35 364 Verslagen van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven

Nr. 6 VERSLAG OVER HET VERZOEKSCHRIFT VAN DE HEER S.A.C. VAN DEN A. EN MEVROUW V. VAN DEN A-H TE ’S H.1 INZAKE GEEN RECHT OP ZORGTOESLAG EN KINDGEBONDEN BUDGET OVER DE JAREN 2013, 2014 EN 2015.

Vastgesteld 17 juni 2020

Klacht

De verzoekers hebben per brief d.d. 23 januari 2019 de aandacht van de commissie gevraagd voor de situatie omtrent hun zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2013, 2014 en 2015. Gedurende deze jaren ontvingen de verzoekers op basis van het geschatte toetsingsinkomen voor deze toeslagen steeds voorschotten. Na afloop van deze jaren heeft de Belastingdienst telkens bij de aanslag inkomstenbelasting een bedrag aan vermogen vastgesteld. Dit vermogen bleek hoger te zijn dan de maximale vermogensgrens voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget, en bij de definitieve vaststelling is het recht op toeslagen op nihil vastgesteld en zijn de verleende voorschotten teruggevorderd.

In 2000 heeft de verzoeker een auto-ongeluk gehad en als gevolg van de schade die hem is toegebracht is aan de verzoeker in 2011 een schadevergoeding van € 576.000,– toegekend. De verzoeker heeft op 8 maart 2018 aan de Belastingdienst/Toeslagen verzocht zijn schadevergoeding voor immateriële schade bij de vaststelling van zijn recht op toeslagen buiten beschouwing te laten. Reden voor dit verzoek in maart 2018 is het feit dat verzoeker niet eerder op de hoogte was van de mogelijkheid. Op 28 maart 2018 reageert de Belastingdienst/Toeslagen afwijzend op het verzoek. Voor de berekeningsjaren 2013, 2014 en 2015 is het verzoek te laat ingediend, de definitieve berekeningen hebben reeds plaatsgevonden. Verzoekers hebben bezwaar ingediend op 3 april 2018 met als reden: «daar wij nooit geweten hebben dat dit onder bijzonder vermogen valt en wij hier door jullie ook nooit op gewezen zijn, zijn wij er sinds kort achter gekomen dat ons vermogen een bijzonder vermogen is en dus hebben wij recht op toeslagen». De verzoekers ontvangen op 14 mei 2018 de beslissing op het bezwaar van de Belastingdienst/Toeslagen: «Wij komen niet tegemoet aan uw bezwaar omdat een verzoek bijzondere berekening kan worden gedaan tot het tijdstip dat de toekenning van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over het desbetreffende berekeningsjaar onherroepelijk is geworden».

In het verzoekschrift aan de commissie stellen de verzoekers een viertal vragen. De eerste vraag heeft betrekking op een telefoongesprek dat de verzoekers in 2015 met een medewerker van de BelastingTelefoon hebben gevoerd. Verzoekers hebben informatie verstrekt over hun bijzonder vermogen en de medewerker van de BelastingTelefoon zou hebben aangegeven daarmee niet bekend te zijn en hebben gezegd dat dit niet bestaat. De verzoekers beklagen zich over de verkeerde voorlichting door de medewerker van de BelastingTelefoon. De tweede vraag gaat over het feit dat personen die een schadevergoeding hebben ontvangen omdat zij slachtoffer zijn van de Volendamse brand en de Vuurwerkramp in Enschede automatisch door de Belastingdienst worden aangemerkt als bezitters van bijzonder vermogen en verzoekers niet, terwijl de verzekeraar de schadevergoeding bij de Belastingdienst heeft gemeld. De derde vraag is een verzoek tot herberekening van het bijzonder vermogen van verzoekers en de vierde vraag is of verzoekers hun toeslag alsnog zou kunnen ontvangen inclusief een vergoeding van de door hem gemaakte kosten voor zijn boekhouder/accountant en zijn eigen uren.

Naar aanleiding van dit verzoekschrift heeft de Staatssecretaris van Financiën op 14 mei 2019 inlichtingen verstrekt aan de commissie.

Feiten

Op grond van artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir), de hardheidsclausule, kan de Minister van Financiën bij ministeriële regeling voor bepaalde groepen van gevallen een uitzondering op de vermogenstoets maken. De Minister heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid en in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling Awir de afgelopen jaren uitzonderingen opgenomen, zoals voor het vermogen van (pleeg) kinderen en voor vergoedingen en eenmalige uitkeringen uit een immateriële schadevergoeding op grond van bijzondere regelingen die op morele gronden speciaal voor deze groepen van gevallen tot stad zijn gekomen (bijvoorbeeld de uitkeringen aan asbestslachtoffers en slachtoffers van de Volendamse brand). Voor letselschadevergoedingen in het algemeen is geen uitzondering opgenomen. Indien personen voor wiens situatie geen uitzondering is opgenomen, aanspraak willen maken op toepassing van de hardheidsclausule moeten zij daartoe zelf een verzoek indienen. Op grond van artikel 9, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir kan een verzoek worden ingediend tot het tijdstip dat de toeslag onherroepelijk is geworden. Dit is een «harde» termijn. In artikel 5a, aanhef en onder d, van de Uitvoeringsregeling Awir is namelijk aanvullend bepaald dat een toeslag niet herzien wordt als de te hoge vaststelling van het vermogen het gevolg is van het feit dat een verzoek, waarvoor een termijn is gesteld, niet tijdig is ingediend.

