35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

E VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 december 2019

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving1 hebben kennisgenomen van de brief2 van de Minister voor Milieu en Wonen d.d. 26 november 2019, waarbij zij vragen heeft beantwoord over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS3. Naar aanleiding hiervan zijn op 28 november 2019 nog een aantal nadere vragen aan haar gesteld.

De Minister heeft op 29 november 2019 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Minister voor Milieu en Wonen

Den Haag, 28 november 2019

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving hebben kennisgenomen van uw brief4, d.d. 26 november 2019, waarbij u vragen heeft beantwoord over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS5 (hierna: ontwerpbesluit). Naar aanleiding hiervan hebben de fractieleden van CDA, GroenLinks, PvdA, SP, ChristenUnie en PvdD nog een aantal nadere vragen. De fractieleden van de Fractie-Otten sluiten zich bij alle gestelde vragen aan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie zouden het waarderen daadwerkelijk antwoorden te ontvangen op de door hen gestelde vragen in de brief van 26 november 2019.6

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De GroenLinks-fractieleden zouden graag een volledige (uitgebreidere) beantwoording van de eerder door hen gestelde vragen in de brief van 26 november 20197 willen hebben. Daarnaast hebben deze leden nog een aantal aanvullende vragen.

Hoe wordt er toezicht gehouden op bodemkwaliteitskaarten en het onderzoek waar deze op zijn gebaseerd?

Worden de testrapporten, op basis waarvan de bodemkwaliteitsrapporten worden vastgesteld, ter inzage gelegd binnen een gemeente?

Kunt u garanderen dat er geen additionele PFAS-stoffen worden toegevoegd aan het tijdelijk handelingskader en dat dit beperkt blijft tot de drie (PFOS8, PFOA9 en GenX) die nu op genomen zijn?

Wanneer verwacht u de nieuwe gezondheidsnormen voor PFAS-stoffen vanuit de EFSA10? En welke invloed hebben deze op de huidige normen zoals vastgelegd in het tijdelijk handelingskader?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van uw beantwoording op 26 november jl. van de vragen van leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving.11 De leden van de PvdA-fractie delen de wens om op korte termijn de PFAS-impasse te doorbreken, maar hadden graag een volledigere beantwoording gezien van de eerder gestelde vragen en hebben verder nog de volgende vragen.

Om tijdwinst te boeken, wordt de mogelijkheid geschapen om de besluitvorming in een gemeente voor zover het over PFAS gaat, door het college van burgemeester en wethouders (hierna: B&W) te laten plaatsvinden, in plaats van door de gemeenteraad (en bij een waterschap in plaats van door het algemeen bestuur door het dagelijks bestuur). In de beantwoording van de vragen (vraag 14) staat opnieuw dat dit «in onderling overleg door de betrokken organen»12 – in een gemeente dus het college en de raad – moet worden afgesproken. Waarom is hier niet gekozen voor een formeel raadsbesluit? Blijft als de betrokken organen er in onderling overleg niet uitkomen, de ongewijzigde situatie (besluitvorming door de raad) in stand? Wie nemen deel aan dit onderling overleg? De voltallige raad of ten minste vertegenwoordigers van alle fracties? Zo nee, waarom niet? Wordt dit onderling overleg tijdig aangekondigd aan alle leden van het college en alle leden van de raad? Wordt de uitkomst van het onderling overleg schriftelijk vastgelegd en publiek gemaakt? Wat gebeurt er wanneer het college claimt dat men in onderling overleg heeft besloten de bevoegdheid over te dragen aan het college, maar de (meerderheid van) de raad betwist dit? Het gaat hier om de overdracht van bevoegdheid bij een uitermate belangrijke zaak, namelijk (de verplaatsing van) grond met zeer giftige stoffen, die ieders gezondheid kunnen raken. Over de wijze waarop die overdracht plaatsvindt, zou daarom volstrekte duidelijkheid moeten bestaan. Zou de regering daarom niet alsnog willen overwegen om het «onderling overleg» te vervangen door een formeel raadsbesluit?

Uitdrukkelijk wordt geantwoord (op vraag 2) dat het een tijdelijke maatregel betreft die duurt tot 1 januari 2021. Waarom is niet gekozen voor een kortere periode van bijvoorbeeld een half jaar? Expireert de tijdelijke maatregel ook op 1 januari 2021, mocht het ingaan van de Omgevingswet onverhoopt tot later datum worden uitgesteld? Kunt u toezeggen na afloop van deze tijdelijke maatregel de Kamer een overzicht te zenden van het gebruik van deze mogelijkheid om het besluitvormingsproces te versnellen en of in die gevallen voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid, belangenafweging en deugdelijke motivering?

Uit de beantwoording van verschillende vragen doemt het beeld op dat de voorgestelde mogelijkheid tot versnelling van de procedure geen nadelen heeft en alleen maar voordelen (mogelijke tijdwinst). Er wordt bijvoorbeeld gesproken (vraag 16) van een «gelijkwaardige» procedure en (vraag 11) van het onverkort van toepassing blijven van de vereisten van zorgvuldigheid, belangenafweging en motivering. Deelt u dit beeld met de PvdA-fractieleden? Zo ja, waarom neemt u dan niet het initiatief om het tijdelijke karakter van de maatregelen achterwege te laten? Zo nee, welke nadelen ziet u en waarom vindt u deze niet zo zwaarwegend dat deze het ontwerpbesluit in de weg staan?

De leden van de PvdA-fractie zien de beantwoording van deze vragen met belangstelling tegemoet.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben na het lezen van uw beantwoording nog de volgende aanvullende vragen.

Nu de duur van de maatregel beperkt is tot 1 januari 2021, is de vraag of de werkzaamheden ook dienen te zijn voltooid voor de einddatum van de maatregel. Zo ja, op welke wijze zal hierop worden toegezien? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat vergunningen worden afgegeven binnen de werkingsduur die in de uitvoering de einddatum van 1 januari 2021 ver gaan overschrijden, waarmee er sprake is van oneigenlijk gebruik van de maatregel? Aanvullend hierop is de vraag of er bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit en middelen beschikbaar zijn om in de periode van de tijdelijke maatregel intensief toe te zien op mogelijke overtredingen bij grondtransporten. Zo nee, bent u bereid extra middelen beschikbaar te stellen om extra controles mogelijk te maken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden vraag 9 in de brief van 26 november 201913 onvoldoende beantwoord. Het is hen niet duidelijk wat de relatie is tussen de Europese regels en de normen van het RIVM14 en waarom het oordeel van het RIVM zo relevant is. Gaat het RIVM overigens normen geven per groep stoffen of voor individuele stoffen? Hoe goed zullen de RIVM-normen onderbouwd zijn?

Naar de indruk van de ChristenUnie-fractieleden is vraag 10 niet beantwoord. Zij begrijpen in ieder geval de relatie niet tussen de vraag en het antwoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Algemeen

De PvdD-fractieleden hebben gevraagd of u bereid bent de door hen gestelde vragen ter informatie mee te zenden bij de adviesaanvraag aan de Raad van State. Op dat verzoek is niet gereageerd. Graag vernemen zij alsnog de reactie.

Uit de beantwoording van de vragen van de PvdD-fractieleden blijkt dat in de toelichting bij het ontwerpbesluit ten onrechte ter onderbouwing van het standpunt van de regering is verwezen naar artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 4:8 van de Awb. Dat aan die bepalingen een prominente plaats in het betoog van de regering is gegeven terwijl die bepalingen in het geheel niet van toepassing zijn, is opmerkelijk.

Welke garanties zijn er dat de haast waarmee kennelijk dit dossier wordt behandeld, niet leidt tot juridische fouten? Worden de onjuistheden in de toelichting bij het besluit nog gecorrigeerd?

Vragen 14 en 15

De PvdD-fractieleden hadden gevraagd of de regeling die erin voorziet dat zowel de gemeenteraad als het college van B&W ieder voor zich bevoegd zijn tot het uitoefenen van de in artikel 44, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit vervatte bevoegdheid, voldoet aan de eisen van rechtszekerheid. Op die vraag is niet ingegaan, evenmin op de vraag of het vaker in wetgeving voorkomt dat twee verschillende bestuursorganen ieder voor zich bevoegd zijn om een bepaald besluit te nemen.

Graag vernemen de PvdD-fractieleden nog een antwoord.

Uit het gegeven antwoord blijkt dat de regering het aan «de keuze van de gemeente» overlaat of «van de geboden mogelijkheid gebruik wordt gemaakt».15

Kunt u aangeven welke «geboden mogelijkheid» bedoeld wordt? Kunnen zowel de gemeenteraad als het college van B&W kort na elkaar «lokale maximale waarden voor de bodem» vaststellen of wijzigen? Hoe stelt u het zich voor dat het gebruik van de bevoegdheid «in onderling overleg door de betrokken organen [wordt] afgesproken.»16? Hoeveel tijd is daarmee gemoeid? Hoe is verzekerd dat er in juridisch opzicht duidelijkheid bestaat, welk orgaan waartoe volgens «de afspraak» bevoegd zal zijn? Als er duidelijkheid en spoed gewenst is, in hoeverre wordt die bereikt met een bevoegdheidsverdeling die niet duidelijk is en mogelijk discussie gaat opleveren? Waarom is niet gekozen voor de formulering dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit «kan overdragen aan burgemeester en wethouders voor zover dat betrekking heeft op PFAS en het belang van een snelle besluitvorming daartoe noopt»? Die vraag was gesteld (vraag 15), maar is niet beantwoord.

Als de regering ervan uitgaat dat er tussen het college van B&W en de gemeenteraad nog «in onderling overleg moet worden afgesproken» welk orgaan welke bevoegdheid zal gaan uitoefenen, waarin wijkt dat dan af van het geval waarin het college van B&W een delegatiebesluit voorbereidt en in de gemeenteraad ter stemming brengt? Schept dat laatste niet meer duidelijkheid en juist minder discussie?

