35 424 Regels voor het tijdelijk voorzien in besluitvorming via digitale weg door besturen van provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire en Saba (Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

I VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 oktober 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning1 heeft kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 20 augustus 2020 waarin zij de vragen beantwoordt die vanuit de commissie waren gesteld over verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming decentrale overheden.2

Naar aanleiding hiervan zijn op 28 september en 21 oktober 2020 brieven gestuurd aan de Minister.

De Minister heeft op 28 oktober 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 28 september 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 20 augustus 2020 waarin u de vragen beantwoordt die vanuit de commissie waren gesteld over verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming decentrale overheden.3 Uw brief is voor de leden van de fracties van PvdA, PVV en PvdD aanleiding tot het stellen van nadere vragen. De leden van de 50PLUS-fractie sluiten zich bij de vragen van de PvdA- en PvdD-fracties aan.

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen over de verlenging. De antwoorden overtuigen niet allemaal. Vandaar dat zij nog enkele nadere vragen hebben. Deze leden zijn verheugd dat de regering bevestigt dat fysieke vergaderingen de norm blijven. Zou de regering de gemeenten (en provincies en waterschappen) hier nog eens op kunnen wijzen, opdat zij alle actief proberen ruimtes te vinden waar fysieke vergaderingen, gegeven de RIVM-richtlijnen, mogelijk zijn?

In de beantwoording van de vraag waarom reeds voor de zomer tot verlenging van de Tijdelijke wet werd besloten, zegt de regering dat daarvoor twee redenen waren:

  • 1. de algemene adviezen zoals social distancing en zoveel mogelijk thuiswerken golden nog steeds;

  • 2. het was voor de wijze van vergaderen na het zomerreces wenselijk vroegtijdig duidelijkheid te geven over de mogelijkheden die er zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering hoe de eerste reden zich verhoudt tot het standpunt dat fysieke vergaderingen ook in tijden van corona de norm blijven. Verder vragen zij de regering of op basis van de twee genoemde redenen niet altijd ruim tevoren tot verlenging moet worden besloten. Zo nee, wat was dan de specifieke reden om hiertoe in juni reeds te besluiten? Zo ja, staat dit niet haaks staat op het idee dat tot verlenging alleen wordt besloten indien op basis van recente RIVM-informatie dit niet anders kan? En wanneer denkt de regering het volgende besluit inzake een mogelijke verlenging van de Tijdelijke wet te nemen?

Tot slot, het is voor de Kamer moeilijk te beoordelen of de Tijdelijke wet aan de verwachtingen voldoet. Daarvoor is het nodig dat de resultaten van de evaluatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden gestuurd. Kan de regering bevestigen dat het eindrapport van de evaluatiecommissie vóór het kerstreces aan de Kamer wordt aangeboden, ook wanneer opnieuw tot een verlenging van de Tijdelijke wet zou worden besloten? En wordt in die evaluatie ook de vraag meegenomen of er financiële redenen zijn waarom een gemeente (provincie/waterschap) niet tot het houden van fysieke vergaderingen heeft besloten?

De leden van de PVV-fractie stellen vast dat er met het voortduren van de inzet van deze Tijdelijke wet nog steeds veel vergaderingen digitaal plaatsvinden of zonder publiek en pers.4 Op Twitter beklagen regionale journalisten zich inmiddels regelmatig dat de kwaliteit van livestreams erg slecht is5 en soms uitvalt.6 Een raadsverslaggever van het Eindhovens Dagblad stelde onlangs:

«Is voor journalisten onvoldoende. Je moet er bij kunnen zijn om ook de – non-verbale – interactie tussen de raadsleden, collegeleden en andere aanwezigen te kunnen zien. En in de wandelgangen hoor je nog eens wat. Die gangen heb ik thuis niet.»7

Kan de Minister aangeven hoe met het vooralsnog voortduren van de digitale beraadslaging en besluitvorming het openbare karakter en de vrije nieuwsgaring voor journalisten bij vergaderingen beter gewaarborgd kunnen worden?

Kan de Minister aangeven wat de consequenties zijn van het tijdelijk uitvallen een video- en/of geluidsverbinding van een vergadering voor de rechtsgeldigheid van deze vergadering? Bijvoorbeeld wanneer gedurende een korte periode een spreker niet te horen is? Kan de Minister tevens aangeven wat de consequenties zijn voor de rechtsgeldigheid van de vergadering als er vanaf dat moment ook geen opname en/of stenogram beschikbaar is?

