Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juni 2024
Op 6 juni 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in het kort geding van
Greenpeace Nederland over de maatregelen die de Staat treft om de stikstofbelasting
op de meest kwetsbare natuur voor eind 2025 te verminderen. Met deze brief informeer
ik u over deze procedure en de uitspraak, waarin de vorderingen van Greenpeace zijn
afgewezen.
De procedure
Greenpeace is op 15 maart 2024 een kort geding procedure tegen de Staat gestart, waarin
zij onder meer vordert dat de Staat aanvullende maatregelen moet treffen om de stikstofbelasting
op de meest urgente voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden te verminderen.
Deze kort geding procedure loopt naast de bodemprocedure die Greenpeace in juli 2023
over hetzelfde onderwerp is gestart. De zitting in deze bodemprocedure zal in november
van dit jaar plaatsvinden.
In het kort geding richt Greenpeace zich op een lijst van habitats in Natura 2000-gebieden
waar volgens Greenpeace reductie van de stikstofbelasting het meest urgent is («rode
habitats») en die volgens Greenpeace onomkeerbare schade zullen oplopen als er niet
tijdig genoeg aanvullende maatregelen worden getroffen. Greenpeace vorderde via de
rechter dat deze maatregelen nu alsnog binnen drie maanden zouden worden vastgesteld
en zo snel mogelijk uitgevoerd worden.
Uitspraak
In de uitspraak van vandaag1 wijst de rechtbank alle vorderingen van Greenpeace af. De rechter vindt dat de rapporten
waar Greenpeace zich op beroept onvoldoende zijn om aan te nemen dat de Staat op grond
van het verslechteringsverbod verplicht is om de stikstofdepositie in het gehele areaal
van de zeer urgente (rode) habitats voor eind 2025 onder de kritische depositiewaarde
(KDW) te brengen om blijvende schade te voorkomen.
De rechter toetst in het vonnis alleen de meest vergaande vordering van Greenpeace
en de verplichtingen uit de Habitatrichtlijn die op de korte termijn aan de orde zijn
(het verslechteringsverbod). De overige vorderingen lenen zich volgens de rechter
niet voor toewijzing in kort geding.
De rechter stelt vast dat de natuur in slechte staat is en dat het huidige stikstofbeleid
van de Staat er onvoldoende toe zal leiden dat de stikstofdepositie in de meest kwetsbare
natuur op korte termijn tot onder de KDW wordt teruggebracht. Daarmee handelt de Staat
mogelijk in strijd met het verslechteringsverbod van de Habitatrichtlijn.
Volgens de rechter valt niet uit te sluiten dat de Staat, op grond van de Habitatrichtlijn,
in meerdere, concrete gevallen onverwijld verplicht is om ervoor te zorgen dat de
stikstofdepositie (lokaal) verder en sneller wordt teruggedrongen dan onder het huidige
beleid het geval is.
De rechter heeft geen houvast voor een precisering (afgrenzing) van een aan de Staat
op te leggen gebod. De vorderingen van Greenpeace zijn daar onvoldoende op toegespitst
en de rechter kan daardoor de vordering van Greenpeace ook niet gedeeltelijk toewijzen.
Betekenis
Deze uitspraak voorkomt dat het lopende beleid om de natuurdoelen te halen binnen
drie maanden en zonder zorgvuldige voorbereiding moet worden aangepast. Tegelijkertijd
onderschrijft de rechter dat het slecht gaat met de natuur in Nederland en dat het
wel degelijk nodig is om, in aanvulling op het vigerende beleid extra maatregelen
te nemen, ook al is de eis van Greenpeace niet specifiek genoeg om de Staat daar nu
toe te dwingen.
De uitspraak in de bodemprocedure wordt begin 2025 verwacht.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink