35 351 Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. 29 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 13 juni 2024

I. Inleiding

Het Presidium dankt de leden van de fracties van de VVD, NSC, D66 en VOLT voor hun schriftelijke inbreng. Het Presidium heeft met interesse kennis genomen van de vragen en opmerkingen en gaat in deze nota in op die vragen en opmerkingen. Daarbij is de volgorde van het verslag aangehouden.

II. Inbreng leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie stellen ten eerste een aantal vragen over de evaluatieverplichtingen op grond van de Regeling. Met het opstellen van het verslag over de doeltreffendheid en effecten van de Regeling1 is voldaan aan artikel 17 van de Regeling. Die bepaling is daarmee inderdaad uitgewerkt. De Regeling bevat geen andere evaluatieverplichtingen. Evenwel kan het College in zijn jaarverslagen aanbevelingen (blijven) doen omtrent de Regeling en Gedragscode.2 Die aanbevelingen vormen naar het oordeel van het Presidium een regelmatige officieuze evaluatie van de Regeling en Gedragscode, en zouden in de toekomst aanleiding kunnen geven tot een hernieuwde algemene evaluatie en bijbehorende wijziging van de Regeling.

Vervolgens verwijzen de leden van de VVD-fractie naar een incident en stellen enkele vragen daarover in het kader van de onderhavige wijziging van de Regeling en Gedragscode. De Regeling is bedoeld om de lacune te dichten tussen toezicht via het strafrecht en via de ordebevoegdheden van de Kamervoorzitter op grond van het Reglement van Orde. Met andere woorden is toezicht via de Regeling niet nodig indien de strafrechtelijke weg open staat dan wel indien de Kamervoorzitter tijdens het debat kan ingrijpen. Voor het incident waarnaar de leden van de VVD-fractie verwijzen staat de strafrechtelijke weg open, zodat dus reeds een vorm van toezicht en handhaving is geregeld. Om die reden, en gelet op het doel van de Regeling, heeft het Presidium niet overwogen om het toepassingsbereik van de Regeling op dit punt uit te breiden. Idem geldt voor het onderdeel «Reikwijdte» van de Gedragscode. Het voorstel om de «Reikwijdte» als onderdeel van de Gedragscode te schrappen, in combinatie met het schrappen van gedragsregel 5 van de Gedragscode, is een reactie op de gebleken onduidelijkheid die ervan uitgaat.

Hoewel het Presidium van mening is dat de regels inzake omgangsvormen, gedrag en integriteit zoals deze reeds zijn neergelegd in het RvO en de Gedragscode op dit moment afdoende zijn, kan het zich wel voorstellen dat dit nog nader wordt bezien in het kader van een mogelijke Kamerbrede gedragscode, die van toepassing zou zijn op Kamerleden, fractiemedewerkers en Kamerambtenaren.

De leden van de VVD-fractie vragen het Presidium om nader in te gaan op de toepassing van de voorwaardelijke schorsing. De voorwaardelijke schorsing koppelt een schorsing aan een aanwijzing. De schorsing wordt echter slechts van kracht indien de aanwijzing niet wordt opgevolgd. Het Presidium verwacht dat (het dreigen van) die schorsing een stok achter de deur vormt voor de gegeven aanwijzing. De voorwaardelijke schorsing zorgt er zodoende (beter) voor dat gegeven aanwijzingen daadwerkelijke worden opgevolgd. Voor een duiding van de concrete toepassing van de voorwaardelijke schorsing verwijst het Presidium naar de artikelsgewijze toelichting op dit punt bij zijn voorstel tot wijziging van de Regeling.

