35 424 Regels voor het tijdelijk voorzien in besluitvorming via digitale weg door besturen van provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire en Saba (Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Vastgesteld 31 maart 2020

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken waartoe de fractie van de Partij voor de Dieren (PvdD) inbreng heeft geleverd. De verschillende vragen die zijn gesteld, worden hierna beantwoord.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de spoedwet digitale besluitvorming decentrale overheden en onderschrijven de noodzaak om decentrale democratische processen doorgang te laten vinden, ook in de huidige Covid-19 crisis. De leden vragen of de praktijk die de Tweede Kamer hanteert bij stemmingen ook bij decentrale overheden toegepast kan worden.

De regering heeft met onderhavig wetsvoorstel een mogelijkheid aan decentrale overheden geboden die op grond van de huidige wetgeving niet mogelijk was. De vergadering in een digitale omgeving is daarmee niet verplicht. De praktijk zoals deze in de Tweede en de Eerste Kamer wordt toegepast, wordt, anders dan bij decentrale overheden, door het reglement van orde beheerst. Deze kaders zijn voor decentrale overheden vervat in de wet. Het zal niet in iedere gemeente of provincie mogelijk zijn om op een verantwoorde manier een vergadering te beleggen die zowel aan de eisen in de wet als aan de richtlijnen van het RIVM voldoet. De regering heeft getracht een voorziening te treffen die zo min mogelijk afwijkt van de reguliere verhoudingen en verantwoordelijkheden in het decentraal bestuur. Daarbij is in dit verband het wettelijk quorum van belang, evenals de wettelijk voorgeschreven hoofdelijke stemming. Het quorum geldt zowel voor het openen van een vergadering als voor het houden van een stemming. Een regeling die besluitvorming mogelijk maakt analoog aan de praktijk van de Tweede Kamer is daarmee niet mogelijk. Een alternatief zou zijn dat een wettelijke regeling zou moeten worden gemaakt in afwijking van fundamentele uitgangspunten van de wet zoals het quorum en het individuele mandaat van de leden. De regering kiest daar niet voor, maar acht het wenselijk besluitvorming te laten plaatsvinden door de volksvertegenwoordiging als geheel, met behoud van voornoemde waarborgen. De huidige technische voorzieningen bieden hiervoor ook de mogelijkheid.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts nader toe te lichten waarom de voorzitter beslist of een vergadering digitaal zal worden belegd. Ook vragen zij de regering in te gaan op de vraag hoe het individuele recht van volksvertegenwoordigers om hoofdelijke stemmingen aan te vragen gewaarborgd blijft.

De oproep voor iedere raads- of statenvergadering gaat uit van de burgemeester respectievelijk commissaris van de Koning, als voorzitter van de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten. In die oproep staat vermeld waar (en wanneer) de vergadering zal plaatsvinden; dat zal doorgaans het gemeentehuis respectievelijk provinciehuis zijn. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om – tijdelijk – in een digitale omgeving te vergaderen; de voorzitter zal hier dan in de oproep tot de vergadering op moeten wijzen, maar dit is in feite niet anders dan in geval van een fysieke vergadering en wijkt daarmee niet af van de huidige regeling in artikel 19 Gemeentewet respectievelijk artikel 19 Provinciewet. Hoewel die oproep formeel van de voorzitter uitgaat, zal deze daarover in de praktijk afstemming plegen met de leden, via het presidium of de agendacommissie dan wel via een uitvraag onder alle leden, afhankelijk van het lokaal gebruik; ook de griffier zal hier nauw bij betrokken zijn, die bereidt immers de vergadering voor.

Het beeld dat de voorzitter eenzijdig zou bepalen of de vergadering op locatie dan wel in een digitale omgeving zal plaatsvinden, deelt de regering dus niet. Het wetsvoorstel kent op dit punt geen nieuwe bevoegdheid aan de voorzitter toe, het brengt slechts tot uitdrukking dat indien gekozen wordt voor een digitale vergadering, dat in de oproep wordt vermeld. De vergaderorde is voorts geregeld in het reglement van orde; dit is geen zaak van de wetgever maar van de desbetreffende volksvertegenwoordiging.