De leden van de PvdD-fractie stellen de volgende vragen. Bij deze vragen wordt de gemeenteraad als uitgangspunt genomen, maar de vragen gelden ook voor de regeling die betrekking heeft op provinciale staten en het algemeen bestuur van het waterschap, alsmede op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De vragen zijn genummerd. Deze leden verzoeken de regering om de antwoorden per genummerde vraag te geven en niet een antwoord waarin een aantal vragen tegelijk worden behandeld.

Vraag 1

Is het juist dat de Tijdelijke wet 35 424 betrekking heeft op het functioneren van de gemeenteraad en niet op commissies van de raad?

Vraag 2

Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat het uitgangspunt «fysieke vergaderingen blijven de norm» sterker geldt voor vergaderingen van de raad dan voor vergaderingen van commissies uit de raad?

Vraag 3

Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat het uitgangspunt «fysieke vergaderingen blijven de norm» sterker geldt voor vergaderingen met oordeelsvormende beraadslaging dan voor vergaderingen waarin procedurele kwesties worden besproken?

Vraag 4

Indien de Tijdelijke wet 35 424 niet zou gelden, staat de Gemeentewet er dan aan in de weg dat een raad besluit om zaken via schriftelijke of digitale (voor)rondes in commissies van de raad af te handelen?

Vraag 5

In de eerste tussenrapportage van de evaluatiecommissie wordt geconcludeerd dat er «in de digitale raadsvergaderingen niet veel ruimte (is) voor beraadslagingen» en dat men niet beschikt over «een vergadersysteem dat geschikt is om betere democratie te faciliteren». In de tweede rapportage van de evaluatiecommissie wordt geconcludeerd: «Daarnaast neemt de evaluatiecommissie bij de volksvertegenwoordigers zelf de grootste wens waar om terug te keren naar de normale vergaderingen». Acht de regering het houden van een digitale raadsvergadering waarin onvoldoende ruimte is voor beraadslaging aanvaardbaar indien er feitelijk mogelijkheden bestaan om een fysieke raadsvergadering te houden?

Vraag 6

De regering acht het kennelijk aanvaardbaar dat van een fysieke vergadering wordt afgezien omdat daaraan kosten zijn verbonden die de gemeente niet wenst te maken of die zij niet kan dragen.

Vraag 6a

Is dat standpunt in overeenstemming met het principe dat als fysiek vergaderen mogelijk is, daarvoor dient te worden gekozen?

Vraag 6b

Heeft de regering bij de totstandkoming van de wet er rekening mee gehouden dat gemeenten extra kosten zouden moeten maken voor huur van een andere vergaderruimte en/of van geluidsinstallaties?

Vraag 6c

Is de regering bereid om in gevallen waarin de bedoelde kosten een overweging zijn, in die kosten van rijkswege tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich die weigering dan tot de gebleken bereidheid om op andere terreinen (zoals ondersteuning van ondernemingen) wel kosten en/of schade die het gevolg zijn van de coronamaatregelen voor haar rekening te nemen?

Vraag 7

Welke overwegingen acht de regering in het licht van de inhoud en strekking van de Tijdelijke wet 35 424 gerechtvaardigd om te kiezen voor een digitale raadsvergadering terwijl in het eigen gemeentehuis of elders een vergaderlocatie is te vinden waar een fysieke vergadering gehouden kan worden met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM? Kan de regering aangeven hoe die overwegingen zich verhouden tot het uitgangspunt «fysieke vergaderingen blijven de norm»?

Vraag 8

De regering geeft aan dat gekozen mag worden voor digitaal vergaderen wanneer er «leden (zijn) die in quarantaine of isolatie zitten».

Vraag 8a

Is naar het oordeel van de regering het belang bij deelname aan een raadsvergadering van leden die in verband met COVID-19 in quarantaine of isolatie zitten groter dan het belang daarbij van leden die in verband met een andere ziekte niet op de fysieke raadsvergadering kunnen komen?

Vraag 8b

Is naar het oordeel van de regering het belang van leden die wat betreft COVID-19 in de zogeheten «risicocategorie» vallen om digitaal in plaats van fysiek te vergaderen groter dan het belang van leden die bijvoorbeeld tijdelijk slecht ter been zijn of die thuis bij een ziek kind moeten blijven omdat geen opvang is te regelen om digitaal in plaats van fysiek te vergaderen?

