De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel A, wordt aan het voorgestelde artikel 114b lid 5 toegevoegd
«De grond voor het inroepen van de bedenktijd in een van de in lid 2 genoemde gevallen
laat de mogelijkheid tot het inroepen van een bedenktijd op een andere grond onverlet.».
Toelichting
Dit amendement brengt een verduidelijking aan voor gevallen waarin er meerdere gronden
zijn waarop de bedenktijd kan worden ingeroepen, namelijk wanneer er een verzoek tot
ontslag wordt ingediend én er een vijandig overnamebod wordt gedaan. Het is dan aan
het bestuur van de vennootschap om te bepalen in welk geval de bedenktijd wordt ingeroepen.
Er kan slechts één bedenktijd tegelijk actief zijn. Er moet geen onduidelijkheid bestaat
over situaties waarbij er al een bedenktijd had kunnen worden ingeroepen, (bijvoorbeeld
wanneer er een verzoek tot ontslag is ingediend) maar dit niet is gedaan, en er ook
een vijandig overnamebod wordt gedaan.
Artikel 2:114b lid 2 formuleert de twee hoofdsituaties waarin een bedenktijd kan worden
ingeroepen: (a) overeenkomstig artikel 2:114b lid 2 sub a bij een agenderingsverzoek
van een aandeelhouder inzake de benoeming, schorsing of het ontslag van een bestuurder/commissaris,
of een daarmee verband houdende statutenwijziging, danwel (b) overeenkomstig artikel
2:114b lid 2 sub b bij een vijandig bod.
Het behoeft verduidelijking dat de situaties als geformuleerd in sub a en sub b aparte
gevallen zijn met een daarmee corresponderende eigen termijn en aanvangstijdstip.
Denkbaar is dat de situaties zich beiden voordoen.
Ter illustratie: als er een vijandig bod wordt uitgebracht, begint de dag erna de
250 dagen bedenktijdtermijn te lopen, ongeacht of de bedenktijd ook daadwerkelijk
wordt ingeroepen. Wanneer 100 dagen daarna een agenderingsverzoek wordt ingediend
en de bedenktijd nog niet is ingeroepen vanwege het bod, zal voor die situatie een
nieuwe termijn moeten gaan lopen. Het is dan niet zo dat die betreffende bedenktermijn
ineens wordt ingekort met 100 dagen, omdat er als gevolg van het bod reeds een termijn
was gaan lopen, terwijl de bedenktijd niet was ingeroepen. Uiteraard geldt hetzelfde
ook andersom. Als de bedenktijdtermijn is gaan lopen in verband met een verzoek tot
benoeming, schorsing of ontslag en er wordt nadien een openbaar bod gedaan dat naar
de overtuiging van bestuur en commissarissen niet in het belang is van de onderneming
en de daarbij betrokkenen, dan kan het niet zo zijn dat de bedenktijd met betrekking
tot dat bod ineens geheel of gedeeltelijk reeds blijkt te zijn vervallen indien de
bedenktijd niet is ingeroepen.
Aldus zou de voor het agenderingsverzoek benodigde bedenktijd onterecht worden ingekort
en bovendien geen recht worden gedaan aan de doelstelling van dit wetsvoorstel om
het bestuur van de vennootschap meer tijd en rust te gunnen voor de inventarisatie
en weging van de belangen van de onderneming en haar stakeholders.
Om de redenen als geschetst dient artikel 2:114b lid 5 te worden aangepast zoals voorgesteld
met dit amendement.
Van den Berg Bruins