35 335 Voorstel van wet van het lid Gijs van Dijk houdende wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de invoering van een uniform wettelijk minimumuurloon en enige andere wijzigingen (Wet invoering minimumuurloon)

Nr. 12 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 31 augustus 2020

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel I, onderdeel A, wordt in artikel 5a, derde lid, «artikel 2, tweede lid» vervangen door «artikel 2, tweede en krachtens het derde lid».

B

In artikel I, onderdeel B, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. voor de toepassing van de artikelen 7, 7a, 11, 13, 13a en 15 wordt naar evenredigheid met een werkweek van 36 uren gerekend met inachtneming van een uitbetalingstermijn van een dag, een week of een maand.

C

In artikel I, onderdeel H, tweede onderdeel, wordt in artikel 14, tiende lid, «4,35» vervangen door «4,33».

D

In artikel I, onderdeel I, wordt in artikel 15, tweede lid, «4,35» vervangen door «4,33» en wordt «21,75» vervangen door «21,67».

E

Artikel III komt te luiden:

III

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onderdeel c, wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

B

In artikel 6b, eerste lid, wordt «de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag» vervangen door «de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekkingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen».

C

In artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en derde lid, onderdeel c, wordt na «ten minste het minimumloon» ingevoegd «vermenigvuldigd met de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekking in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen.

D

In artikel 10, eerste lid, wordt na «ten minste het minimumloon» ingevoegd «vermenigvuldigd met de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekking in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen.

E

Artikel 10d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid, laatste zin, komt te luiden:

De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd of vermeerderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter of langer is dan 36 uren per week. De overeengekomen arbeidsduur, bedoeld in de vorige zin, is maximaal de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekkingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen.

2. Het vijfde lid, laatste zin, komt te luiden:

De loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid verminderd of vermeerderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter of langer is dan 36 uren per week. De overeengekomen arbeidsduur, bedoeld in de vorige zin, is maximaal de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekkingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen.

F

In artikel 37, eerste lid, wordt «genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a» vervangen door «bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b».

G

Aan hoofdstuk 7a wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 78 dd. Overgangsrecht invoering wettelijk minimumloon

1. Door het college op grond van artikel 10d genomen besluiten, zoals dit artikel luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven tot een jaar na inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van de Wet invoering minimumuurloon gelden als door hem genomen besluiten op grond van deze wet.

2. Het college brengt de in het eerste lid bedoelde besluiten binnen twaalf maanden na inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van de Wet invoering minimumuurloon in overeenstemming met deze wet, voor zover die besluiten afwijken van deze wet.

3. Op een aanvraag op grond van artikel 10d waarop niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van de Wet invoering minimumuurloon wordt beslist met toepassing van artikel 10d, zoals deze luidt na inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van de Wet invoering minimumuurloon.

4. Op een bezwaar- of beroepschrift dat vóór of op de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van de Wet invoering minimumuurloon is ingediend tegen een door het college op grond van de artikel 10d van de Participatiewet genomen besluit en waarop op die datum nog niet onherroepelijk is beslist, wordt beslist met toepassing van artikel 10d, zoals dit artikel luidde voor inwerkingtreding van deze wet.

F

Artikel XXXII, onderdeel B, komt te luiden:

B

Artikel 3.3, eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste subonderdeel wordt «ten minste 50 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 60 procent bij een normale arbeidsduur van 36 uren per week» vervangen door «ten minste 50 procent maar minder dan 60 procent».

2. In het tweede subonderdeel wordt «ten minste 60 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 80 procent bij een normale arbeidsduur van 36 uren per week» vervangen door «ten minste 60 procent maar minder dan 80 procent».

3. In het derde subonderdeel wordt «ten minste 80 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week maar minder dan 100 procent bij een normale arbeidsduur van 40 uren per week» vervangen door «ten minste 80 procent maar minder dan 100 procent».

G

Artikel XXXXI wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de eerste toepassing na inwerkingtreding van deze wet wordt in afwijking van artikel I, onderdeel B, artikel 8, eerste lid, onderdelen a en b, bij ministeriële regeling het toepasselijke bedrag gegeven.

Toelichting

De tweede nota van wijziging strekt ertoe om het wetsvoorstel op een paar punten te wijzigen. De verschillende onderdelen worden hieronder in de artikelsgewijze toelichting toegelicht.

Artikelsgewijs

Onderdeel A (artikel I)

Met deze toevoeging wordt een omissie hersteld. In artikel 1a, eerste lid, van het Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag zijn zelfstandigen die niet in uitoefening van een beroep of bedrijf arbeid verrichten onder de reikwijdte van artikel 2, eerste lid gebracht. Dit is gedaan op grond van artikel 2, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) (zie Stb. 2017, 359). Voor dit type arbeidsverhouding geldt dat eveneens de tijd die gemoeid is met de uitvoering van de werkzaamheden leidend dient te zijn voor het bepalen van de arbeidsduur.