Vraag 8c

Is de strekking van de Tijdelijke wet 35 424 dat als raadsleden in quarantaine of isolatie zitten, gekozen zou mogen worden voor een digitale in plaats van een fysieke raadsvergadering teneinde deelname van die raadsleden mogelijk te maken? Zo ja, welke wetsbepaling of toelichting daarbij rechtvaardigt dat standpunt? Zo nee, op grond waarvan acht de regering het dan «begrijpelijk» dat het gegeven dat een of meer raadsleden in quarantaine of isolatie zitten, leidt tot het afzien van een fysieke raadsvergadering?

Vraag 8d

Is de strekking van de Tijdelijke wet 35 424 dat bij ziekte van raadsleden gekozen zou mogen worden voor een digitale in plaats van een fysieke raadsvergadering teneinde deelname van die raadsleden mogelijk te maken?

Vraag 8e

Overweegt de regering naar aanleiding van de praktijkervaringen bij de toepassing van de Tijdelijke wet 35 424 de Gemeentewet aan te passen zodat bij ziekte van raadsleden gekozen zou mogen worden voor een digitale in plaats van een fysieke raadsvergadering teneinde deelname van die raadsleden mogelijk te maken?

Vraag 9

Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdD waarom niet gekozen is voor verlenging tot 1 oktober heeft de regering geantwoord dat er «in dit geval alleen geen aanleiding (is) geweest om te kiezen voor een kortere termijn. Het gegeven dat de Tijdelijke wet een extra mogelijkheid biedt voor vergaderingen, maar niet in de weg staat aan fysiek vergaderen, speelt daarbij een grote rol».

Vraag 9a

Hoe moet dat antwoord geduid worden? Is de regering van oordeel dat er aan het voortduren van de wet geen enkel nadeel kan kleven omdat de wet alleen maar iets «extra» toestaat en niet in de weg staat aan het fysiek vergaderen?

Vraag 9b

Overweegt de regering in de Gemeentewet de mogelijkheid op te nemen om digitaal te vergaderen los van de omstandigheden die verband houden met de coronamaatregelen?

Vraag 10

Waarom wordt het eindrapport van de evaluatiecommissie later dan voorzien aangeboden? Dat de looptijd van de wet nu is verlengd, waarom brengt dat mee dat ook de looptijd van de evaluatie zou moeten worden verlengd?

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze in verband met het spoedig vervallen van de Tijdelijke wet graag binnen twee weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B. Dittrich

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkselaties

Den Haag, 21 oktober 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning vraagt uw aandacht voor het volgende. Op 28 september 2020 heeft de commissie u een brief gestuurd met vragen van de leden van de fracties van PvdA, PVV en PvdD over verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming decentrale overheden.8 In deze brief werd gevraagd om beantwoording binnen twee weken. Deze termijn is nu ruimschoots verstreken, terwijl de Tijdelijke wet in de tussentijd al voor de tweede maal verlengd is. De commissie verzoekt u daarom vriendelijk doch dringend de brief van 28 september per omgaande te beantwoorden.

Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, B. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 oktober 2020

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de nadere schriftelijke vragen die zijn gesteld door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning over de verlenging van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming. Deze vragen werden ingezonden op 28 september 2020, met kenmerk 166602.03u.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de beantwoording van hun vragen over de verlenging van de Tijdelijke wet, maar vinden dat niet alle antwoorden overtuigen. De aan het woord zijnde leden hebben een aantal aanvullende vragen, waar de leden van de fractie van 50Plus zich bij hebben aangesloten. Deze leden zijn verheugd dat fysieke vergaderingen de norm blijven en vragen of de regering gemeenten (en provincies en waterschappen) hier nogmaals op kan wijzen, zodat zij actief proberen ruimtes te vinden waar fysieke vergaderingen, gegeven de RIVM-richtlijnen, mogelijk zijn.

De meest recente cijfers over het aantal digitale raadsvergaderingen9 wijzen er op dat 90% van de gemeenteraden weer fysiek zijn gaan vergaderen na de zomer. Dit is een sterk signaal dat gemeenteraden waar mogelijk, ook zonder oproep, besluiten fysiek bijeen te komen. Met dit onderzoek is de beweging die de evaluatiecommissie in de tweede tussenevaluatie al waarnam, namelijk dat weer meer fysiek wordt vergaderd, bevestigd.

