Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2022
Tijdens de extra regeling van werkzaamheden van 25 november 2022 (Handelingen II 2022/23,
nr. 27, Extra regeling van werkzaamheden) is gevraagd om een reflectie op het arrest van
het Europese van Hof van Justitie van 10 november 2022 in de zaak Dansk Akvakultur/AquaPri.1 Aanleiding voor deze vraag is een publicatie op 24 november jl. op www.melkvee.nl van een artikel getiteld «Europees Hof zet alle PAS-vergunningen ter discussie»,
waarin dit arrest wordt aangehaald.
Het arrest van het Europese Hof betrof een Deense zaak waarin voor het project inhoudende
de exploitatie van een installatie voor maricultuur een vergunning was afgegeven.
Zoals voorgeschreven in de Deense regelgeving stelde de vergunning in deze zaak de
voortzetting van de exploitatie afhankelijk van de voorwaarde dat een nieuwe vergunning
zou worden verkregen.
In deze specifieke casus was voor de oorspronkelijke vergunning geen goede passende
beoordeling gemaakt, omdat die beoordeling enkel betrekking had op de gevolgen van
het project afzonderlijk en niet de effecten van het project in combinatie met andere
projecten. Bovendien stelde de vergunning in de Deense zaak de voortzetting van de
exploitatie afhankelijk van de hiervoor genoemde voorwaarde dat een nieuwe vergunning
wordt verkregen waarin het nationale recht voorziet. Het Europese Hof oordeelde in
deze specifieke situatie dat aan de verlening van die nieuwe vergunning een passende
beoordeling vooraf moet gaan die voldoet aan alle vereisten.
De situatie in het arrest van het Europese Hof betreft een andere situatie dan de
situatie van PAS-vergunninghouders. Immers, in de uitspraak over het Programma Aanpak
Stikstof (PAS) van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (de Afdeling) geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag
lag niet voldeed aan de eisen uit de Habitatrichtlijn, waardoor voor activiteiten
waarvoor tijdens het PAS een melding was gedaan alsnog een vergunning nodig is (Kamerstuk
32 670, nr. 146). Over de vergunningen die tijdens het PAS zijn verleend en inmiddels onherroepelijk
zijn geworden, oordeelde de Afdeling dat deze vergunningen in rechte vaststaan. Dit
blijkt expliciet uit de PAS-uitspraak waarin is overwogen: «32.7. Vergunningen (...) die met toepassing van het PAS zijn verleend en die in rechte
onaantastbaar zijn, behouden het rechtsgevolg dat zij hebben. Een initiatiefnemer
die voor een activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt een vergunning heeft die
met toepassing van het PAS-beoordelingskader is verleend en die in rechte onaantastbaar
is, heeft na deze uitspraak dus nog steeds een vergunning voor die activiteit.». Dit oordeel is niet achterhaald door het arrest van 10 november 2022 en het arrest
stelt de PAS-vergunningen dus niet ter discussie.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink