35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 215 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2022

Tijdens de extra regeling van werkzaamheden van 25 november 2022 (Handelingen II 2022/23, nr. 27, Extra regeling van werkzaamheden) is gevraagd om een reflectie op het arrest van het Europese van Hof van Justitie van 10 november 2022 in de zaak Dansk Akvakultur/AquaPri.1 Aanleiding voor deze vraag is een publicatie op 24 november jl. op www.melkvee.nl van een artikel getiteld «Europees Hof zet alle PAS-vergunningen ter discussie», waarin dit arrest wordt aangehaald.

Het arrest van het Europese Hof betrof een Deense zaak waarin voor het project inhoudende de exploitatie van een installatie voor maricultuur een vergunning was afgegeven. Zoals voorgeschreven in de Deense regelgeving stelde de vergunning in deze zaak de voortzetting van de exploitatie afhankelijk van de voorwaarde dat een nieuwe vergunning zou worden verkregen.

In deze specifieke casus was voor de oorspronkelijke vergunning geen goede passende beoordeling gemaakt, omdat die beoordeling enkel betrekking had op de gevolgen van het project afzonderlijk en niet de effecten van het project in combinatie met andere projecten. Bovendien stelde de vergunning in de Deense zaak de voortzetting van de exploitatie afhankelijk van de hiervoor genoemde voorwaarde dat een nieuwe vergunning wordt verkregen waarin het nationale recht voorziet. Het Europese Hof oordeelde in deze specifieke situatie dat aan de verlening van die nieuwe vergunning een passende beoordeling vooraf moet gaan die voldoet aan alle vereisten.

De situatie in het arrest van het Europese Hof betreft een andere situatie dan de situatie van PAS-vergunninghouders. Immers, in de uitspraak over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag lag niet voldeed aan de eisen uit de Habitatrichtlijn, waardoor voor activiteiten waarvoor tijdens het PAS een melding was gedaan alsnog een vergunning nodig is (Kamerstuk 32 670, nr. 146). Over de vergunningen die tijdens het PAS zijn verleend en inmiddels onherroepelijk zijn geworden, oordeelde de Afdeling dat deze vergunningen in rechte vaststaan. Dit blijkt expliciet uit de PAS-uitspraak waarin is overwogen: «32.7. Vergunningen (...) die met toepassing van het PAS zijn verleend en die in rechte onaantastbaar zijn, behouden het rechtsgevolg dat zij hebben. Een initiatiefnemer die voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt een vergunning heeft die met toepassing van het PAS-beoordelingskader is verleend en die in rechte onaantastbaar is, heeft na deze uitspraak dus nog steeds een vergunning voor die activiteit.». Dit oordeel is niet achterhaald door het arrest van 10 november 2022 en het arrest stelt de PAS-vergunningen dus niet ter discussie.

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink


X Noot
1

ECLI:EU:C:2022:864.

Naar boven