De regering ziet hierin de bevestiging dat voor decentrale volksvertegenwoordigers ook geldt dat fysiek vergaderen de norm is. Ik vind het bovendien juist in deze tijd gepast om, tenzij er sterke contra-indicaties zijn, te vertrouwen op de kwaliteit van de decentraal gemaakte afwegingen.

Verder vragen de aan het woord zijnde leden hoe de overweging dat het advies tot social distancing en thuiswerken nog geldt, zich verhoudt tot het standpunt dat fysieke vergaderingen de norm blijven. Tevens vragen zij of dit, in combinatie met de overweging dat voor het zomerreces is besloten tot verlenging vanwege de wijze van vergaderen direct na het zomerreces, betekent dat telkens tijdig tot verlenging besloten zou moeten worden. In aanvulling hierop vragen deze leden of dit vroegtijdig besluiten tot verlenging haaks staat op het idee om alleen te besluiten tot verlenging gelet op de adviezen van het RIVM? Ook vragen deze leden wanneer besloten wordt over een volgende verlenging.

Het advies om 1,5 meter afstand te houden heeft directe invloed op de manier waarop gemeenteraden kunnen vergaderen, omdat ook tijdens deze vergaderingen 1,5 meter afstand gehouden moet worden. Niet alleen door de raadsleden, maar ook door de ondersteuning. Dat vraagt om meer ruimte dan de raadszaal doorgaans heeft. Dat 10% van de gemeenteraden het nog niet gelukt was na de zomer weer een fysieke vergadering te organiseren laat zien dat het niet altijd goed mogelijk is uit te wijken naar een andere locatie of dat er nog steeds andere overwegingen spelen. Aan de evaluatiecommissie is gevraagd te onderzoeken welke redenen ten grondslag hebben gelegen aan de afweging om direct na de zomer nog digitaal te vergaderen.

Terecht stellen de leden van de fractie van de PvdA dat het gelet op de genoemde overwegingen wenselijk is vroegtijdig te besluiten tot verlenging van de wet. Daarom is inmiddels ook al besloten de looptijd van de wet te verlengen tot 1 januari 2021.Dit staat niet haaks op het uitgangspunt dat de Tijdelijke wet alleen verlengd wordt als de gezondheidssituatie daarom vraagt. Op deze manier wordt tijdig helderheid geboden aan de decentrale overheden. Mocht vervolgens blijken dat de situatie fors verbetert in de twee maanden na dit besluit, dan kunnen de decentrale overheden zelf besluiten weer fysiek te gaan vergaderen.

Tot slot vragen deze leden of de regering kan bevestigen dat de eindevaluatie van de Tijdelijke wet voor het kerstreces naar de Eerste Kamer wordt gestuurd, ook wanneer tot een nieuwe verlenging wordt besloten. Ook vragen deze leden of in de eindevaluatie aandacht wordt besteed aan de vraag of er financiële overwegingen hebben gespeeld bij de afweging om geen fysieke vergadering te plannen.

De planning van de evaluatiecommissie is dat het laatste rapport voor 1 december 2020 wordt opgeleverd. Als deze planning haalbaar blijkt, wordt deze voor het kerstreces naar de Eerste Kamer gestuurd. De evaluatiecommissie is gevraagd te kijken naar de overwegingen om niet fysiek te gaan vergaderen. Wel moet hierbij worden aangetekend dat deze commissie onafhankelijk is en over de eigen dataverzameling gaat.

De leden van de fractie van de PVV stellen vast dat door het nog gelden van de Tijdelijke wet er nog steeds vergaderingen digitaal plaatsvinden zonder pers of publiek. Zij vragen hoe bij het voortduren van digitale beraadslaging en besluitvorming het openbare karakter van en de vrije nieuwsgaring door journalisten bij digitale vergaderingen beter geborgd kan worden.

Voor digitale vergaderingen geldt dat deze via een live-videoverbinding gestreamd moeten worden. Zowel pers als publiek hebben hiermee dus toegang tot de digitale vergadering. Hun positie is daarin gelijk aan die van raadsleden die deelnemen aan de vergadering, omdat dezelfde beelden beschikbaar zijn.