Het stemmen door een volksvertegenwoordiging in een digitale omgeving is een nieuw fenomeen, dat nog niet eerder is beproefd. Het wetsvoorstel bepaalt dat ieder lid dat aan de vergadering deelneemt door middel van een openbare wilsuitdrukking kenbaar maakt of hij voor of tegen het voorstel stemt (behoudens geheime stemmingen over benoemingen van personen). Het moet voor de voorzitter, voor de overige leden en voor het publiek duidelijk zijn wie wat stemt. Het wetsvoorstel brengt daarmee op geen enkele wijze verandering in de mogelijkheid om hoofdelijk te stemmen, het wetsvoorstel geeft slechts een aanvulling op die bestaande mogelijkheid zodat dit ook in een digitale omgeving mogelijk is.

Er kunnen echter redenen zijn om in een digitale omgeving niet hoofdelijk te stemmen, bijvoorbeeld omdat er technische of praktische bezwaren zijn. In dat geval kan de voorzitter bepalen dat er na afloop van de digitale vergadering via stembriefjes wordt gestemd. De voorzitter bepaalt het tijdstip en zo nodig de volgorde waarop de stembriefjes uiterlijk door de griffie moeten zijn ontvangen en maakt de uitslag van de stemming zo spoedig mogelijk na dit tijdstip openbaar. Het betreft een typische procedurele voorzittersbevoegdheid. Ook hier geldt dat de voorzitter hier niet eenzijdig toe zal beslissen maar dat tijdens de vergadering voldoende steun zal moeten blijken voor de keuze om niet in de digitale vergadering hoofdelijk te stemmen maar na afloop via stembriefjes. De vergaderorde is voorts geregeld in het reglement van orde; dit is geen zaak van de wetgever maar van de desbetreffende volksvertegenwoordiging.

De leden van de PvdD-fractie vragen naar de overwegingen van de regering om deze wet te laten vervallen per 1 september 2020 en niet 1 juni 2020, zoals de Raad van State heeft geadviseerd. Ook vragen deze leden hoe de regering denkt om te gaan met het verlengen per KB en naar garanties dat deze wet daadwerkelijk komt te vervallen als dat mogelijk is.

De regering heeft gekozen voor 1 september 2020 als vervaldatum omdat dit tot en met het zomerreces de duidelijkheid geeft dat deze wet blijft gelden en indien een verlenging nodig gaat zijn, de eerste verlenging ook een ruime periode na het zomerreces beslaat. Door deze datum te kiezen kunnen volksvertegenwoordigende organen hun besluitvormingsproces tot en met het zomerreces inrichten zonder twijfel over het door kunnen laten gaan van vergaderingen of over het op een laat moment verschuiven van fysiek vergaderen naar digitaal vergaderen. Dat dit een andere datum is dan 1 juni 2020 is voor de regering geen overweging geweest, omdat deze wet een extra mogelijkheid biedt en geen beperkingen oplegt. Dit betekent dat, wanneer het mogelijk is, «normale» vergaderingen weer kunnen plaatsvinden in plaats van digitale. Dit zou dus ook voor 1 september 2020 kunnen. Hiermee volgt de regering het advies van de Raad van State om beargumenteerd voor een andere datum dan 1 juni 2020 te kiezen.

De garantie dat deze wet vervalt, is met de vervaldatum gegeven. De wet vervalt tenzij deze bij KB wordt verlengd. Voor de regering staat voorop dat, zoals ook in de memorie van toelichting is betoogd, besluitvorming hoort plaats te vinden in een vergadering met fysieke aanwezigheid. Het streven is zo kort mogelijk deze tijdelijke, noodzakelijke afwijking van de normale situatie te laten bestaan. Er zal geen verlenging komen als er geen redenen meer zijn voor beperkingen en het in acht nemen van sociale distantie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Naar boven