldigheid in de weg mag staan.

17.

De leden van de 50PLUS-fractie willen van de regering absolute zekerheid over de tijdelijkheid van het voorgestelde artikel 33 betreffende de wijziging van artikel 151e, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering inzake afname van lichaamsmateriaal. In dit artikel wordt het verplicht afstaan van sputum en slijmvlies bij een verdachte toegevoegd in het kader van onderzoek naar een besmettelijke ziekte. In de memorie van toelichting staat dat ten aanzien van de voorgestelde artikelen 33 en 34 is bepaald dat deze geldig blijven totdat de materie waarop die artikelen betrekking hebben, permanent geregeld zal zijn door wijziging van de relevante wetten, dit onder voorwaarde dat voor 1 september 2020 een voorstel van wet bij de Tweede Kamer is ingediend tot regeling van het onderwerp van het desbetreffende artikel.5

Betekent dit dat als er voor 1 september een voorstel van wet is ingediend bij de Tweede Kamer, maar nog niet in stemming is gebracht, dat deze wijzigingen alsnog van kracht blijven? Immers, in het voorgestelde artikel 35, zevende lid staat dat deze wijziging pas vervalt als het betreffende voorstel van wet wordt ingetrokken of niet wordt aangenomen. Graag een nadere toelichting van de regering op dit punt.

De leden van de 50PLUS-fractie begrijpen het goed dat de regeling in artikel 33 van tijdelijke aard is. Het is de bedoeling dat deze regeling door middel van een wijziging van artikel 151e van het Wetboek van Strafvordering wordt omgezet in een permanente voorziening. Het wetsvoorstel waarbij dat zal gebeuren, zal zo snel mogelijk worden ingediend, maar in ieder geval vóór 1 september a.s., omdat anders ingevolge artikel 35, zesde lid, artikel 33 per die datum komt te vervallen. Indien het wetsvoorstel voor die datum is ingediend, blijft artikel 33 op grond van artikel 35, zevende lid, van kracht tot het moment waarop de permanente regeling waarin de materie van artikel 33 is vervat, wordt ingetrokken of door de Staten-Generaal is aanvaard of verworpen. Dat betekent dat, zoals de leden van de 50PLUS-fractie zich afvragen, artikel 33 van kracht blijft als het wetsvoorstel met de permanente regeling vóór 1 september a.s. bij de Tweede Kamer is ingediend, maar nog niet bij de Tweede Kamer in stemming is gebracht zodat de continuïteit van de strafrechtelijke aanpak van de zogeheten coronaspugers en -hoesters is gewaarborgd.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Nota naar aanleiding van het verslag, p. 5–6 (nog niet gepubliceerd).

X Noot
2

Kamerstukken 35 424.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 434, nr. 3, p. 1.

X Noot
4

Kamerstukken II 2019/20, 35 434, nr. 3, p. 5–6.

X Noot
5

Kamerstukken II 2019/20, 35 434, nr. 3, p. 21.

Naar boven