Vraag 16 en 18

Uit de gegeven antwoorden leiden de PvdD-fractieleden af dat het afschaffen van de verplichting om afdeling 3.4 van de Awb te volgen, de bestuursorganen de mogelijkheid biedt om besluiten te nemen waarop belanghebbenden die verontreiniging vrezen van hun eigen grond of van grond waaraan hun perceel grenst, geen enkele mogelijkheid hebben om in de fase van de totstandkoming van het besluit daarop invloed uit te oefenen met betrekking tot de vaststelling van lokale maximale waarden en andere aspecten van het besluit. Zij kunnen slechts een bezwaarschrift indienen tegen het besluit als dat genomen is en in werking is getreden.

Bij de beantwoording van vraag 16 geeft u aan dat het voordeel van het niet volgen van de voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is, dat het besluit «direct na bekendmaking in werking treedt.»17

Is het mogelijk dat belanghebbenden die verontreiniging vrezen van hun eigen grond of van grond waaraan hun perceel grenst, de hen ten dienste staande rechtsmiddelen niet meer met een kans op succes kunnen aanwenden, omdat bestuursorganen onmiddellijk na de bekendmaking het besluit gaan uitvoeren door het verschaffen van toestemmingen? Zo niet, welke wettelijke bepalingen staan aan zo’n handelwijze van de bestuursorganen in de weg? Zo ja, acht u dat aanvaardbaar in het licht van de rechtsstatelijke eisen van rechtsbescherming en het bepaalde in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?

Verwacht u dat belanghebbenden, indien zij de vastgestelde waarden onaanvaardbaar achten of het besluit om andere reden rechtens onjuist achten, tegen het besluit een bezwaar zullen indienen? Staat vast dat belanghebbenden die bezwaar hebben gemaakt, een voorlopige voorziening kunnen vragen bij de bestuursrechter? Bent u ermee bekend dat de voorzieningenrechter in het algemeen verlangt dat geen uitvoering wordt gegeven aan het bestreden besluit tot het moment waarop hij uitspraak op het verzoek heeft gedaan? Acht u het aanvaardbaar dat bestuursorganen van de gemeenten en van de waterschappen toestemmingen verlenen met toepassing van een besluit als bedoeld in de artikelen 44, 45 en 46 van het Besluit bodemkwaliteit, indien tegen dat besluit een bezwaar is ingediend en bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening aanhangig is? Zo ja, acht u dat dan ook aanvaardbaar indien de voorzieningenrechter aangeeft dat in beginsel van het bestuursorgaan wordt verwacht dat het geen uitvoering geeft aan het besluit totdat hij uitspraak heeft gedaan?

Als het bestuursorgaan besluit om afdeling 3.4 van de Awb niet toe te passen, geschiedt de besluitvorming binnenskamers en kunnen belanghebbenden die vrezen voor verontreiniging van de grond van hun perceel of buurpercelen, niet zien aankomen wanneer er een besluit naar buiten wordt gebracht waartegen zij in rechte moeten opkomen om hun belangen veilig te stellen.

Is de regering bereid om als extra waarborg in de regeling op te nemen dat – als afdeling 3.4 van de Awb niet wordt toegepast – bij de bekendmaking van het besluit moet worden meegedeeld dat het in werking treedt op de derde dag na de bekendmaking ervan? Bent u het met de PvdD-fractieleden eens dat op die wijze de burger niet meer wordt «overvallen» en zo nodig nog maatregelen in rechte kan treffen?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze, gelet op de spoedeisendheid, graag uiterlijk hedenmiddag 28 november 2019 om 17.00 uur.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR MILIEU EN WONEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2019

Hierbij bied ik u de antwoorden aan inzake vragen over het bovengenoemde ontwerpbesluit, die de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving op 28 november 2019 hebben gesteld.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer

Beantwoording vragen voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging van het besluit Bodemkwaliteit in verband met PFAS beleid

Naar aanleiding van mijn brief van 13 november 2019 waarbij ik uw Kamer in het kader van de voorhangprocedure het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bodemkwaliteit in verband met de versnelling van de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid voor PFAS heb aangeboden, hebben de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving van de fracties van CDA, GroenLinks, PVV, ChristenUnie, PvdD en Fractie-Otten op 26 november 2019 enkele vragen gesteld, waarbij de leden van de fracties van FVD, D66, SP, PvdA en 50PLUS zich graag (deels) aansloten. Deze vragen zijn door mij op dezelfde datum beantwoord.18

Naar aanleiding van de beantwoording hebben op 28 november 2019 de leden van de fracties van CDA, GroenLinks, PvdA, SP, ChristenUnie en PvdD nog een aantal nadere vragen gesteld. De leden van de Fractie-Otten sluiten zich bij alle gestelde vragen aan. Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen.

Er is nog steeds sprake van een maatschappelijk breed gedragen urgentie, waarvan ik merk dat uw Kamer die ook voelt. Vrijdag 29 november 2019 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de vaststelling van een tijdelijke achtergrondwaarde en de kwaliteitsanalyse van de waterbodem. Daarmee heb ik een volgende stap gezet in het nemen van maatregelen in het PFAS-dossier. De aanpassing van de procedure voor de vaststelling van gebiedsspecifiek beleid die zou worden bereikt door het onderhavige ontwerpbesluit is een onderdeel van dit geheel aan maatregelen dat wordt getroffen. Ik vind het belangrijk dat gemeenten en waterbeheerders in navolging van de andere maatregelen zo snel mogelijk gebiedsspecifiek beleid kunnen inzetten. Het bieden van de optie van een versnelde procedure past bij het bieden van meer handelingsperspectief aan gemeenten. Het ontwerpbesluit is mede tot stand gekomen in overleg met de VNG, waarbij is aangegeven dat geen problemen bij de uitvoering te verwachten zijn. Bovendien voorziet dit ontwerpbesluit alleen in een tijdelijke aanpassing. Ik hoop dat mijn beantwoording bijdraagt aan een voorspoedige behandeling en uitwerking van die maatregelen.

Hierna ga ik in op de vragen die de leden van de vaste commissie van Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving van uw Kamer hebben gesteld. In dat kader bespreek ik als achtergrond eerst twee algemene thema’s waarop enkele vragen betrekking hebben: de aard en functie van de nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaarten en de procedures uit de Algemene wet bestuursrecht.

Vervolgens beantwoord ik de afzonderlijke vragen. Naar aanleiding van de vragen van 28 november, waarin door de leden van de fracties van CDA, GroenLinks, PvdA, ChristenUnie en PvdD wordt gevraagd om daadwerkelijk, volledig en uitgebreider antwoord te geven op de gestelde vragen, heb ik de vragen en antwoorden van 26 november als uitgangspunt genomen om de door de leden van die fracties van uw Kamer gevraagde antwoorden te geven. Een deel van de antwoorden op de vragen van 28 november is dus verwerkt in de eerder gegeven antwoorden (op de vragen die zijn genummerd 1 tot en met 19), die naar aanleiding daarvan zijn aangepast. De vragen 20 tot en met 33 betreffen de aanvullende vragen van 28 november.

Nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaarten

In een nota bodembeheer is het bodembeleid van de desbetreffende gemeente of het desbetreffende waterschap opgenomen, in het bijzonder gericht op het toepassen van grond of baggerspecie. Daarin staat een beschrijving van de maatschappelijke opgave, de bodemkwaliteit en bodemfuncties in een aangewezen gebied, eventueel lokale maximale waarden die van landelijke normen afwijken, en de wijze van uitvoering, toezicht en handhaving van dat bodembeleid.

Een bodemkwaliteitskaart is onderdeel van een nota bodembeheer. Een bodemkwaliteitskaart maakt inzichtelijk welke kwaliteit op een locatie aanwezig is en welke toepassingseisen per deelgebied gelden.19 De toepasser kan hiermee vaststellen of een partij ter plaatse mag worden toegepast. Dit is één van de inhoudelijke eisen die het Besluit bodemkwaliteit stelt aan het toepassen van grond of baggerspecie. De bodemkwaliteitskaart kan daarnaast als bewijsmiddel worden gebruikt voor de kwaliteit van vrijkomende grond bij graafwerkzaamheden, die wordt getransporteerd naar een andere locatie om daar te worden toegepast.

Bij toepassing van het generieke kader (dat is: als landelijke normstelling volstaat) is het opstellen van een bodemkwaliteitskaart niet verplicht, maar facultatief. Bij gebiedsspecifiek beleid (dat is: als lokaal wordt afgeweken van landelijke normen) is het opstellen van een bodemkwaliteitskaart wel verplicht. Op grond van het huidige Besluit bodemkwaliteit stelt de gemeenteraad een bodemkwaliteitskaart voor landbodem vast. Voor een waterbodem wordt een bodemkwaliteitskaart vastgesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap of, als het rijkswateren betreft, door Rijkswaterstaat. Op de bodemkwaliteitskaart worden dan voor een (deel van het) beheergebied voor één of meer stoffen afwijkende lokale maximale waarden opgenomen. In de bijbehorende nota bodembeheer moet zorgvuldig worden onderbouwd waarom van de wettelijke normen wordt afgeweken, op basis van de lokale omstandigheden en risico’s voor gezondheid en milieu.

Voor PFAS-houdende grond of baggerspecie is er nog geen generieke normstelling. Het opstellen van een bodemkwaliteitskaart is daarmee niet verplicht. Toch ligt het voor de hand bodemkwaliteitskaarten op te stellen of aan te vullen voor PFAS. Bedrijven kunnen de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor vrijkomende grond gebruiken en zijn niet genoodzaakt elke partij grond of baggerspecie te laten onderzoeken. Daarnaast is van belang welke kwaliteit een ontvangende bodem heeft. Grond en baggerspecie die voldoet aan de feitelijke achtergrondwaarde van die bodem (en die voldoet aan de functieklasse daarvan) mag immers worden toegepast. Deze feitelijke achtergrondwaarde zal hoger zijn dan de bepalingsgrens.