Onderdeel B (artikel I)

In het eerste lid wordt een omissie hersteld. In het tweede lid wordt een onderdeel toegevoegd aan artikel 8, eerste lid, van de Wml. In artikel 8, eerste lid, onderdeel c, wordt het periodeloon gedefinieerd voor de berekening van een aantal artikelen. Hiermee wordt voor deze artikelen eenduidigheid gegeven in de berekeningsmethode, zoals de Inspectie SZW deze hanteert bij de handhaving van die artikelen. Voor de handhaving van de artikelen 7, 7a, 11, 13, 13a en 15 signaleert de Inspectie SZW dat het gebruik van een periodeloon noodzakelijk is voor de handhaving. Met de invoering van dit periodeloon hoeft de Inspectie SZW niet langer per afzonderlijk gewerkt uur te bepalen of één of meer van de genoemde artikelen is overtreden. Met de invoering van het periodeloon in het wetsvoorstel kan er voor de handhaving worden gemiddeld over de periode van de uitbetalingstermijn van een dag, een week of een maand. Voor deze periodes van uitbetalingstermijn is aangesloten bij de thans geldende uitbetalingstermijnen en bijbehorende middelingssystematiek. Dit sluit aan bij de door de Inspectie SZW gehanteerde berekeningsmethode zoals deze geldt voorafgaand aan deze wetswijziging. Voor de invoering van het minimumuurloon wordt echter uitgegaan van een voltijds dienstverband van een 36-urige werkweek, zoals tevens naar voren komt in artikel 14, tiende lid. Hierbij wordt voor de berekening van het periodeloon aangesloten. Met dien verstande dat als er meer of minder dan 36 uur per week wordt gewerkt dat naar evenredigheid wordt berekend voor de bepaling van het periodeloon. Voor de bepaling van een maand wordt aangesloten bij de formule zoals neergelegd in artikel 14, tiende lid en wordt derhalve uitgegaan van 4,33 weken per maand. Hierdoor komt het principe dat werknemers onder de Wml per uur hetzelfde verdienen tevens naar voren in de berekeningssystematiek en het gebruik van het periodeloon en wordt naar evenredigheid het periodeloon toegepast.

Voorbeeld: De werknemer heeft een 38-urige werkweek en wordt per maand uitbetaald. Bij een maandbetaling wordt eerst vastgesteld wat het aantal gewerkte uren per maand zijn en vervolgens wordt dit vermenigvuldigd met het uurloon. De berekening is in dat geval: 38 x 4,33 = 164,54 uren x € 10,60 = € 1.744,12. Voor de handhaving van artikel 7 Wml wordt bij een uitbetalingstermijn van een maand bij een 38-urige werkweek uitgegaan van een periodeloon van € 1.744,12. Indien over de periode van een maand bij deze 38-urige werkweek minder is betaald dan het periodeloon is er sprake van een overtreding van artikel 7 Wml.

Onderdelen C en D (artikel I)

Artikel I, onderdelen H en I, worden aangepast zodat het aantal weken per maand op 4,33 wordt gesteld. Een aanpassing van het aantal weken per maand naar 4,35 zou een ingrijpende wijziging zijn voor de handhaving van het minimumloon en de berekeningssystematiek zoals de Inspectie SZW deze thans hanteert. Door de wijziging naar het aantal weken per maand op 4,33 te stellen wordt aangesloten bij de huidige berekeningssystematiek van de Inspectie SZW.

Onderdeel E (artikel III)

Er is gekozen om artikel III in zijn geheel opnieuw op te nemen in de nota van wijziging vanwege de leesbaarheid van de wijzigingen in de Participatiewet. Artikel III, onderdelen A (artikel 2, onderdeel c, Participatiewet) en E (artikel 10d, Participatiewet) bevat inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van het wetsvoorstel.

In onderdeel A (artikel 2, onderdeel c, Participatiewet) en onderdeel F (artikel 37, eerste lid, Participatiewet) wordt de definitie van het wettelijk minimumloon aangepast naar het maandbedrag, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Hiermee wordt aangesloten bij de huidige systematiek van de Participatiewet.

In de Participatiewet is het minimumloon relevant voor de bepaling of een persoon die een bijstandsuitkering heeft in staat is een bepaald loon te verdienen. Dit is van belang voor de bepaling of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. In artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet, is opgenomen wat onder de doelgroep loonkostensubsidie wordt verstaan. Deze bepaling wordt niet gewijzigd aangezien bij de huidige systematiek van de Participatiewet wordt aangesloten. Het is relevant dat bij de definitie van de doelgroep loonkostensubsidie opgenomen blijft dat iemand niet in staat is om met voltijds arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen. Hiermee wordt aangegeven dat het percentage van het maandbedrag aan het wettelijk minimumloon verdiend zou moeten worden ten opzichte van een voltijds baan. Hetzelfde geldt voor artikel 10d, tweede lid, waarin ook met voltijdse arbeid blijft opgenomen.