De leden van de VVD-fractie vragen of het Presidium van mening is dat op het niet naleven van de regels uit de Gedragscode altijd een sanctie moet staan. Het oordeel of in een concreet geval sprake is van een schending van de Gedragscode en zo ja, of en welke sanctie daarop zou moeten volgen, is voor het onafhankelijke College van onderzoek integriteit. Vervolgens is het aan de Kamer om daadwerkelijk de door het College voorgestelde sanctie wel of niet op te leggen. Het oordeel van het College over de noodzaak van een sanctie is op grond van artikel 12 van de Regeling leidend. Het Presidium heeft daarover geen eigenstandig oordeel.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie om, met het door het Presidium voorgestelde artikel 13a van de Regeling in het achterhoofd, in te gaan op de situatie waarin een Kamerlid wordt gesanctioneerd wegens het niet opvolgen van een eerdere sanctie, maar het Kamerlid ook die sanctie niet opvolgt. Met het voorgestelde artikel 13a wordt geëxpliciteerd dat een Kamerlid een aan hem opgelegde aanwijzing of schorsing dient op te volgen, omdat het niet opvolgen van die aanwijzing of schorsing in dat artikel wordt gelijkgesteld met een schending van de Gedragscode. Zodoende kan het niet opvolgen van een aanwijzing of een schorsing leiden tot een zelfstandige, nieuwe sanctie voor het Kamerlid. Het Presidium stelt zich daarbij voor dat het feit dat een Kamerlid een eerdere sanctie niet heeft opgevolgd voor het College reden kan zijn om een zwaardere sanctie aan te bevelen.

III. Inbreng leden van de NSC-fractie

De leden van de NSC-fractie stellen vragen met betrekking tot het voorgestelde nieuwe hoofdstuk in de Regeling inzake de Adviseur integriteit. Het Presidium stelt voor slechts een aantal algemene regels inzake de benoeming en taakstelling van en verslaggeving door de Adviseur op te nemen in de Regeling, zodat telkens op individuele basis nadere afspraken kunnen worden gemaakt. Dat is ook de werkwijze geweest bij het aanstellen van de huidige en de vorige Adviseur. De voorgestelde maximale benoemingsduur van de Adviseur integriteit is gelijk aan die van de leden van het College van onderzoek integriteit. Over (beperkingen inzake) herbenoeming is in het voorstel van het Presidium niets opgenomen, zodat herbenoeming in beginsel onbeperkt mogelijk is. Het Presidium gaat uit van één Adviseur integriteit.

De leden van de NSC-fractie stellen vragen over de adviesmogelijkheden van de Adviseur integriteit. Het Presidium vertrouwt erop dat de Adviseur een aangevraagd advies zo spoedig mogelijk geeft en stelt daarom geen maximumtermijn voor het uitbrengen van een advies voor. De Adviseur staat ten dienste van individuele Kamerleden wat betreft de toepassing in een concreet geval van de integriteitsregels van de Kamer, maar fracties kunnen in contact treden met de Adviseur over de uitleg van de integriteitsregels in het algemeen. De Adviseur brengt een vertrouwelijk advies uit aan het Kamerlid dat om dat advies heeft gevraagd. Dat Kamerlid kan het advies desgewenst openbaar maken en eveneens desgewenst aangeven of en hoe dat advies zijns inziens is opgevolgd.

Tot slot vragen de leden van de NSC-fractie of de voorgestelde (terminologische) wijziging van de Regeling tot gevolg heeft dat geen klacht meer kan worden ingediend wanneer men ergens ontevreden over is, of het ergens niet mee eens is. Het Presidium stelt voor om in de Regeling te spreken van «melders» en «meldingen», in plaats van «klagers» en «klachten, omdat die terminologie beter aansluit bij hun rol en positie. Voor meldingen die zien op een eventuele schending van de Gedragscode door Kamerleden verandert echter niks. Als iemand dus ergens ontevreden over is of het ergens niet mee eens is, kan diegene nog altijd een melding doen bij het College. Ongenoegen over of onenigheid met het gedrag van een Kamerlid betekent daarentegen niet altijd dat er sprake is van een schending van de Gedragscode.

IV. Inbreng leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie vragen wat wordt verstaan onder een «redelijke termijn» om een opgelegde aanwijzing en andere sancties op te volgen. De verwijzing naar een «redelijke termijn» voor het opvolgen van een sanctie staat in het evaluatieverslag3 van de Regeling, maar is bewust niet opgenomen in de daaropvolgende voorgestelde wijziging van de Regeling. «Redelijke termijn» is ten eerste een vage term en ten tweede is het in een voorkomend geval aan het College om te bepalen hoe en op welke termijn een sanctie moet worden opgevolgd.