Een nota bodembeheer geldt voor maximaal tien jaar. Een bodemkwaliteitskaart geldt maximaal vijf jaar. Die termijn kan worden verlengd. Er geldt geen minimale geldigheidsduur voor een bodemkwaliteitskaart. Het is dus ook mogelijk een kaart voor een korte (interim)periode vast te stellen. Voor het opstellen of actualiseren van de bodemkwaliteitskaart moeten de eisen uit de Regeling bodemkwaliteit worden gevolgd.

Procedures Algemene wet bestuursrecht

In het Besluit bodemkwaliteit worden eisen gesteld aan de totstandkoming van gebiedsspecifiek beleid. Deels zijn dit procedurele eisen ten aanzien van de vaststelling van het beleid. Daarvoor moet thans verplicht de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) worden gevolgd. Op grond van artikel 51 van het Besluit bodemkwaliteit geldt dit ook voor besluiten tot wijziging van eerdere besluiten inzake gebiedsspecifiek beleid.

De uniforme openbare voorbereidingsprocedure verloopt in grote lijnen als volgt. Alvorens een besluit wordt genomen moet eerst een ontwerpbesluit ter inzage worden gelegd. De duur van die inzagetermijn is zes weken (artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Indien geen zienswijzen worden ingediend, dient het besluit vervolgens uiterlijk binnen vier weken na het verstrijken van de zienswijzentermijn genomen te worden (artikel 3:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Als wel zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit, stelt de Algemene wet bestuursrecht geen termijn waarbinnen het bestuursorgaan het definitieve besluit dient te nemen. Artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht kent alleen beslistermijnen voor besluiten die op aanvraag worden genomen, maar niet voor besluiten die ambtshalve worden genomen, zoals een besluit inzake gebiedsspecifiek beleid op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Tegen dergelijke besluiten kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter zonder eerst bezwaar te hoeven maken bij het desbetreffende bestuursorgaan (artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht).

Bij de reguliere20 voorbereidingsprocedure is er geen sprake van een verplichte inzagetermijn vooraf. Daartegenover staat wel een bezwaarmogelijkheid achteraf. De fase van bezwaar moet in de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht uitdrukkelijk worden gezien als verlengde besluitvorming, waarbij op basis van de ingediende bezwaren een volledige heroverweging van het genomen besluit centraal staat (artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht). Voor het nemen van een besluit op bezwaar is in de Algemene wet bestuursrecht echter wel een strikte beslistermijn opgenomen van in beginsel zes weken, die eenmalig mag worden verlengd met ten hoogste zes weken (artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht). Tegen een besluit op bezwaar kan beroep worden ingesteld.

In de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht zijn de zienswijzeprocedure en bezwaarprocedure gelijkwaardig. Na beide procedures hebben belanghebbenden de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de bestuursrechter. Een eventueel tegen een besluit ingediend bezwaarschrift of ingesteld beroep schorst de werking van dat besluit niet (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht). Belanghebbenden kunnen hangende bezwaar en beroep bij wege van voorlopige voorziening tevens om schorsing van het besluit vragen.

Voor elk besluit geldt dat zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging en motivering moet plaatvinden. Dat is opgenomen in de afdelingen 3.2 en 3.7 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor wordt de kwaliteit van elk besluit, ongeacht de gevolgde procedure, gewaarborgd. Dat betekent de keuze voor een bepaalde voorbereidingsprocedure niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de besluiten of dat de rechter de besluiten anders zou toetsen.

Op grond van artikel 3:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van een bestuursorgaan is bepaald. Op de voorbereiding van een besluit is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure derhalve niet alleen van toepassing indien dat in een wettelijk voorschrift zo is bepaald, maar ook in het geval het bestuursorgaan zelf besluit om toepassing te geven aan deze procedure.

Met het ontwerpbesluit wordt beoogd gemeenten de mogelijkheid te bieden de totstandkomingsprocedure voor het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid, die nu nog moet verlopen via de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te versnellen. Op de besluitvorming is na inwerkingtreding van het ontwerpbesluit niet langer automatisch de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. De wettelijke verplichting daartoe vervalt tijdelijk. De keuzemogelijkheid van artikel 3:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht om bij besluit toepassing te geven aan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure blijft bestaan.

Aangepaste beantwoording vragen van 26 november

1.

De leden van de fractie van het CDA vragen zich af of het verkorten van de totstandkomingsprocedure (en het inzetten van enige expertteams) effectief genoeg is om uit de huidige impasse te komen en er voor te zorgen dat de bagger-, bouw- en andere activiteiten in deze, die thans gestopt zijn respectievelijk niet meer gestart kunnen worden vanwege PFAS, weer opgepakt kunnen worden. Welke andere maatregelen heeft de Minister in deze overwogen? Welke overwegingen hebben ertoe geleid dat juist voor deze maatregel is gekozen en niet voor andere mogelijkheden? Heeft de Minister onderzoek gedaan voor hoeveel bedrijven respectievelijk activiteiten deze versnelling van de totstandkomingsprocedure behulpzaam is, qua aantallen respectievelijk qua percentage? Heeft de Minister ook overwogen om de normstelling van de PFAS aan te passen? Immers, voor zover de CDA-fractie bekend, is wetenschappelijk wel vastgesteld dat onder de PFAS zich gevaarlijke en zeer zorgwekkende stoffen bevinden, maar niet welk percentage van aanwezig PFAS in de bodem daadwerkelijk en concreet een gevaar voor de gezondheid van mens en/of dier vormen.

Het kabinet heeft naast het onderhavige ontwerpbesluit al maatregelen genomen en acties in gang gezet op het gebied van PFAS. De aanpassing van de procedure voor de vaststelling van gebiedsspecifiek beleid is dus een onderdeel van het geheel aan maatregelen dat wordt getroffen, inclusief aanpassing van de normstelling.

De maatregelen die het kabinet in gang heeft gezet naast de voorgestelde aanpassing van het Besluit bodemkwaliteit zijn de volgende:21

  • Het kabinet heeft aan het RIVM opdracht gegeven om zo spoedig mogelijk een advies te geven over de hoogte van een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde van PFAS. Daarmee wordt de normstelling aangepast. Op 29 november 2019 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de vaststelling van een tijdelijke landelijke achtergrondwaarde en de kwaliteitsanalyse van de waterbodem.

  • Voor de waterbodem heeft het kabinet een versnelling van de onderzoeken ingezet om te zorgen dat stagnerende baggerwerkzaamheden worden losgetrokken. Rijkswaterstaat heeft in samenwerking met het RIVM en het kennisinstituut Deltares een beeld opgeleverd van de huidige kwaliteit van het watersysteem. Daarmee wordt de normstelling aangepast. Dit biedt voor toepassing van baggerspecie op de waterbodem een vergelijkbaar perspectief als bij de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde voor de landbodem.

  • Rijkswaterstaat heeft als vergunningverlener de initiatiefnemers van drie diepe plassen gevraagd te onderzoeken of deze voldoende geïsoleerd zijn om licht verontreinigde grond of baggerspecie toe te laten. Deze maand worden de eerste resultaten verwacht. Ook vragen grondwaterbeschermingsgebieden bijzondere aandacht. Hierover is het kabinet in gesprek met de decentrale overheden.

  • In overleg met bevoegde gezagen stelt Rijkswaterstaat de rijksbaggerdepots open voor baggerspecie die dusdanig vervuild is met zowel PFAS als andere verontreinigingen dat het nergens kan worden toegepast. Dit geeft op korte termijn een oplossing voor stagnerende baggerprojecten.

  • Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met experts van het RIVM en de Bodemhelpdesk informatiemarkten georganiseerd. Daarnaast zijn en worden in alle regio’s bestuurlijke werkconferenties over PFAS georganiseerd door het ministerie samen met de decentrale overheden om op regionaal niveau knelpunten te identificeren en projecten vlot te trekken. Ook het bedrijfsleven wordt voor deze sessies uitgenodigd.

  • Het kabinet heeft een team van experts van verschillende adviesbureaus ingehuurd. Dit expertteam helpt lokale overheden bij het maximaal benutten van de ruimte die het bestaande kader biedt. Dit expertteam zal gemeenten ook ondersteunen bij het versneld actualiseren van bovengenoemde bodemkwaliteitskaarten.

  • Het kabinet heeft een landelijke taskforce PFAS ingesteld. De taskforce is op 5 november gestart en richt zich op regio-overstijgende knelpunten, zoals het (versneld) actualiseren van de bodemkwaliteitskaarten en vergunningverlening. De taskforce heeft de taak om knelpunten te signaleren en oplossingsrichtingen aan te dragen. Deelnemers van de taskforce komen zowel vanuit de decentrale overheden (IPO, VNG en UvW) als het Rijk. Ook het bedrijfsleven is gevraagd om aan te sluiten.

  • Het kabinet zet ook belangrijke stappen op het preventieve spoor. Het kabinet wil zich inzetten om in samenwerking met landen als Duitsland, Zweden en Noorwegen in Europees verband alle toepassingen van alle stoffen behorende tot de stofgroep PFAS te verbieden met uitzondering van de essentiële toepassingen (restrictie). Dit preventieve spoor gecombineerd met reductie van lozingen is onderdeel van een integrale benadering.

Het versnellen van de besluitvormingsprocedure is naar de mening van het kabinet een belangrijk onderdeel van het totale maatregelenpakket. De wijziging van het Besluit bodemkwaliteit is als onderdeel daarvan bedoeld om decentrale overheden een middel in handen te geven om snel te handelen op basis van de verkregen informatie. Een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart is immers een belangrijk instrument waarmee lokale overheden de bestaande kwaliteit van de bodem kunnen weergeven en bedrijven kunnen hiermee sneller weten welke toepassingen van grond mogelijk zijn. Veel gemeenten zijn hun bodemkwaliteitskaarten al aan het actualiseren op PFAS, en zijn gebaat bij de keuze voor een snellere besluitvormingsprocedure.