Voorts vragen de aan het woord zijnde leden wat de gevolgen zijn van een wegvallende video- en/of geluidsverbinding voor de rechtsgeldigheid van een vergadering, zoals een spreker die enige tijd niet te horen is. Deze leden vragen tot slot naar de gevolgen als vanaf dat moment geen opname en/of stenogram beschikbaar is.

Voor een digitale vergadering is een live-videoverbinding vereist, ook voor het publiek, anders komt de openbaarheid in het gedrang. Als er een storing in het systeem is waardoor deze niet meer te volgen is voor publiek, maar de vergadering voor de deelnemers kan doorgaan, kan de digitale vergadering geen voortgang vinden. Met vertraging een opname plaatsen is geen afdoende alternatief bij een digitale vergadering. Indien er sprake is van een storing in de verbinding van een lid zelf, kan de vergadering doorgang vinden. Alleen wanneer door een storing in het centrale systeem het voor leden niet mogelijk is deel te nemen, moet de vergadering beëindigd worden. De voorzitter kan in het geval van een storing in de verbinding die bij een lid zelf vandaan komt de vergadering wel enige tijd schorsen om het lid in kwestie de kans te geven de verbinding te herstellen.

De vraag naar de gevolgen voor de rechtmatigheid van een vergadering ziet op de genomen besluiten. Mochten er twijfels ontstaan over de rechtmatigheid van een genomen besluit, is het aan te bevelen om de besluiten in kwestie in een volgende vergadering te laten bekrachtigen. Daarmee kunnen eventuele gebreken uit een eerdere vergadering ondervangen worden. Dan is het niet meer van belang of er wel of geen stenogram aanwezig is.

De leden van de fractie van de PvdD hebben verzocht hun vragen per genummerde vraag te beantwoorden. De leden van de fractie van 50Plus hebben zich bij deze vragen aangesloten. Daarom zijn deze vragen hieronder letterlijk overgenomen en afzonderlijk beantwoord.

Vraag 1

Is het juist dat de Tijdelijke wet 35 424 betrekking heeft op het functioneren van de gemeenteraad en niet op commissies van de raad?

De Tijdelijke wet geldt, naast gemeenteraadsvergaderingen, voor bestuurscommissies op grond van artikel 83 Gemeentewet, welke commissies besluitvormende bevoegdheden uitoefenen. De Tijdelijke wet geldt niet voor raadscommissies (artikel 82 Gemeentewet) en andere commissies (artikel 84 Gemeentewet), omdat deze commissies geen besluitvormende bevoegdheden uitoefenen.

Vraag 2

Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat het uitgangspunt «fysieke vergaderingen blijven de norm» sterker geldt voor vergaderingen van de raad dan voor vergaderingen van commissies uit de raad?

De vergaderpraktijk van de afgelopen maanden laat verschillende keuzes ten aanzien van de inrichting van vergaderingen zien. De tussenevaluaties geven hier een mooi beeld van. De regering heeft hierin geen voorkeur en vertrouwt er op dat gemeenteraden bij de inrichting van hun vergadercyclus de afweging maken die ervoor zorgt dat zij zo goed mogelijk kunnen functioneren, zolang voldaan is aan de wettelijke kaders.

Vraag 3

Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat het uitgangspunt «fysieke vergaderingen blijven de norm» sterker geldt voor vergaderingen met oordeelsvormende beraadslaging dan voor vergaderingen waarin procedurele kwesties worden besproken?

De tweede tussenevaluatie laat zien dat decentrale volksvertegenwoordigers vaker hebben deelgenomen aan digitale voorbereidende vergaderingen dan aan digitale besluitvormende vergaderingen. De evaluatiecommissie signaleert overigens ook dat onder volksvertegenwoordigers de wens het grootst is terug te keren naar fysieke vergaderingen.

Vraag 4

Indien de Tijdelijke wet 35 424 niet zou gelden, staat de Gemeentewet er dan aan in de weg dat een raad besluit om zaken via schriftelijke of digitale (voor)rondes in commissies van de raad af te handelen?

Zoals uit het antwoord op vraag 1 van de aan het woord zijnde leden volgt, hangt het er van af om welk soort commissies het gaat. Vergaderingen van de gemeenteraad en van bestuurscommissies op grond van artikel 83 Gemeentewet kunnen zonder de Tijdelijke wet niet digitaal gehouden worden. Zoals eveneens uit voornoemd antwoord blijkt, kunnen raadscommissies ex artikel 82 Gemeentewet en andere commissies ex artikel 84 Gemeentewet geen besluitvormende bevoegdheden uitoefenen.