Overwegingen

De verzoekers hebben aangegeven dat zij in 2015 door de BelastingTelefoon onjuist zijn voorgelicht waardoor de indieningstermijn is overschreden. De Staatssecretaris geeft aan dat de gesprekken van de BelastingTelefoon niet worden geregistreerd en het is daarom onmogelijk om te achterhalen wat er gezegd is. Daarnaast is de dialoogondersteuning van de BelastingTelefoon van destijds niet meer beschikbaar, dus kan ook niet meer worden achterhaald welke informatie de medewerkers ter beschikking stond. De BelastingTelefoon deelde desgevraagd aan de Staatssecretaris mee: «het hoogst onwaarschijnlijk te achten dat medewerkers niet op de hoogte waren van de algemene voorwaarden die voor een verzoek golden. Het is elementaire kennis en een onderwerp dat onlosmakelijk verbonden is met het recht op de hoogte van iemands toeslag. Ook is het onwaarschijnlijk dat er zulke concrete mededelingen c.q. toezeggingen zijn gedaan zoals belanghebbenden suggereren». De Staatssecretaris geeft aan dat op de website van Belastingdienst/Toeslagen alle informatie duidelijk omschreven stond en dat de verzoekers de informatie destijds daar hadden kunnen vinden.

Ten aanzien van het verzoek om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de door de verzoekers gemaakte kosten geeft de Staatssecretaris aan dat zij een schriftelijk verzoek om schadevergoeding bij de Belastingdienst/Toeslagen kunnen indienen. Een klachtbehandelaar van de Belastingdienst/Toeslagen heeft telefonisch contact met de verzoekers opgenomen de kwestie is telefonisch uitgebreid besproken. De verzoekers hebben het «formulier om een schadevergoeding aan te vragen» ontvangen.

De verzoekers geven in reactie op de door de Staatssecretaris verstrekte inlichtingen op 14 juli 2019 aan dat zij erbij blijven dat zij verkeerd zijn voorgelicht door de medewerker van de BelastingTelefoon. De verzoekers zijn van mening dat de medewerkers de wet dienen te kennen. Op 19 september 2019 heeft de Staatssecretaris nadere inlichtingen verstrekt en heeft hij ten aanzien van de BelastingTelefoon aangegeven dat medewerkers geen concrete uitspraken doen over vragen die gaan over bijzonder vermogen. De verwijzing door de Staatssecretaris naar de website van Belastingdienst/Toeslagen zegt volgens hem niets over de kwaliteit van de BelastingTelefoon, de site is een extra informatiebron. De medewerkers van de BelastingTelefoon hebben volgens de Staatssecretaris inhoudelijke kennis over de verschillende toeslagenregelingen en zij volgen een uitgebreide opleiding voordat zij starten met hun werkzaamheden.

De commissie heeft op 20 februari 2020 de Staatssecretaris verzocht de zaak te heroverwegen – ondanks overschrijding van de termijn die aan de toepassing van de hardheidsclausule ten grondslag ligt – omdat de commissie op basis van de verstrekte informatie toch het vermoeden kreeg dat bij een tijdig ingediend verzoek de verzoekers recht zouden hebben gehad op zorgtoeslag en kindgebonden budget. De stelling van de verzoekers, dat zij recht zouden hebben gehad op toeslagen in de jaren 2013, 2014 en 2015 bij een tijdig ingediend verzoek, is door de Staatssecretaris in de twee eerder ontvangen brieven immers niet ontkracht. Per brief d.d. 20 mei 2020 komt daar uiteindelijk toch duidelijk over. De Staatssecretaris van Financiën- Toeslagen en Douane geeft aan dat aan de verzoekers in 2011 een schadevergoeding is toegekend van € 576.000, waarvan € 35.000 smartengeld betreft. Alleen deze € 35.000 is het bijzonder vermogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij een tijdig ingediend verzoek buiten beschouwing zou moeten laten. De vermogensgrens voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget is voor de berekeningsjaren 2013, 2014 en 2015 vastgesteld op respectievelijk € 80.000, € 81.360 en € 82.093 boven het heffingsvrij vermogen uit de inkomstenbelasting. Voor de verzoekers is de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen over de jaren 2013 en 2014 vastgesteld op € 299.222 en over het jaar 2015 op € 121.614. Als de grondslag sparen en beleggen wordt verminderd met € 35.000, overschrijdt het vermogen nog altijd de vermogensgrens.