Er is nog geen onderzoek gedaan naar het specifieke aantal bedrijven respectievelijk activiteiten waarvoor het versnellen van de besluitvormingsprocedure behulpzaam is. Maar de inschatting is dat de versnelling van de besluitvormingsprocedure samen met de andere maatregelen ervoor kan zorgen dat de sector snel weer op gang kan komen.

2.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ik kan aangeven hoe het voorstel zich verhoudt tot zowel de Aanvullingswet bodem Omgevingswet als het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet, die op dit moment voorliggen in de Eerste Kamer. De leden vragen ook of ik kan aangeven op welke punten deze Aanvullingswet en aanverwante regelgeving moet worden aangepast om het voorliggende ontwerpbesluit in het nieuwe stelsel van de Omgevingsrecht op te nemen. De leden van de fractie vragen daarnaast of ik van mening ben dat deze spoedregeling ook langdurig geldend moet zijn, of dat ik van plan ben om na het vaststellen van de definitieve drempelwaarde en/of de Omgevingswet alsnog de normale zorgvuldige en democratisch gewaarborgde procedure te doorlopen. Met andere woorden: de normale procedure te herstellen en de gemeenten te vragen om de onder de spoedregelgeving gemaakte bodemkaarten binnen een afzienbare tijd te laten actualiseren door de normale procedure te doorlopen.

De leden van de fractie van GroenLinks geven aan dat het voor hen belangrijk is om te weten dat met deze spoedregelgeving niet permanent de democratische procedure rondom het vaststellen van bodemkaarten wordt uitgehold.

Het voorstel staat los van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet en het Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet. Het is een tijdelijke regeling tot 1 januari 2021 die geen opvolging kent in het kader van de Omgevingswet. De Aanvullingswet en aanverwante regelgeving hoeven daarom niet te worden aangepast. In het kader van de Omgevingswet kan gebiedsspecifiek beleid alleen via maatwerkregels worden gevoerd, die wat betreft gemeenten in het omgevingsplan kunnen worden opgenomen en wat betreft waterschappen in de waterschapsverordening. Bij de voorbereiding van die maatwerkregels zal de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden gevolgd.

Het ontwerpbesluit is tijdelijk van aard en is niet bedoeld om langdurig geldend te zijn. Dat is ook in het ontwerpbesluit tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat de nieuwe artikelleden, die bepalen dat in afwijking van de gebruikelijke procedure kan worden gekozen voor een ander bevoegd gezag of een andere voorbereidingsprocedure, met ingang van 1 januari 2021 komen te vervallen.

Eenmaal genomen besluiten verliezen na het vervallen van de desbetreffende artikelen niet hun rechtskracht. Voor nieuwe besluiten of wijzigingen daarvan zal wel de dan geldende procedure moeten worden gevolgd. Daarbij wordt opgemerkt dat de reguliere voorbereidingsprocedure niet minder zorgvuldig of democratisch gewaarborgd is dan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De verschillen tussen de procedures zijn hiervoor uiteengezet, waarbij is opgemerkt dat het in de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht gelijkwaardige procedures zijn.

3.

De leden van de fractie van GroenLinks geven aan dat met de versnelde procedure voor de vaststelling van bodemkaarten mensen geconfronteerd kunnen worden, zonder dat ze op voorhand hun belangen kenbaar hebben kunnen maken, met storting van grond bij (de grens van) hun perceel. Het is niet uit te sluiten dat daarbij grond gestort wordt met een hogere PFAS-waarde dan de norm die (in algemene zin, dan wel specifiek voor hun perceel) uiteindelijk gangbaar wordt. De leden vragen of ik aan kan geven hoe omgegaan moet worden met mogelijke schade die kan ontstaan voor deze eigenaren. Immers, onder het Omgevingswetstelsel zijn grondeigenaren en pachters verantwoordelijk voor het oplossen van dergelijke vervuilingen en kan dit dus grote impact hebben op de uiteindelijke economische waarde van hun percelen. De leden vragen ook of ik toelichting kan geven hoe deze belangen zijn ingeschat en meegewogen, en hoe moet worden omgegaan met schadeposten voor grondeigenaren die ontstaan door tijdelijke dan wel permanente versnelling van de besluitvorming.

Ten eerste hebben eigenaren van een perceel altijd zelf de keuze grond van een betere kwaliteit te laten toepassen. Ten tweede, als een gemeente een hogere achtergrondwaarde hanteert dan de landelijke achtergrondwaarde dan zullen zij dat goed moeten motiveren. Dit zal meestal gebaseerd zijn op het feit dat in de desbetreffende gemeente de gemeten achtergrondwaarde hoger is dan de landelijke. De bodemkwaliteit binnen de gemeente verslechtert dan niet. Van onrechtmatig toegebrachte schade is in die gevallen dus geen sprake, ook niet door de versnelling van de besluitvormingsprocedure.

4.

De leden van de fractie van GroenLinks geven aan dat de Raad van State nog een advies zal geven over deze spoedregelgeving. De leden vragen of ik kan aangeven hoe het kabinet wil omgaan met een advies dat kritisch is op de onderdelen rechtsbescherming, democratisch gehalte of impact op het probleem. Met andere woorden: is het kabinet van plan om, anders dan bij de PAS, open naar de feedback van Raad van State te luisteren? Ook als dat betekent dat ondernemers, gemeenten of particulieren langer zullen moeten wachten op helderheid op dit dossier.

Het kabinet gaat in alle gevallen zorgvuldig om met de adviezen van de Raad van State. Er is geen reden om op voorhand te veronderstellen dat er in dit geval specifieke aanleiding zou zijn tot zorg ten aanzien van rechtsbescherming, democratisch gehalte of impact op het probleem. Het advies van de Raad van State en de reactie daarop van de regering worden uiteraard openbaar gemaakt.

5.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom deze spoedregelgeving moet gelden voor de hele groep van circa 6.000 PFAS-stoffen. Geven we daarmee niet een carte-blanche aan stoffen waarvan de specifieke risico’s geheel onbekend zijn? Daarnaast willen de leden weten of het nodig is om een dergelijke uitzondering te geven aan stoffen die nu helemaal niet in productie zijn en niet in ons milieu voorkomen. Is het niet beter om de omvang van de algemene maatregel van bestuur te beperken tot GenX, PFOS en PFOA en voor andere/nieuwe stoffen een eigen landelijke procedure te doorlopen die gebruiks- en blootstellingswaarden bepaalt?

De reikwijdte van het ontwerpbesluit met betrekking tot het aantal stoffen is gelijk aan die van het Tijdelijk handelingskader. Deze geeft aan hoe verantwoordelijk om te gaan met stoffen uit de PFAS-groep.

6.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat het publiek en de betreffende volksvertegenwoordiging voorafgaande aan een vaststelling van een gebied en de daarbij horende gebiedsgerichte aanpak en normen, in kennis moet worden gesteld en in de gelegenheid moet zijn om in te spreken. Deze geringe vertraging vooraf, scheelt mogelijk ook procedures achteraf.

Het betreft hier een regeling waarbij gemeenten en waterbeheerders de keuze krijgen om gebruik te maken van een andere, gelijkwaardige procedure van de Algemene wet bestuursrecht. De achterliggende reden is het maatschappelijk belang in de desbetreffende gebieden om helderheid te hebben voor de woningbouw en werkgelegenheid. Gemeenten en waterbeheerders zullen nog steeds, goed onderzocht en gemotiveerd, hun bodemkwaliteitskaarten moeten vaststellen. Daar doet het ontwerpbesluit niets aan af. Bovendien is de voorgestelde regeling tijdelijk, tot 1 januari 2021.

7.

De leden van de fractie van de PVV vragen of ik kan aangeven of gebiedsspecifiek beleid ook kan inhouden dat er strengere lokale maximale waarden worden vastgesteld dan in de Regeling bodemkwaliteit vastgestelde nationaal geldende toepassingswaarden. Zo ja, hoe voorkom ik dat gemeenten en/of waterschappen het werken met PFAS verontreinigde grond en baggerspecie moeilijker maken doordat zij strengere maximale waarden vaststellen dan de landelijke toepassingswaarden?

De voorliggende wijziging van het Besluit bodemkwaliteit heeft geen betrekking op de inhoud van gebiedsspecifiek beleid of de rolverdeling daarin. In het ontwerpbesluit wordt gemeenten en waterbeheerders de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van de reguliere, gelijkwaardige procedure van de Algemene wet bestuursrecht. Zij kunnen ervoor kiezen om met de reguliere procedure een bodemkwaliteitskaart vast te stellen met betrekking tot de PFAS stoffen zoals genoemd in het Tijdelijk handelingskader.

De aanpak van de PFAS-problematiek vraagt om een gezamenlijke aanpak van overheden waarbij stapsgewijs knelpunten worden opgelost. De landelijke achtergrondwaarden zijn een vangnet voor situaties waarin de bodemkwaliteitskaarten ontbreken. Belangrijke volgende stap is dat gemeenten deze landelijke achtergrondwaarden conform huidig bodembeleid als minimumwaarden hanteren, ook als lokaal lagere waarden zijn gemeten. Bij het vaststellen van de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde heeft het RIVM uiteraard bekeken of dit voldoende bescherming biedt voor mens en milieu. Het RIVM geeft aan dat er geen sprake is van risico’s voor de gezondheid of overschrijding van effectniveaus voor het ecosysteem. Zo kan binnen verantwoorde normen ruimte worden geboden voor grondverzet. Dit is conform de gebruikelijke procedure op grond van de Regeling bodemkwaliteit. Het RIVM ziet geen reden om hier van af te wijken. Ik heb dit ook met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen zo besproken.