In onderdeel B wordt het begrip medische urenbeperking technisch gewijzigd. In het huidige artikel 6b van de Participatiewet is de beoordeling van het begrip medisch urenbeperkt gericht op de vraag of iemand als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling voor een geringer aantal uren belastbaar is dan de normale arbeidsduur, bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wml. Dit criterium «normale arbeidsduur» wordt echter in de Wml geschrapt. In verband hiermee wordt artikel 6b gewijzigd door te bepalen dat de normale arbeidsduur de arbeidsduur is welke in overeenkomstige dienstbetrekkingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. Bij deze formulering is aangesloten bij het huidige artikel 12, tweede lid, Wml. Deze wijziging komt overeen met de wijziging in artikel IX en X ten aanzien van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

In onderdeel C en D wordt verduidelijkt dat in de artikelen 7 en 10 van de Participatiewet wordt aangesloten bij het wettelijk minimumloon geldend voor de arbeidsduur welke in overeenkomstige dienstbetrekkingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. Het college van burgemeester en wethouders blijft namelijk verantwoordelijk tot het moment waarop een persoon twee jaar het minimumloon verdient. Bij de invoering is beoogd dat «de termijn van twee jaren pas ingaat vanaf het moment dat de werknemer het volledige Wml ontvangt, terwijl de werkgever geen loonkostensubsidie meer krijgt». Om dit te bewerkstelligen is in verband met de afbakening van verantwoordelijkheden tussen het college en het UWV verduidelijkt dat er wordt aangesloten bij de Wml voor een voltijds dienstverband. Deze wijziging komt overeen met de wijziging voorgesteld in artikel IV, onderdeel C, D en E van het wetsvoorstel. Hierbij worden de artikelen 34a, 35 en 36 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen gewijzigd overeenkomstig het voorgaande.

In onderdeel E, eerste lid, wordt artikel 10d, vierde lid, laatste zin, en het vijfde lid, laatste zin aangepast. De bepaling van de hoogte van de loonkostensubsidie wordt naar evenredigheid gedaan. De voorgestelde wijzigingen hangen samen met de huidige verwijzing naar de normale arbeidsduur voor de bepaling van die evenredigheid. Dit criterium wordt in de Wml geschrapt.

In verband hiermee wordt de loonkostensubsidie naar evenredigheid verminderd of vermeerderd, indien de overeengekomen arbeidsduur korter of langer is dan 36 uren per week. Dit brengt met zich mee dat indien de overeengekomen arbeidsduur meer dan 36 uren per week is, dat de werkgever ook over die uren loonkostensubsidie ontvangt. Om te voorkomen dat de loonkostensubsidie wordt gebaseerd op een overeengekomen arbeidsduur die hoger is dan de normale arbeidsduur, wordt voorgesteld om te bepalen dat overeengekomen arbeidsduur maximaal de arbeidsduur is welke in overeenkomstige dienstbetrekkingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. Deze formulering sluit aan bij de huidige formulering van de normale arbeidsduur in de Wml. Effect van deze doorwerking van evenredigheid in de bepaling van de hoogte van de loonkostensubsidie is dat de kosten voor de loonkostensubsidie hoger worden.

In onderdeel G wordt voorzien in overgangsrecht, zodat besluiten over de toekenning van loonkostensubsidie niet meteen hoeven te worden gewijzigd na inwerkingtreding van dit onderdeel, maar de colleges een jaar de tijd hebben om deze besluiten indien noodzakelijk te wijzigen aan de invoering van een uniform wettelijk minimumuurloon.

Onderdeel F (artikel XXXII)

Er wordt een omissie van de eerste nota van wijziging hersteld waardoor de juiste bandbreedtes worden aangeduid.

Onderdeel G (artikel XXXXI)

Ten slotte wordt aan artikel XXXXI een lid toegevoegd. Dit lid maakt het mogelijk om na de inwerkingtreding van de wet bij de eerste toepassing de bedragen van het minimumuurloon (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, Wml) en het referentiemaandbedrag (artikel 8, eerste lid, onderdeel b, Wml) te geven bij ministeriële regeling. Daarmee wordt geregeld dat onafhankelijk van de doorlooptijd van het wetsvoorstel het meest recente minimumloon bij de eerste toepassing van het wetsvoorstel bij ministeriële regeling wordt gegeven.

Gijs van Dijk

Naar boven