De Tijdelijke wet brengt verder geen verandering ten aanzien van het gebruik van schriftelijke rondes. Schriftelijke rondes kunnen enkel ter voorbereiding dienen, niet ter besluitvorming.

Vraag 5

In de eerste tussenrapportage van de evaluatiecommissie wordt geconcludeerd dat er «in de digitale raadsvergaderingen niet veel ruimte (is) voor beraadslagingen» en dat men niet beschikt over «een vergadersysteem dat geschikt is om betere democratie te faciliteren». In de tweede rapportage van de evaluatiecommissie wordt geconcludeerd: «Daarnaast neemt de evaluatiecommissie bij de volksvertegenwoordigers zelf de grootste wens waar om terug te keren naar de normale vergaderingen». Acht de regering het houden van een digitale raadsvergadering waarin onvoldoende ruimte is voor beraadslaging aanvaardbaar indien er feitelijk mogelijkheden bestaan om een fysieke raadsvergadering te houden?

Allereerst zij opgemerkt dat het aan de raad in kwestie is om te bepalen of er voldoende beraadslaging heeft plaatsgevonden om tot besluitvorming over te gaan; de regering kan en wil niet in die afweging treden.

Verder geldt dat het aanwezig zijn van een feitelijke mogelijkheid om fysiek te vergaderen weliswaar een noodzakelijke maar niet per se een voldoende voorwaarde is voor een fysieke vergadering. De situatie kan zich voordoen dat een raadslid of meerdere raadsleden in quarantaine of isolatie moeten. Ook in het geval het voor een gemeenteraad of bestuurscommissie mogelijk zou zijn om met inachtneming van de geldende richtlijnen fysiek bijeen te komen, kan hierin een overweging liggen om desondanks digitaal te vergaderen. Dit kan ook verstandig zijn. Bovendien acht de regering het voorstelbaar dat een gemeenteraad bij de afweging hoe te vergaderen ook rekening houdt met de eventuele aanwezigheid van leden die in een risicocategorie vallen en daarom bij voorkeur niet fysiek vergaderen.

Vraag 6

De regering acht het kennelijk aanvaardbaar dat van een fysieke vergadering wordt afgezien omdat daaraan kosten zijn verbonden die de gemeente niet wenst te maken of die zij niet kan dragen.

Vraag 6a

Is dat standpunt in overeenstemming met het principe dat als fysiek vergaderen mogelijk is, daarvoor dient te worden gekozen?

Fysiek vergaderen blijft de norm, maar dat betekent niet zondermeer dat alle vergaderingen fysiek gehouden kunnen worden. Hiervoor wordt ook verwezen naar het antwoord op vraag 5.

De afweging hoe te vergaderen bestaat uit een geheel van ongelijksoortige afwegingen, zoals het kunnen voldoen aan de eis om 1,5 meter afstand te houden, quarantaine of isolatie van leden, leden in een risicocategorie en andere factoren, zoals lokale mogelijkheden en bijbehorende kosten. Deze diversiteit aan overwegingen is voor de regering aanleiding deze afweging aan de gemeenteraden zelf te laten en te vertrouwen op hun oordeel, zoals past bij de lokale autonomie. De praktijk van de afgelopen maanden laat zien dat dit ook kan zonder dat afbreuk gedaan wordt aan de genoemde norm.

Vraag 6b

Heeft de regering bij de totstandkoming van de wet er rekening mee gehouden dat gemeenten extra kosten zouden moeten maken voor huur van een andere vergaderruimte en/of van geluidsinstallaties?

De Tijdelijke wet leidt niet tot de noodzaak om extra ruimtes te huren. Het voordeel van digitaal vergaderen is dat de leden hiervoor niet fysiek bijeen hoeven te komen maar vanuit huis kunnen deelnemen aan de vergadering.

Vraag 6c

Is de regering bereid om in gevallen waarin de bedoelde kosten een overweging zijn, in die kosten van rijkswege tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich die weigering dan tot de gebleken bereidheid om op andere terreinen (zoals ondersteuning van ondernemingen) wel kosten en/of schade die het gevolg zijn van de coronamaatregelen voor haar rekening te nemen?

Omdat het gebruik van de Tijdelijke wet niet leidt tot de door deze leden bedoelde extra kosten is dit niet overwogen.