Grond of baggerspecie die aan de achtergrondwaarde voldoet is nu in heel Nederland vrij toepasbaar. Voor de uitvoerbaarheid van de regelgeving en het maatschappelijk verkeer is het zeer gewenst dat gemeenten en waterbeheerders hier terughoudend mee omgaan.

8.

De leden van de fractie van de PVV willen tevens weten welke adviesbureaus zijn ingehuurd. Bureaus die ook bodemsaneerders en/of baggeraars adviseren bij bijvoorbeeld bodemsaneringen of baggerwerkzaamheden (Tauw, RoyalHaskoning enz.)? Zo ja, is de kans op belangenverstrengeling dan niet aanwezig? En zo ja, hoe denkt het kabinet dit dan te voorkomen?

Deze vragen zien op het «expertteam PFAS», dat in het hele land operationeel is ter ondersteuning van lokale overheden op het PFAS-dossier. Op dit moment zijn de bureaus Witteveen+Bos, Arcadis en TTE consultants hiervoor ingehuurd, omdat deze al samenwerken op het gebied van PFAS («expertisecentrum PFAS»). Het contract met de genoemde bureaus loopt tot en met 20 december dit jaar. Voor de periode daarna wordt een bredere uitvraag gedaan naar bureaus die geïnteresseerd zijn te participeren. Deze bureaus werken al lange tijd op het gebied van bodem, voor zowel marktpartijen als overheden. Bij hun professionaliteit hoort dat ze bij iedere opdracht hun opdrachtgever zo goed mogelijk adviseren. De rol van het expertteam bestaat uit het bieden van hulp en wijzen op mogelijkheden die kunnen worden benut binnen het Tijdelijk handelingskader.

9.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat ik heb aangegeven dat regels met betrekking tot PFAS op Europees niveau worden vastgesteld. De leden vragen of ik kan aangeven met welke snelheid Europa regels gaat stellen en hoe die regels tot stand komen. Betekent dit dat de geldigheidsduur van de voorhang mede of deels gerelateerd is aan de totstandkoming van Europese regels?

De totstandkoming van regels voor de toepassing van PFAS zal nog enige tijd vergen. Voor PFOA wordt gewacht op aanvullend onderzoek dat door het European Food Safety Authority (EFSA) wordt uitgevoerd. De planning van EFSA is om het conceptrapport in het eerste kwartaal 2020 te publiceren voor een openbare consultatie en het rapport in juli 2020 vast te stellen.

Voor zover u met de geldigheidsduur van de voorhang verwijst naar de snellere voorbereidingsprocedure: deze is los daarvan op korte termijn gewenst, om de maatschappelijke knelpunten op te lossen. De geldigheidsduur van de voorhang van dit ontwerpbesluit in uw Kamer is niet gerelateerd aan de totstandkoming van Europese regels.

10.

De leden van de fractie van de ChristenUnie bemerken daarnaast dat ik heb opgemerkt dat het van belang blijft om per stof te beoordelen wat de risico’s zijn. Dit lijkt de leden een solide uitgangspunt. De PFAS-crisis laat duidelijk zien dat de kwaliteit van het geheel van de procedures voor het beoordelen van risico’s nog onvoldoende is. De belangrijkste vraag betreft de logica van de besluitvorming, aldus de leden van de fractie van de ChristenUnie. Is de logica «eerst gevaar bepalen en daarna industrieel toepassen» of «eerst industrieel toepassen en daarna kennis over gevaar verwerven»? Waarvoor wordt gekozen en wat is de onderbouwing? Wat betekent de aangehangen logica voor bestaande stoffen in ons milieu waarvan de gevaren niet bekend zijn? Wat betekent de aangehangen logica voor nieuwe stoffen die in de Europese industrie ontwikkeld worden? En voor de nieuwe stoffen die daarbuiten ontwikkeld worden en in Europa worden toegepast?

Het op de markt brengen van stoffen is op Europees niveau geregeld. Een Europese verordening (REACH) stelt dat een stof vooraf geregistreerd moet zijn met informatie over de risico’s en veilig gebruik volgens het principe «no data, no market». Daarbij moet worden opgemerkt dat in sommige gevallen risico’s pas achteraf bekend kunnen worden door (nieuw) wetenschappelijk onderzoek.

Het verlenen van een vergunning voor een industriële toepassing is nationaal geregeld. Hierbij is belangrijk dat de risico’s van de stoffen die worden gebruikt of gevormd eerst goed bekend zijn en de noodzakelijke maatregelen worden genomen om de emissies naar de lucht, bodem en water te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Daarvoor kan informatie worden gebruikt die onder REACH is geleverd. Ik zet me ervoor in om de toelating van (producten met) PFAS zoveel mogelijk te beperken en daarom zal Nederland gaan werken aan een Europese restrictie onder REACH die beoogt alle toepassingen van PFAS te verbieden behoudens de essentiële. De voorgenomen wijziging van het Besluit bodemkwaliteit staat hier los van.

11.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat het effect is van het voorgehangen besluit op de rechtsbescherming van de burger en maatschappelijke organisaties. Is deze ongewijzigd? Of vindt er een verslechtering plaats? In het laatste geval: wat kan gedaan worden om verslechtering te voorkomen?

Het voorgehangen besluit is erop gericht het mogelijk te maken dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet meer in alle gevallen verplicht is, maar facultatief. Dat wil niet zeggen dat er een effect is op de rechtsbescherming en maatschappelijke organisaties. Die is ongeacht de voorbereidingsprocedure hetzelfde.

Bestuursorganen behouden op grond van artikel 3.10 van de Algemene wet bestuursrecht nog steeds de mogelijkheid om de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wel te volgen. Zij kunnen dit voor die gevallen waarvoor zij dat nodig achten nog steeds zelf bij besluit bepalen.

Bovendien blijven de afdelingen 3.2 (zorgvuldigheid en belangenafweging) en 3.7 (motivering) van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing. Hiermee is wettelijk nog steeds gewaarborgd dat bestuursorganen ook in die gevallen waarin de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet wordt gevolgd bij de voorbereiding van het besluit alle relevante kennis van feiten en belangen dienen te vergaren, de betrokken belangen dienen af te wegen en dienen zorg te dragen voor een deugdelijke motivering van het besluit. De bestuursrechter toetst dit alles indien een belanghebbende na de bezwaarfase tegen het besluit op bezwaar beroep instelt. Hiermee worden de belangen van burgers en maatschappelijke organisaties conform de Algemene wet bestuursrecht gewaarborgd.

12.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af of de aanpassing van de artikelen 44 tot en met 46 van het Besluit bodemkwaliteit werkelijk leidt tot een versnelling van de procedures. Ook vragen zij zich af of juist het ontbreken van de inspraak in de reguliere voorbereidingsperiode, het niet wenselijk maakt om de aanpassingen in de voornoemde artikelen juist niet aan te brengen.

Uitoefening van de bevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders in plaats van de gemeenteraad of door het dagelijks bestuur van het waterschap in plaats van het algemeen bestuur van het waterschap, wat met de aanpassing van de artikelen 44 tot en met 46 van het Besluit bodemkwaliteit wordt bereikt, kan wegens de aard en werkwijze van die bestuursorganen zorgen dat een besluit sneller kan worden genomen.

Het toepassen van de reguliere voorbereidingsprocedure in plaats van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure levert een tijdwinst op bij de totstandkoming van een besluit inzake gebiedsspecifiek beleid, omdat er geen verplichte inspraakprocedure vooraf georganiseerd hoeft te worden. Zo kan bij de reguliere procedure sneller een besluit worden genomen dat na bekendmaking direct in werking kan treden.

In de systematiek van de Algemene wet bestuursrecht zijn de zienswijzeprocedure en bezwaarprocedure gelijkwaardig. Het betekent dat als voor de reguliere voorbereidingsprocedure wordt gekozen in plaats van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, in plaats van de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen vooraf tegen het ontwerpbesluit bij het bestuursorgaan belanghebbenden achteraf bezwaar kunnen maken bij dat bestuursorgaan tegen het genomen besluit. Dit leidt niet tot aantasting van de rechtsbescherming. In alle gevallen staat beroep open bij de bestuursrechter.

13.

De leden van de fractie van de PvdD verzoeken om de door hen gestelde vragen ter informatie mee te zenden bij de adviesaanvraag aan de Raad van State. Zo niet, op welke gronden wordt dat verzoek afgewezen? Kan het kabinet daarbij aangeven of er juridische bezwaren bestaan tegen inwilliging van het verzoek, en, zo ja, welke?

De gestelde vragen zullen niet ter informatie worden meegezonden bij de adviesaanvraag aan de Raad van State, omdat de door uw Kamer gestelde vragen en de antwoorden daarop openbaar worden gemaakt. Het wordt dus niet nodig geacht de stukken apart mee te zenden. Maar de Raad van State is wel reeds op de hoogte dat door uw Kamer vragen zijn gesteld. Bovendien zal de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit op dit punt worden verduidelijkt voordat deze aan de Raad van State voor advies wordt aangeboden. Tevens wordt in de nota van toelichting aangegeven welke reacties zijn ontvangen.

14.

De leden van de fractie van de PvdD lezen dat de voorgestelde wijziging van artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit (onderdeel B) ertoe strekt dat het in die bepaling bedoelde besluit, waartoe in de huidige regeling slechts de gemeenteraad bevoegd is, ook door burgemeester en wethouders kan worden genomen. De formulering laat open dat zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders tegelijkertijd bevoegd zijn. Hoe verdraagt zich dat met de rechtszekerheid? Als het college van burgemeester en wethouders op een bepaalde datum een besluit met een bepaalde inhoud neemt, is de gemeenteraad dan bevoegd om dat besluit kort daarna weer terug te draaien? Komt het in wetgeving voor dat twee verschillende bestuursorganen tegelijkertijd ieder voor zich bevoegd zijn?

De verwachting is dat de besluitvorming door burgemeester en wethouders sneller kan plaatsvinden dan door de gemeenteraad. Tevens is in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit aangegeven dat het aan de gemeentelijke bestuursorganen wordt overgelaten om te kiezen van welke procedure gebruik gemaakt zal worden. Of gebruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheid om een besluit te laten nemen door het college van burgemeester en wethouder in plaats van door de gemeenteraad, of door het dagelijks bestuur in plaats van het algemeen bestuur van het waterschap, is de keuze van desbetreffende organen. Dat moet in onderling overleg door de betrokken organen worden afgesproken. Onderdeel van die afspraken zal dan ook zijn dat ze elkaars besluiten respecteren, zodat het in de praktijk niet voorkomt dat de twee organen (kort na elkaar) besluit vaststellen of wijzigen. Aan de rechtszekerheid doet dit niets af: een besluit inzake gebiedsspecifiek beleid wordt nog steeds genomen binnen dezelfde rechtspersoon (gemeente of waterschap) en voor het nemen van een besluit gelden onverminderd de algemene regels voor zorgvuldige voorbereiding, belangenafweging en motivering uit de Algemene wet bestuursrecht.

15.

De leden van de fractie van de PvdD vragen waarom niet wordt gekozen voor de formulering dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 44, eerste lid, – indien het belang van snelle besluitvorming daartoe noopt – kan overdragen aan burgemeester en wethouders voor zover het betrekking heeft op PFAS? Kan dan tevens worden vermeden dat twee verschillende organen allebei bevoegd blijven?

Met het formuleren van een voorwaarde zoals «indien het belang van snelle besluitvorming daartoe noopt» ontbreekt de noodzakelijke flexibiliteit, omdat dan moet worden bewezen dat een dergelijk geval aan de orde is. Het wordt daarom aangewezen geacht dat de desbetreffende bestuursorganen hier zelf afspraken over maken. Daarmee wordt voorkomen dat gelijktijdig twee verschillende organen de bevoegdheid uitoefenen.

16.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of het kabinet nog eens kan beargumenteren waarom het afschaffen van de toepasselijkheid van afdeling 3.4 Awb zoveel tijdwinst oplevert. Kan het kabinet aangeven waarom het belang van die tijdwinst zo zwaarwegend is dat de inspraakprocedure moet worden opzijgezet die niet zonder reden wettelijk is voorgeschreven voor gevallen waarin de bodemverontreiniging aan de orde is?

De procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet afgeschaft, maar facultatief gemaakt. De verwachte tijdwinst die wordt geboekt met de gelijkwaardige, reguliere procedure van voorbereiding zit in het feit dat voor het vaststellen geen verplichte inspraakprocedure met een inzagetermijn van zes weken gevolgd hoeft te worden en dat een vastgesteld besluit direct na bekendmaking in werking treedt. Dat is dus de tijdwinst die gelet op de maatschappelijke gevolgen van de PFAS-problematiek veel uit kan maken. Tegen het besluit kan een belanghebbende bezwaar maken. Voor het indienen van bezwaar als het nemen van een besluit op bezwaar gelden specifieke termijnen. Na het verstrijken van deze termijnen wordt het besluit onherroepelijk en is dit besluit niet meer in rechte aantastbaar.

Om het grondverzet weer op gang te brengen is gezocht naar de noodzakelijke balans tussen een zorgvuldige besluitvorming en het zo snel mogelijk bieden van de noodzakelijke ruimte voor het grondverzet en de daarmee samenhangende werkzaamheden. Met de versnelde procedure blijft sprake van rechtsbescherming, door de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan.

17.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of het uit een oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk is om in onderdeel E van het ontwerpbesluit uitdrukkelijk op te nemen dat het bestuursorgaan bevoegd blijft om afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren. En dient, gelet op de strekking van de bepaling, niet aan het einde van de laatste volzin van onderdeel E van het ontwerpbesluit na «niet van toepassing» nog te worden toegevoegd: «indien het bevoegde bestuursorgaan van oordeel is dat de vereiste spoed zich tegen toepassing van die afdeling verzet»?

Dat bestuursorganen de bevoegdheid hebben om afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen hoeft niet uitdrukkelijk te worden bepaald. Dat volgt immers al uit artikel 3:10 van de Algemene wet bestuursrecht. De toevoeging «indien het bevoegde bestuursorgaan van oordeel is dat de vereiste spoed zich tegen toepassing van die afdeling verzet» is gelet hierop tevens niet nodig.

18.

De leden van de fractie van de PvdD stellen dat belanghebbenden die te maken krijgen met verontreinigde grond in hun directe omgeving, een groot belang zullen hebben bij het tijdig bestrijden van een voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit. Op grond van welke argumenten oordeelt het kabinet dat de hoorprocedure overeenkomstig artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht voldoende garanties biedt dat de belangen van direct betrokkenen al in een zo vroeg mogelijk stadium in de besluitvorming kunnen worden betrokken?

Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht is alleen van toepassing op besluiten die het karakter hebben van en beschikking gericht tot een aanvrager. Daarvan is hier geen sprake. Het betreft hier ambtshalve besluiten van bestuursorganen die zien op een bepaald gebied. Artikel 4:8 moet echter worden gezien als uitwerking van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is neergelegd dat besluiten zorgvuldig dienen te worden voorbereid en dat de bij het besluit betrokken belangen moeten worden afgewogen. Wanneer het bestuursorgaan volgens een belanghebbende aan deze plicht van zorgvuldige voorbereiding niet of niet voldoende heeft voldaan, dan kan het bestuursorgaan dat gebrek herstellen naar aanleiding van een tegen dat besluit ingediend bezwaarschrift.

19.

De leden van de Fractie-Otten willen in aanvulling op de bovenstaande vragen van mij vernemen in hoeverre waterschappen en gemeenten voorbereid zijn op deze nieuwe maatregel en hoeveel van deze entiteiten beschikken over een deugdelijk goed werkend risicomanagementsysteem, zodat tijdens de tijdelijk werking van de noodmaatregel voldoende is geborgd dat gebrek aan kennis en opportunistisch handelen ons niet voor nog grotere problemen in de nabije toekomst plaatsen.

Het voorgehangen ontwerpbesluit is erop gericht het mogelijk te maken dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet meer in alle gevallen verplicht is, maar facultatief. Het ontwerpbesluit kent geen nieuwe bevoegdheden toe aan gemeenten en waterschappen. Bovendien blijven de afdelingen 3.2 (zorgvuldigheid en belangenafweging) en 3.7 (motivering) van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing. Hiermee is wettelijk nog steeds gewaarborgd dat bestuursorganen ook in die gevallen waarin de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet wordt gevolgd bij de voorbereiding van het besluit alle relevante kennis van feiten en belangen dienen te vergaren, de betrokken belangen dienen af te wegen en dienen zorg te dragen voor een deugdelijke motivering van het besluit. De bestuursrechter toetst dit alles indien een belanghebbende na de bezwaarfase tegen het besluit op bezwaar beroep instelt. Hierdoor is kwalitatief handelen gewaarborgd. Ten slotte wil ik benadrukken dat het ontwerp mede tot stand is gekomen in overleg met de VNG, waarbij is aangegeven dat geen problemen bij de uitvoering te verwachten zijn.

Beantwoording aanvullende vragen van 28 november

20.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe er toezicht wordt gehouden op bodemkwaliteitskaarten en het onderzoek waar deze op zijn gebaseerd.

De gemeente stelt de bodemkwaliteitskaart voor landbodem vast, de waterbeheerder doet dat voor waterbodem. In de Regeling bodemkwaliteit zijn eisen opgenomen waaraan moet worden voldaan bij het opstellen of actualiseren van bodemkwaliteitskaarten. Ten eerste moet bij het opstellen of actualiseren van bodemkwaliteitskaarten de richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten in acht worden genomen. In die richtlijn is bepaald welke stappen doorlopen moeten worden bij het opstellen van een bodemkwaliteitskaart. Daarnaast moet aan voorwaarden worden voldaan die in bijlage M bij de Regeling bodemkwaliteit zijn gesteld. Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde is dat ten minste de bodemkwaliteit van de toplaag van 0 tot 0,5 meter beneden maaiveld of oppervlaktewaterniveau op de kaart moet worden vastgelegd.

Er wordt geen tweedelijns toezicht gehouden op de bodemkwaliteitskaart, de wijze waarop die tot stand is gekomen en de informatie waarop die is gebaseerd. In algemene zin kan de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap vanuit zijn controlerende taak een onderzoek instellen. Ook moet de gemeente of de waterbeheerder bij een eventuele bezwaar- of beroepsprocedure kunnen aantonen hoe een en ander onderbouwd is.

21.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de testrapporten, op basis waarvan de bodemkwaliteitsrapporten worden vastgesteld, ter inzage worden gelegd binnen een gemeente.

In het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat het bestuursorgaan naast ontwerp van het te nemen besluit ook de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp ter inzage legt. Als het voor een beoordeling van een besluit met bodemkwaliteitskaart nodig is de testrapporten ter inzage te leggen, is men daartoe in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure dus verplicht.

Wanneer wordt besloten om gebruik te maken van de in het ontwerpbesluit geboden mogelijkheid om in plaats van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure de reguliere procedure te volgen, is die wettelijke verplichting er niet. Wel zal het bestuursorgaan zich moeten houden aan de beginselen van zorgvuldigheid, belangenafweging en motivering door bij de voorbereiding van het besluit alle relevante kennis van feiten en belangen te vergaren, de betrokken belangen af te wegen en zorg te dragen voor een deugdelijke motivering van het besluit. Daarbij kan het bestuursorgaan het eveneens nodig achten de testrapporten ter inzage te leggen.