De leden van de D66-fractie stellen verschillende vragen over het bepalen van een sanctie. Het College doet op grond van de Regeling een voorstel voor een sanctie, waarover de Kamer vervolgens besluit. Het Presidium stelt zich weliswaar voor dat het feit dat een Kamerlid een eerdere sanctie niet heeft opgevolgd voor het College reden kan zijn om een zwaardere sanctie aan te bevelen, het blijft evenwel aan het College om te bepalen of en hoe zwaar dit meeweegt bij het bepalen van zijn sanctieaanbeveling. Idem geldt voor het bepalen van de duur van een eventuele schorsing, doch met dien verstande dat de maximale schorsingstermijn één maand is.

De leden van de D66-fractie vragen vervolgens of een (voorwaardelijke) schorsing vervalt of van kracht blijft, indien een Kamerlid de gegeven aanwijzing gedurende die schorsing alsnog opvolgt. Bij het opleggen van een voorwaardelijke schorsing wordt een termijn gegeven voor het opvolgen van de bijbehorende aanwijzing. Wordt die aanwijzing niet (tijdig) opgevolgd, wordt de bijbehorende schorsing van kracht. De termijn voor het opvolgen van de aanwijzing is dan immers verstreken. De schorsing blijft vervolgens van kracht, ook als het betreffende Kamerlid gedurende die schorsing alsnog de aanwijzing opvolgt.

De leden van de D66-fractie vragen tot slot hoe het Presidium de overige aanbevelingen van het College en de Adviseur integriteit opvolgen. Het Presidium verwijst voor een antwoord op deze vraag naar de hoofdstukken 4 en 5 van het evaluatieverslag, waarin wordt gemotiveerd waarom de individuele aanbevelingen van het College en de Adviseur integriteit al dan niet worden overgenomen.

V. Inbreng leden van de Volt-fractie

De leden van de VOLT-fractie vragen het Presidium om toe te lichten waarom de aanbevelingen van het College en de Adviseur integriteit al dan niet worden overgenomen. Het Presidium verwijst voor een antwoord op deze vraag naar de hoofdstukken 4 en 5 van het evaluatieverslag, waarin wordt gemotiveerd waarom die aanbevelingen al dan niet worden overgenomen.

De leden van de VOLT-fractie vragen welke maatregelen het Presidium neemt om de doorlooptijd te verlagen. Het Presidium heeft regelmatig contact met het College over (de omvang van) de ondersteuning van het College. Voor het overige vertrouwt het Presidium erop dat het College zo spoedig mogelijk meldingen oppakt.

De leden van de VOLT-fractie vragen het Presidium naar de verhouding van de Regeling tot het strafrecht. De Regeling is bedoeld om de lacune te dichten tussen toezicht via het strafrecht en via de ordebevoegdheden van de Kamervoorzitter op grond van het Reglement van Orde. Met andere woorden is toezicht via de Regeling niet nodig indien de strafrechtelijke weg open staat dan wel indien de Kamervoorzitter tijdens het debat kan ingrijpen. De evaluatie van de Regeling heeft op dit punt niet tot een gewijzigd inzicht bij het Presidium geleid.

De leden van de VOLT-fractie vragen tot slot welke maatregelen het Presidium gaat nemen om het niet vermelden van nevenfuncties door Kamerleden aan te pakken. Het is te allen tijde de verantwoordelijkheid van ieder Kamerlid om aan de integriteitsregels van de Kamer, inclusief de registratieverplichtingen, te voldoen. Het Presidium roept de Kamerleden andermaal op om te voldoen aan die regels. Het Presidium acht het bestaande systeem van de Gedragscode en Regeling geschikt om die regels te handhaven.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Martin Bosma


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 35 351, nr. 26.

X Noot
2

Artikel 4 Regeling toezicht en handhaving Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstukken II 2023/24, 35 351, nr. 26, p. 18.

Naar boven