Ook als het ontvangen smartengeld voor de jaren 2013, 2014 en 2015 buiten beschouwing zou worden gelaten, is het vermogen over de jaren 2013 tot en met 2015 volgens de Staatssecretaris nog altijd te hoog om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag en kindgebonden budget. Vanaf het berekeningsjaar 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om het smartengeld ter hoogte van € 35.000 buiten beschouwing te laten gehonoreerd, omdat het verzoek voor dit jaar tijdig is ingediend. Overigens zouden belanghebbenden in dit jaar ook zonder aftrek van het smartengeld recht hebben op zorgtoeslag en kindgebonden budget. Het vermogen van belanghebbenden is inmiddels dusdanig gedaald dat zij de vermogensgrens in 2016 niet overschrijden.

In de recent door de Staatssecretaris verzonden Kamerbrief «Aanbieding wetsvoorstel Wet Hardheidsaanpassing Awir»2 zijn diverse wijzigingen van wet- en regelgeving beschreven ter verbetering van het toeslagenstelsel en het bevorderen van de dienstverlening vanuit de Belastingdienst/Toeslagen. Een van die maatregelen betreft het verruimen van de termijn voor het indienen van een verzoek om bijzonder vermogen buiten beschouwing te laten.

Deze wijziging is per 1 juli 2020 voorzien. Voor de verzoekers betekent dit volgens de Staatssecretaris dat zij per 1 juli 2020 alsnog een inhoudelijk oordeel van de Belastingdienst/ToesIagen op hun verzoek over het berekeningsjaar 2015 kunnen ontvangen. De Staatssecretaris geeft aan dat dit op grond de genoemde feiten echter niet zal leiden tot een positieve uitkomst. Maar het biedt de verzoekers volgens de Staatssecretaris wel de mogelijkheid hun zienswijze aan de Belastingdienst/Toeslagen kenbaar te maken en een beslissing te ontvangen die voor bezwaar vatbaar is. De Belastingdienst/Toeslagen zal hierover contact opnemen met belanghebbenden, zodra deze wijziging van kracht is.

Oordeel van de commissie3

Het verzoek om toekenning van bijzonder vermogen is door de verzoekers voor de jaren 2013, 2014 en 2015 te laat ingediend op grond van de Uitvoeringsregeling Awir (artikel 5a, aanhef en onder d). De commissie betreurt het dat de verzoekers in 2015 mogelijk niet op een goede manier zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot het doen van een verzoek om bijzonder vermogen buiten beschouwing te laten en dat het de verzoekers mogelijk niet is gemeld dat alleen het smartengeld (€ 35.000) het bijzonder vermogen is dat de Belastingdienst/Toeslagen bij een tijdig ingediend verzoek buiten beschouwing zou worden gelaten. De verzoekers hebben onnodig lang gedacht dat het bedrag van de gehele schadevergoeding buiten beschouwing kon worden gelaten en zij bij een tijdig verzoek recht zouden hebben gehad op toeslagen. Nu blijkt dat het vermogen van verzoekers ook bij een tijdig verzoek waarbij bijzonder vermogen zou zijn toegekend in de jaren 2013, 2014 en 2015 nog altijd te hoog was om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag en kindgebonden budget. Deze informatie had de verzoekers naar het oordeel van de commissie op een eerder moment moeten bereiken (bijvoorbeeld in reactie op de bezwaarbrief van verzoekers aan Belastingdienst/Toeslagen d.d. 29 maart 2018) zodat de verzoekers niet jarenlang ten onrechte in de veronderstelling hoefden te zijn dat zij bij een tijdig ingediend verzoek recht zouden hebben gehad op toeslagen.

Voorstel aan de Kamer

Het oordeel van de Staatssecretaris van Financiën- Toeslagen en Douane kan worden gedeeld, maar de Kamer roept de Staatssecretaris op om op basis van dit verzoekschrift de informatievoorziening met betrekking tot het bijzonder vermogen te verbeteren.

De voorzitter van de commissie, Koopmans

De griffier van de commissie, De Vos


X Noot
1

Dit adres en de stukken welke de commissie bij haar onderzoek ten dienste hebben gestaan, liggen op het commissiesecretariaat Verzoekschriften, Lange Poten 4, Den Haag, ter inzage van de leden. Naam en adres van verzoeker zijn de commissie bekend.

X Noot
2

Kamerstuk 31 066, nr. 635

X Noot
3

De commissie bestaat uit de leden: Koopmans (voorzitter, VVD), Beertema (PVV), Van Dam (CDA), Raemakers (D66), Özütok (GL), Futselaar (SP), Sazias (50PLUS), Stoffer (SGP) en de plaatsvervangende leden: Middendorp (VVD), Kuik (CDA), Van Beukering (D66), Renkema (GL), Van Raak (SP). Bruins (CU), Van Otterloo (50PLUS).

Naar boven