Aangezien testrapporten ten grondslag liggen aan de motivering van het besluit, kunnen ze te allen tijde worden opgevraagd door de gemeenteraad of het algemeen bestuur van het waterschap, of door belanghebbenden in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur. Ook zullen ze onderdeel zijn van een eventuele bezwaar- of beroepsprocedure.

22.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of ik kan garanderen dat er geen additionele PFAS worden toegevoegd aan het Tijdelijk handelingskader en dat dit beperkt blijft tot de drie (PFOS, PFOA en GenX) die nu opgenomen zijn.

Het Tijdelijk handelingskader heeft betrekking op de PFAS stofgroep. Er zijn toepassingsnormen gesteld aan PFOA, PFOS en «andere PFAS», zoals GenX, de zogeheten 3-7-3-norm. Er is dus sprake van dezelfde stoffen.

23.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wanneer ik de nieuwe gezondheidsnormen voor PFAS vanuit de EFSA verwacht. En welke invloed hebben deze op de huidige normen zoals vastgelegd in het Tijdelijk handelingskader?

Het EFSA heeft recent aan haar opdrachtgever, de Europese Commissie, laten weten meer tijd nodig te hebben om de herbeoordeling uit te voeren, vanwege het beschikbaar komen van nieuwe gegevens. De planning van EFSA is om het conceptrapport nu in het eerste kwartaal 2020 te publiceren voor een openbare consultatie en het rapport in juli 2020 vast te stellen. Zoals ik in het plenaire debat heb aangegeven wacht ik op de publicatie van EFSA en zal die gaan leiden tot een vertaling van de voorgestelde normen naar de Nederlandse situatie.

24.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom niet is gekozen voor een formeel raadsbesluit om de besluitvorming in een gemeente voor zover het over PFAS gaat door het college van burgemeester en wethouders te laten plaatsvinden, in plaats van door de gemeenteraad (en bij een waterschap in plaats van door het algemeen bestuur door het dagelijks bestuur). Blijft als de betrokken organen er in onderling overleg niet uitkomen, de ongewijzigde situatie (besluitvorming door de raad) in stand? Wie nemen deel aan dit onderling overleg? De voltallige raad of tenminste vertegenwoordigers van alle fracties? Zo nee, waarom niet? Wordt dit onderling overleg tijdig aangekondigd aan alle leden van het college en alle leden van de raad? Wordt de uitkomst van het onderling overleg schriftelijk vastgelegd en publiek gemaakt? Wat gebeurt er wanneer het college claimt dat men in onderling overleg heeft besloten de bevoegdheid over te dragen aan het college, maar (de meerderheid van) de raad dit betwist? Het gaat hier om de overdracht van bevoegdheid bij een uitermate belangrijke zaak, namelijk (de verplaatsing van) grond met zeer giftige stoffen, die ieders gezondheid kunnen raken. Over de wijze waarop die overdracht plaatsvindt zou daarom volstrekte duidelijkheid moeten bestaan. Zou het kabinet daarom niet alsnog willen overwegen om het «onderling overleg» te vervangen door een formeel raadsbesluit?

De besluiten inzake gebiedsspecifiek beleid die worden genomen gaan niet over de verplaatsing van grond met giftige stoffen, maar over de vaststelling van de feitelijke kwaliteit van de land- of waterbodem.

Wie deelnemen aan het genoemde overleg tussen bestuursorganen en hoe een beslissing over het beleggen van de besluitbevoegdheid tot stand komt, is een zaak van de betrokken organen. Om deze reden is het niet noodzakelijk om een formeel raadsbesluit te nemen. Ik vertrouw erop dat de betrokken organen zorgvuldig en weloverwogen handelen en zorgen dat de afspraken (duidelijk) vastliggen. Dit kan in de vorm van een raadsbesluit, of op een andere wijze. Bovendien staat het de gemeenteraad vrij om het college van burgemeester en wethouders ter verantwoording te roepen, of per meerderheid het besluit inzake gebiedsspecifiek beleid terug te draaien.

25.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarom niet is gekozen voor een kortere periode van bijvoorbeeld een half jaar voor de geldigheid van de tijdelijke maategel. Expireert de tijdelijke maatregel ook op 1 januari 2021, mocht het ingaan van de Omgevingswet onverhoopt tot later datum worden uitgesteld? De leden vragen ook of ik kan toezeggen na afloop van deze tijdelijke maatregel de Kamer een overzicht te zenden van het gebruik van deze mogelijkheid om het besluitvormingsproces te versnellen en of in die gevallen voldaan is aan de vereisten van zorgvuldigheid, belangenafweging en deugdelijke motivering.

In het ontwerpbesluit is bewust gekozen voor 1 januari 2021 als einddatum van de tijdelijke maatregel, en dus niet voor een kortere geldigheidsduur van de tijdelijke maatregel dan ongeveer een jaar. Daarvoor zijn twee redenen.

Ten eerste zal naar verwachting in het najaar het definitieve handelingskader worden vastgesteld. Mochten daaruit nog punten worden verwerkt in gebiedsspecifiek beleid, dan zou dat nog met een snelle procedure kunnen.

Ten tweede is de datum van 1 januari 2021 opgenomen om de geldigheidsduur niet afhankelijk te laten zijn van de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Wanneer dat wel de bedoeling was geweest, was dat in het ontwerpbesluit expliciet tot uitdrukking gebracht door het vervallen van de desbetreffende artikelleden aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet te koppelen.

Ik vertrouw erop dat de belangenafweging voor de versnelling van het besluitvormingsproces zorgvuldig en weloverwogen plaatsvindt. De gemeenteraad kan vanuit zijn controlerende taak onderzoek doen naar zorgvuldigheid, belangenafweging en deugdelijke motivering. Ik ben graag bereid om het gebruik van de snelle procedure te evalueren.

26.

De leden van de fractie van de PvdA stellen dat uit de beantwoording van verschillende vragen van 26 november 2019 het beeld opdoemt dat de voorgestelde mogelijkheid tot versnelling van de procedure geen nadelen heeft en alleen maar voordelen (mogelijke tijdwinst). Er wordt bijvoorbeeld gesproken (vraag 16) van een «gelijkwaardige» procedure en (vraag 11) van het onverkort van toepassing blijven van de vereisten van zorgvuldigheid, belangenafweging en motivering. De leden vragen of ik dit beeld deel met hen. Zo ja, waarom neem ik dan niet het initiatief om het tijdelijke karakter van de maatregelen achterwege te laten? Zo nee, welke nadelen zie ik en waarom vind ik deze niet zo zwaarwegend dat deze het ontwerpbesluit in de weg staan?

Het kabinet onderschrijft de voordelen van de onderhavige tijdelijke maatregel en heeft het daarom onderdeel gemaakt van het totale maatregelenpakket in het PFAS-dossier. Het tijdelijke karakter van de maatregel hangt zoals hierboven beschreven mede, maar niet uitsluitend, samen met de Omgevingswet. In de daaronder liggende regelgeving is de huidige procedure van het Besluit bodemkwaliteit overgenomen. Het wordt niet noodzakelijk geacht de procedure ook daarin structureel aan te passen. Deze maatregel is bedoeld om de huidige maatschappelijke impasse te doorbreken.

27.

De leden van de fractie van de SP vragen of, nu de duur van de maatregel beperkt is tot 1 januari 2021, de werkzaamheden ook dienen te zijn voltooid voor de einddatum van de maatregel. Zo ja, op welke wijze zal hierop worden toegezien? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat vergunningen worden afgegeven binnen de werkingsduur die in de uitvoering de einddatum van 1 januari 2021 ver gaan overschrijden, waarmee er sprake is van oneigenlijk gebruik van de maatregel? Aanvullend hierop is de vraag of er bij de ILT voldoende capaciteit en middelen beschikbaar zijn om in de periode van de tijdelijke maatregel intensief toe te zien op mogelijke overtredingen bij grondtransporten. Zo nee, ben ik bereid extra middelen beschikbaar te stellen om extra controles mogelijk te maken?

De tijdelijke maatregel heeft uitsluitend betrekking op de procedure voor totstandkoming van de lokale normstelling en niet op de inhoud ervan of de randvoorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden. In zoverre is dus niet relevant wanneer werkzaamheden starten of worden voltooid.

De mogelijkheid om voor het vaststellen van een besluit inzake gebiedsspecifiek beleid voor PFAS de reguliere voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht te volgen is zoals gezegd tijdelijk en vervalt met ingang van 1 januari 2021. Na die datum moet voor het vaststellen van besluiten inzake gebiedsspecifiek beleid, ook voor PFAS, weer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure worden gevolgd. Gebiedsspecifiek beleid voor PFAS dat vóór 1 januari 2021 is vastgesteld, is conform de geldende procedure vastgesteld en blijft dus gewoon gelden, tenzij het later wordt gewijzigd. Bij een dergelijke wijziging na 1 januari 2021 moet ook weer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure worden gevolgd.

Uit het bovenstaande volgt ook dat de rol van de ILT (of andere toezichthouders) bij mogelijke overtredingen beperkt is in de context van dit ontwerpbesluit. De randvoorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden veranderen niet.

28.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wat de relatie is tussen de Europese regels en de normen van het RIVM, en waarom het oordeel van het RIVM zo relevant is. Gaat het RIVM overigens normen geven per groep stoffen of voor individuele stoffen? Hoe goed zullen de RIVM-normen onderbouwd zijn?

Het RIVM maakt bij de afleiding van de normen gebruik van de actuele nationale en internationale wetenschappelijke kennis en heeft expertise over de effecten van dergelijke stoffen en gevolgen voor de gezondheid en milieu. Voor twee individuele stoffen – PFOS en PFOA – is een tijdelijke achtergrondwaarde afgeleid met een voldoende nauwkeurigheid. Wanneer alle onderzoeken van het RIVM zijn afgerond, is er voldoende informatie beschikbaar voor het vaststellen van definitieve normen in de bodemregelgeving.

29.

