35 377 EU-voorstel: Mededeling van de Commissie over de Europese Green Deal COM (2019) 640

Nr. 20 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 september 2020

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, de reactie aan op de motie van het lid Bisschop van 26 juni 2020 (Kamerstuk 35 377, nr. 18), waarin wordt gevraagd een grondige subsidiariteitstoets uit te voeren bij de Green Deal en alle onderdelen daarvan, en de bezwaren vanuit de Kamer daarbij mee te nemen.

Tijdens het debat op 25 juni jl. over de Green Deal-mededeling van de Europese Commissie1 is in het kader van genoemde motie door de Kamer gevraagd om een «systematische toetsing van de subsidiariteit en proportionaliteit»2 bij de beoordeling van voorstellen van de Europese Commissie inzake de Green Deal. Het kabinet beschouwt subsidiariteit en proportionaliteit als leidende beginselen bij Europese wet- en regelgeving en deelt dan ook het belang van een grondige en systematische toetsing van de subsidiariteit en proportionaliteit bij alle nieuwe voorstellen van de Europese Commissie, en dus ook waar het gaat om voorstellen gerelateerd aan de Green Deal. Ter beantwoording van de motie Bisschop van 26 juni 2020, en mede in het licht van de motie van het lid Bisschop van 10 december 20193, zet ik in deze brief uiteen hoe het kabinet de bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit van alle nieuwe Commissievoorstellen toetst.4

De beoordeling van de bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit van de Commissievoorstellen en -mededelingen wordt gedaan op basis van artikelen 4, lid 1, en 5 van het EU-verdrag. Hierin zijn het attributiebeginsel en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit verankerd. In de artikelen 2 tot en met 6 van het EU-Werkingsverdrag zijn voorts de categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie vastgelegd.

Het kabinet maakt bij de beoordeling van commissievoorstellen steeds, in aanvulling op de door de Commissie uitgevoerde subsidiariteitstoets, een eigen afweging over de bevoegdheid van de Unie om op te treden en over de subsidiariteit en proportionaliteit van voorstellen. Bij deze beoordeling worden verschillende toetsvragen gesteld. Zo wordt bij de bevoegdheid de vraag gesteld of de EU een bevoegdheid heeft om op te treden op het betrokken terrein. En, bij een concreet voorstel voor wet- en regelgeving, of Nederland zich kan vinden in de keuze voor de rechtsgrondslag. Bij subsidiariteit wordt de vraag gesteld of de uitoefening van bevoegdheid door de EU noodzakelijk is dan wel of er een duidelijke toegevoegde waarde is voor Europees optreden ten opzichte van optreden op lidstaatniveau. Bij proportionaliteit is de vraag of de voorgestelde vorm en inhoud van het Europese optreden in een evenredige verhouding staat tot het nagestreefde doel, waarbij moet worden gekeken of het optreden geschikt is om het gestelde doel bereiken en of het niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is.

Dit beoordelingskader wordt voor alle wetgevingsvoorstellen en niet-wetgevende voorstellen gehanteerd en de uitkomsten van de beoordeling worden neergelegd in de desbetreffende BNC-fiches. Daarmee is er sprake van een systematische en grondige toetsing. Echter, de afweging van bovengenoemde vragen en daarmee de uitkomst van die beoordeling verschilt van geval tot geval. Daarbij is de beoordeling van de bevoegdheid een zuiver juridische afweging en de beoordeling van subsidiariteit en proportionaliteit is vooral een politieke appreciatie van het kabinet die voor elk commissievoorstel afzonderlijk wordt gemaakt. Dit verklaart de diversiteit van de desbetreffende passages in de BNC-fiches. Ingevolge artikel 6 van het Protocol nr. 2 betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel heeft ieder nationaal parlement in de EU bovendien de bevoegdheid een gemotiveerd advies te verzenden aan de Europese instellingen over de subsidiariteit van wetgevende voorstellen.

Zoals aangegeven in het BNC-fiche inzake de Commissiemededeling over de Europese Green Deal, is de grondhouding ten aanzien hiervan positief. Het behalen van de EU-brede doelstellingen zoals o.a. afgesproken in de Overeenkomst van Parijs, de realisatie van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en het Biodiversiteitsverdrag lukken niet indien enkel op nationaal niveau maatregelen worden genomen en rechtvaardigt optreden op EU-niveau. De Green Deal zelf bestaat uit een pakket aan meerdere voorstellen, waarbij het gaat om zowel wetgevende als niet-wetgevende voorstellen. De afzonderlijke Green Deal-voorstellen, al dan niet wetgevend, zullen na publicatie, in lijn met de motie Bisschop, volgens de hierboven beschreven wijze grondig en systematisch getoetst worden op bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd middels de BNC-fiches en de daarvoor geldende procedures, zoals recent gedaan in de aan uw Kamer verzonden fiches inzake de EU-Waterstofstrategie en de EU-strategie voor een geïntegreerd energiesysteem. Daarmee wordt mijns inziens uitvoering gegeven aan de motie Bisschop.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Zie Kamerstuk 35 377, nr. 1

X Noot
2

Handelingen II 2019/20, nr. 88, items 5 en 8

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-20, nr. 1504

X Noot
4

Zie ook Kamerstuk 22 112, nrs. 2738 en 2461

Naar boven