Vraag 7

Welke overwegingen acht de regering in het licht van de inhoud en strekking van de Tijdelijke wet 35 424 gerechtvaardigd om te kiezen voor een digitale raadsvergadering terwijl in het eigen gemeentehuis of elders een vergaderlocatie is te vinden waar een fysieke vergadering gehouden kan worden met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM? Kan de regering aangeven hoe die overwegingen zich verhouden tot het uitgangspunt «fysieke vergaderingen blijven de norm»?

Zoals hiervoor enkele malen is benoemd is deze weging aan de gemeenteraad zelf en kan als overweging bijvoorbeeld gedacht worden aan leden die in de risicocategorie vallen en leden die in quarantaine of isolatie zitten. Verwezen wordt verder naar de beantwoording van vragen 5 en 6.a.

Vraag 8

De regering geeft aan dat gekozen mag worden voor digitaal vergaderen wanneer er «leden (zijn) die in quarantaine of isolatie zitten».

Vraag 8a

Is naar het oordeel van de regering het belang bij deelname aan een raadsvergadering van leden die in verband met COVID-19 in quarantaine of isolatie zitten groter dan het belang daarbij van leden die in verband met een andere ziekte niet op de fysieke raadsvergadering kunnen komen?

Vooropgesteld dient te worden dat deelname aan fysieke vergaderingen voor alle raadsleden zo goed mogelijk gefaciliteerd dient te worden. Covid-19 heeft echter als ontegenzeggelijke eigenschap dat het een zeer besmettelijk virus betreft met zeer uiteenlopende ziektesymptomen waardoor mensen soms thuis moeten blijven, terwijl zij prima in staat zijn aan een digitale vergadering deel te nemen. Daarin ligt een belangrijk verschil. Bovendien geldt voor ziektes waardoor een lid naar verwachting langer dan 16 weken afwezig zal zijn, dat een lid vervangen kan worden.

Overigens kan, zolang de Tijdelijke wet geldt, er door een raad ook voor gekozen worden om in het geval een lid aan een andere ziekte lijdt ook te kiezen voor een digitale vergadering.

Vraag 8b

Is naar het oordeel van de regering het belang van leden die wat betreft COVID-19 in de zogeheten «risicocategorie» vallen om digitaal in plaats van fysiek te vergaderen groter dan het belang van leden die bijvoorbeeld tijdelijk slecht ter been zijn of die thuis bij een ziek kind moeten blijven omdat geen opvang is te regelen om digitaal in plaats van fysiek te vergaderen?

Overmacht is altijd mogelijk en kan leiden tot het missen van een vergadering. Bij Covid-19 is er alleen, naast het individuele leed dat hierachter kan zitten, ook sprake van een belang gericht op het beschermen van de volksgezondheid, zoals toegelicht bij het vorige antwoord. Omdat het virus zich juist bij bijeenkomsten ongemerkt maar zeer snel kan verspreiden, is het begrijpelijk als mensen met een vergroot risico op een ernstig ziektebeeld dergelijke bijeenkomsten vermijden. Dit geldt bovendien al sinds maart van dit jaar. Dat maakt Covid-19 anders dan andere omstandigheden die kunnen leiden tot de afwezigheid van een individueel lid.

Vraag 8c

Is de strekking van de Tijdelijke wet 35 424 dat als raadsleden in quarantaine of isolatie zitten, gekozen zou mogen worden voor een digitale in plaats van een fysieke raadsvergadering teneinde deelname van die raadsleden mogelijk te maken? Zo ja, welke wetsbepaling of toelichting daarbij rechtvaardigt dat standpunt? Zo nee, op grond waarvan acht de regering het dan «begrijpelijk» dat het gegeven dat een of meer raadsleden in quarantaine of isolatie zitten, leidt tot het afzien van een fysieke raadsvergadering?

In de toelichting bij het voorstel zijn genoemde overwegingen opgenomen als mogelijke gronden om te kiezen voor een digitale vergadering. De wet zelf kent geen inhoudelijke criteria voor het maken van de afweging hoe te vergaderen. De Tijdelijke wet geeft op dit vlak de voorzitter slechts de mogelijkheid om te kiezen voor een digitale locatie in plaats van een fysieke, waarbij de voorzitter rekening houdt met het gevoelen van (de meerderheid van) de raad.