De leden van de fractie van de PvdD constateren dat uit de beantwoording van de vragen van de PvdD-fractie van 26 november 2019 blijkt dat in de toelichting bij het besluit ten onrechte ter onderbouwing van het standpunt van het kabinet is verwezen naar artikel 3:18 en artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat aan die bepalingen een prominente plaats in het betoog van het kabinet is gegeven terwijl die bepalingen in het geheel niet van toepassing zijn, is opmerkelijk. Welke garanties zijn er dat de haast waarmee kennelijk dit dossier wordt behandeld, niet leidt tot juridische fouten? Worden de onjuistheden in de

toelichting bij het besluit nog gecorrigeerd?

Ten aanzien van het ontwerpbesluit wordt snelheid betracht, omdat het als onderdeel van het totale maatregelenpakket nodig is om dit probleem in het PFAS-dossier zo snel mogelijk aan te pakken. Die snelheid gaat niet ten koste van de juridische kwaliteit, die houd ik goed in het oog. De juridische kwaliteit wordt bovendien geborgd door het advies dat aan de Raad van State wordt gevraagd. Met dat advies zal het kabinet zorgvuldig omgaan.

De verwijzingen naar de artikelen 3:18 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn en blijven relevant voor de context over de verschillende procedures uit de Algemene wet bestuursrecht. Dat zegt echter niet direct iets over de toepasselijkheid op besluit inzake gebiedsspecifiek beleid. Mede naar aanleiding van deze vraag worden in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit de verwijzingen naar deze artikelen opnieuw kritisch bekeken, voordat het ontwerpbesluit naar de Raad van State wordt gezonden.

30.

De leden van de fractie van de PvdD vragen naar aanleiding van de beantwoording van vraag 14 hoeveel tijd is gemoeid met het in onderling overleg door betrokken organen afspraken maken over het gebruik van de bevoegdheid tot het vaststellen van gebiedsspecifiek beleid. Hoe is verzekerd dat er in juridisch opzicht duidelijkheid bestaat, welk orgaan waartoe volgens «de afspraak» bevoegd zal zijn? Als er duidelijkheid en spoed gewenst is, in hoeverre wordt die bereikt met een bevoegdheidsverdeling die niet duidelijk is en mogelijk discussie gaat opleveren? Als het kabinet ervan uitgaat dat er tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad nog «in onderling overleg moet worden afgesproken» welk orgaan welke bevoegdheid zal gaan uitoefenen, waarin wijkt dat dan af van het geval waarin het college van burgemeester en wethouders een delegatiebesluit voorbereidt en in de gemeenteraad ter stemming brengt? Schept dat laatste niet meer duidelijkheid en juist minder discussie?

Hoeveel tijd met het maken van de afspraken gemoeid is, kan ik niet zeggen. Dat is een zaak van de betrokken organen. Wel verwacht ik dat de gemeenten en waterbeheerders die al bezig zijn met gebiedsspecifiek beleid snel zullen overgaan tot concrete afspraken en vaststelling van besluiten door één van beide bestuursorganen. Ik vertrouw erop dat de betrokken organen zorgvuldig en weloverwogen handelen en zorgen dat de afspraken (duidelijk) vastliggen. Discussie over de bevoegdheid kan zorgvuldige besluitvorming ondersteunen, uitgaand van het gemeenschappelijk belang dat naast de bescherming van de bodem er ook ruimte moet zijn voor het maatschappelijk verkeer. Daarom wordt geen onnodige vertraging verwacht.

31.

De leden van de fractie van de PvdD vragen naar aanleiding van de beantwoording van de vragen 16 en 18 of het mogelijk is dat belanghebbenden die verontreiniging vrezen van hun eigen grond of van grond waaraan hun perceel grenst, de hen ten dienste staande rechtsmiddelen niet meer met een kans op succes kunnen aanwenden, omdat bestuursorganen onmiddellijk na de bekendmaking het besluit gaan uitvoeren door het verschaffen van toestemmingen. Zo niet, welke wettelijke bepalingen staan aan zo’n handelwijze van de bestuursorganen in de weg? Zo ja, acht het kabinet dat aanvaardbaar in het licht van de rechtstatelijke eisen van rechtsbescherming en het bepaalde in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?

Belanghebbenden behouden de hen ten dienste staande rechtsmiddelen wanneer een besluit volgens de reguliere voorbereidingsprocedure wordt genomen. Zij kunnen in bezwaar gaan tegen het besluit en zo nodig beroep instellen tegen het besluit op bezwaar bij de bestuursrechter. Hangende het bezwaar of beroep kan bovendien een voorlopige voorziening worden gevraagd om het besluit inzake gebiedsspecifiek beleid te schorsen, waarmee tijdens de duur van de voorlopige voorziening geen werkzaamheden die daarop leunen kunnen worden uitgevoerd. Wanneer het besluit door de voorzieningenrechter niet wordt geschorst, is algemeen aanvaard dat het besluit ten uitvoer kan worden gelegd. Wanneer schade ontstaat en achteraf in de beroepsprocedure blijkt dat het besluit naar het oordeel van de rechter onrechtmatig was, zou een recht op schadevergoeding voor belanghebbenden kunnen ontstaan.

Overigens wordt opgemerkt dat geen toestemmingen van bestuursorganen vereist zijn, omdat de wijze van toepassen van grond en baggerspecie in inhoudelijk opzicht onder de algemene regels van het Besluit bodemkwaliteit valt, waarvoor een melding volstaat.

32.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of het kabinet verwacht dat belanghebbenden, indien zij de vastgestelde waarden onaanvaardbaar achten of het besluit om andere reden rechtens onjuist achten, tegen het besluit een bezwaar zullen indienen. Staat vast dat belanghebbenden die bezwaar hebben gemaakt een voorlopige voorziening kunnen vragen bij de bestuursrechter? Is het kabinet ermee bekend dat de voorzieningenrechter in het algemeen verlangt dat geen uitvoering wordt gegeven aan het bestreden besluit tot het moment waarop hij uitspraak op het verzoek heeft gedaan? Acht het kabinet het aanvaardbaar dat bestuursorganen van de gemeenten en van de waterschappen toestemmingen verlenen met toepassing van een besluit als bedoeld in de artikelen 44, 45 en 46 van het Besluit bodemkwaliteit, indien tegen dat besluit een bezwaar is ingediend en bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening aanhangig is? Zo ja, acht het kabinet dat dan ook aanvaardbaar indien de voorzieningenrechter aangeeft dat in beginsel van het bestuursorgaan wordt verwacht dat het geen uitvoering geeft aan het besluit totdat hij uitspraak heeft gedaan?

Wanneer belanghebbenden het oneens zijn met een besluit, staan voor hen rechtsmiddelen van bezwaar en beroep open. In onze rechtsstaat verwacht ik dan ook dat als belanghebbenden dat nodig achten, zij die rechtsmiddelen zullen aanwenden. Daarbij kan altijd hangende bezwaar en beroep een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist (artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Wanneer een voorlopige voorziening tot schorsing van het besluit wordt getroffen, verwacht ik dat de betrokken bestuursorganen en andere betrokkenen zich aan de uitspraak van de rechter houden.

33.

De leden van de fractie van de PvdD vragen of het kabinet bereid is om als extra waarborg in de regeling op te nemen dat – als afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt toegepast – bij de bekendmaking van het besluit moet worden meegedeeld dat het in werking treedt op de derde dag na de bekendmaking ervan. Is het kabinet het met de PvdD-fractie eens dat op die wijze de burger niet meer wordt «overvallen» en zo nodig nog maatregelen in rechte kan treffen?

Het bevoegd gezag bepaalt zelf wanneer het besluit inzake gebiedsspecifiek beleid van kracht wordt nadat het is bekendgemaakt. Het bevoegd gezag kan dus ook zelf bepalen of en, zo ja, hoeveel tijd er wordt gelaten tussen de bekendmaking van het besluit en het van kracht worden ervan. Als het bevoegd gezag het aangewezen acht, kan het bijvoorbeeld beslissen om na de reguliere voorbereidingsprocedure het gebiedsspecifiek beleid niet toe te passen voordat de bezwaartermijn is verstreken. Het is niet wenselijk om hier specifieke eisen voor te stellen.

De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer


X Noot
1

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Nooren (PvdA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Beukering (FVD), Bezaan (PVV), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Kluit (GL), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nanninga (FVD, Nicolaï (PvdD), Pouw-Verweij (FVD), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Rookmaker (Fractie-Otten), Vendrik (GL), Verkerk (CU).

X Noot
2

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D.

X Noot
3

Poly- en perfluoralkylstoffen.

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D.

X Noot
5

Poly- en perfluoralkylstoffen.

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D.

X Noot
7

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D.

X Noot
8

Perfluoroctaansulfonaten.

X Noot
9

Perfluoro octanoic acid.

X Noot
10

European Food Safety Authority.

X Noot
11

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D.

X Noot
12

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D, p. 16.

X Noot
13

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D.

X Noot
14

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.

X Noot
15

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D, p. 16.

X Noot
16

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D, p. 16.

X Noot
17

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, D, p. 16.

X Noot
18

Kamerstukken I 2019/20, 35 334, nr. D.

X Noot
19

Een bodemkwaliteitskaart moet overigens worden onderscheiden van een bodemfunctiekaart. Op een bodemkwaliteitskaart is de kwaliteit van de bodem aangegeven. Op een bodemfunctiekaart zijn de bodemfuncties aangegeven. Voor een landbodem zijn dat de functies wonen en industrie. Niet aangewezen gebieden hebben de functie landbouw/natuur.

X Noot
20

Hieronder wordt verstaan regulier in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, in tegenstelling tot de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die in het milieurecht gebruikelijk is.

X Noot
21

Voor een nadere toelichting op de maatregelen wordt verwezen naar de brief van 13 november die mede namens mij aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2019/20, 35 334, nr. 1).

Naar boven