Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 januari 2021
Op 21 januari verzocht de vaste commissie voor Europese Zaken om uw Kamer binnen een
week te informeren over de juridische status van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
tussen de EU en het VK en of deze status in alle EU-lidstaten op dezelfde wijze wordt
geduid. Tevens verzocht de commissie om het op schrift gestelde juridische advies
van de Juridische Dienst van de Raad (JDR) te ontvangen. In antwoord op deze verzoeken,
bericht ik u als volgt.
Uit de tekst van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK volgt
dat dit een zogenaamd EU only akkoord is. Ten eerste blijkt uit de titel dat de overeenkomst is gesloten tussen
de EU (en dus niet de afzonderlijke lidstaten) enerzijds en het VK anderzijds. Daarnaast
volgt uit de tekst van de overeenkomst dat de lidstaten hier geen partij bij zijn.
Het Raadsbesluit tot ondertekening en voorlopige toepassing1 van de overeenkomst is op 29 december jl. door de Raad met eenparigheid van stemmen
van de 27 EU-lidstaten aangenomen. In overweging 6 van het Raadsbesluit is neergelegd
dat, gezien de uitzonderlijke en unieke aard van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst,
de Raad gebruik maakt van de mogelijkheid dat de Unie haar externe bevoegdheid ten
aanzien van het VK uitoefent. Hierdoor staat buiten twijfel dat sprake is van een
EU only akkoord, dat door alle EU lidstaten ook zo wordt geduid. Alle EU lidstaten hebben
immers door het aannemen van het Raadsbesluit tot ondertekening met de Handels- en
Samenwerkingsovereenkomst met deze vorm ingestemd.
De juridische analyse van het kabinet waarom de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
als een EU only akkoord gesloten kon worden is uiteengezet in de brief van 25 december.2 Die analyse geldt wat het kabinet betreft onverkort. Het kabinet acht het daarbij
van groot belang dat het akkoord over een Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen
de EU en het VK geen precedent vormt voor toekomstige akkoorden met derde landen.
Daarom heeft Nederland samen met andere lidstaten gevraagd om een bevestiging van
de JDR dat op grond van de inhoud van het voorliggende akkoord in dit geval zowel
een EU only als een gemengd akkoord mogelijk zou zijn en dat een politieke keuze voor een EU only akkoord in dit geval geen juridische verplichting zal inhouden om bij toekomstige
EU-akkoorden met andere derde landen op dezelfde terreinen opnieuw een EU only akkoord te sluiten. De JDR heeft beide punten afgelopen december mondeling bevestigd.
Zoals aangegeven in de brief van 25 december 2020 met een appreciatie van de juridische
aard van het bereikte akkoord3 en in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Omtzigt, Van der Graaf, Bosman,
Bouali, Leijten, Asscher en Van Ojik van op 27 december jl.4 was er geen schriftelijk advies van de JDR beschikbaar. Onder andere door de inzet
van Nederland geeft voornoemd Raadsbesluit de conclusie van de juridische argumentatie
van de JDR echter nadrukkelijk weer. Zo bepaalt artikel 10 dat de uitoefening van
de Uniebevoegdheid op grond van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst geen afbreuk
doet aan de respectieve bevoegdheden van de Unie en haar lidstaten bij onderhandelingen
met elk ander derde land (zie ook de hiervoor genoemde overweging 6 en overwegingen
16 en 17).
Op vrijdag 22 januari jl. kondigde de JDR aan toch te werken aan een schriftelijk
advies over de juridische aard van het akkoord en dit schriftelijk advies is op maandag
25 januari jl. verschenen. Het advies komt op hoofdlijnen overeen met de eerder genoemde
analyse van het kabinet5 en mondelinge toelichting van de JDR. Het advies is gekenmerkt als limite-document en komt uw Kamer als vertrouwelijke bijlage bij deze brief toe6 en is voor uw Kamer ook vertrouwelijk in te zien via het Delegates Portal
7. Nederland heeft openbaarmaking van het advies reeds bepleit in Brussel en zal zich
hiervoor in blijven spannen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
S.A. Blok