Vraag 8d

Is de strekking van de Tijdelijke wet 35 424 dat bij ziekte van raadsleden gekozen zou mogen worden voor een digitale in plaats van een fysieke raadsvergadering teneinde deelname van die raadsleden mogelijk te maken?

De strekking van de wet is dat de voorzitter, rekening houdend met het gevoelen van (de meerderheid van) de raad, de bevoegdheid heeft gekregen een digitale locatie voor een vergadering van de gemeenteraad uit te schrijven. Daarbij is in de toelichting en latere parlementaire stukken een aantal mogelijke overwegingen gegeven die kunnen leiden tot de afweging om af te wijken van de norm dat fysiek vergaderen het uitgangspunt is. Hoe die afweging in een concreet geval uitpakt en hoe de verschillende afwegingen daarbij zich tot elkaar verhouden is niet centraal voor te schrijven.

Vraag 8e

Overweegt de regering naar aanleiding van de praktijkervaringen bij de toepassing van de Tijdelijke wet 35 424 de Gemeentewet aan te passen zodat bij ziekte van raadsleden gekozen zou mogen worden voor een digitale in plaats van een fysieke raadsvergadering teneinde deelname van die raadsleden mogelijk te maken?

Dit is op grond van de Tijdelijke wet reeds mogelijk gedurende de looptijd van de wet. Verder wordt verwezen naar de in het antwoord op vraag 9.b aangekondigde verkenning.

Vraag 9

Op de vraag van de leden van de fractie van de PvdD waarom niet gekozen is voor verlenging tot 1 oktober heeft de regering geantwoord dat er «in dit geval alleen geen aanleiding (is) geweest om te kiezen voor een kortere termijn. Het gegeven dat de Tijdelijke wet een extra mogelijkheid biedt voor vergaderingen, maar niet in de weg staat aan fysiek vergaderen, speelt daarbij een grote rol».

Vraag 9a

Hoe moet dat antwoord geduid worden? Is de regering van oordeel dat er aan het voortduren van de wet geen enkel nadeel kan kleven omdat de wet alleen maar iets «extra» toestaat en niet in de weg staat aan het fysiek vergaderen?

Het doel van de Tijdelijke wet is het creëren van een mogelijkheid voor gemeenteraden om te vergaderen en besluiten te nemen als het, bijvoorbeeld op grond van voornoemde overwegingen, niet mogelijk is fysiek bijeen te komen. Zolang de gezondheidssituatie kan leiden tot deze keuze ziet de regering geen nadelige effecten van het voortduren van deze wet. Hoewel het uitgangspunt is en blijft dat fysieke vergaderingen de hoofdregel zijn, heeft de regering met de Tijdelijke wet erkend dat deze hoofdregel in de huidige situatie nuancering behoeft. Die situatie is momenteel helaas niet wezenlijk veranderd. De wet biedt evenwel een mogelijkheid, geen verplichting. De regering vertrouwt er daarbij op dat de decentrale volksvertegenwoordigers hier verstandig mee omgaan. De cijfers van de evaluatiecommissie en de steekproef van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden sterken de regering in dit vertrouwen.

Vraag 9b

Overweegt de regering in de Gemeentewet de mogelijkheid op te nemen om digitaal te vergaderen los van de omstandigheden die verband houden met de coronamaatregelen?

De regering heeft geen concrete plannen hiertoe, maar wil wel gaan verkennen of deze behoefte bestaat bij de betrokkenen in het decentrale bestuur. Het zou dan gaan om een aanvullende mogelijkheid in speciale gevallen; fysiek vergaderen is en blijft het uitgangspunt, zo is ook door de betrokken organisaties uitgesproken in het kader van de totstandkoming van deze wet.

Vraag 10

Waarom wordt het eindrapport van de evaluatiecommissie later dan voorzien aangeboden? Dat de looptijd van de wet nu is verlengd, waarom brengt dat mee dat ook de looptijd van de evaluatie zou moeten worden verlengd?

In overleg met de evaluatiecommissie is besloten de looptijd van de evaluatie te verlengen, omdat de verlenging de kans geeft in een nieuwe situatie aan dataverzameling te doen. Er wordt geen verdere verlenging van de looptijd van de evaluatie voorzien.


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Gerbrandy (OSF), Van der Linden (FvD), Meijer (VVD), Nanninga (FVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 35 424, G.

X Noot
3

Kamerstukken I 2019/20, 35 424, G.

X Noot
8

Kenmerk 166602.03u.

Naar boven