35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2019

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft mij tijdens de procedurevergadering van 20 november 2019 gevraagd de onderliggende berekeningen die ten grondslag liggen aan het maatregelenpakket inzake de stikstofproblematiek aan de Kamer toe te sturen, nog voor het Nota Overleg MIRT van 25 november aanstaande.

Reactie

Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de feitelijke vragen van 14 november jl. over het maatregelenpakket voor de stikstofproblematiek in de woningbouw- en infrastructuursector en voor de PFAS-problematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 2, antwoord op vraag 1), zijn de uitgangspunten en resultaten van de onderliggende berekeningen naar de effecten van de maatregelen en de benodigde ruimte van de woningbouw en de beschouwde MIRT infrastructuurprojecten door het RIVM gepubliceerd op: https://www.rivm.nl/nieuws/rivm-berekeningen-maatregelen-stikstofproblematiek. De belangrijkste uitgangs- en aandachtspunten zijn onderstaand ook opgesomd:

  • Om vast te stellen wat het effect is van de verlaging van de maximumsnelheid op autosnelwegen is uitgegaan van de verkeersprognoses en huidige maximumsnelheden voor de autosnelwegen in beheer van Rijkswaterstaat voor het jaar 2020. Voor de wegligging en overige wegkenmerken (zoals de weghoogte) is aangesloten bij de gegevens die ook in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit worden gebruikt.

  • Het effect van de snelheidsverlaging is vastgesteld door de deposities op basis van de huidige snelheden te vergelijken met de deposities bij een verlaging van de maximumsnelheid naar 100 km/h gedurende het hele etmaal. Dit levert een gemiddelde depositie-afname op van circa 1,6 mol/ha/jaar. Deze berekeningen zijn door het RIVM uitgevoerd met AERIUS op basis van de emissiefactoren voor het jaar 2021.

  • Aangezien in de avond- en nachtperiode circa 20% van de personenvoertuigen rijdt, is de depositie-afname als gevolg van een verlaging in de dagperiode (6–19 uur) circa 20% lager dan de gemiddelde depositie-afname bij een verlaging gedurende het hele etmaal.

  • Het RIVM geeft op basis van de berekeningen aan dat de effecten van de MIRT-projecten beperkt lijken. Met het pakket aan maatregelen dat het kabinet heeft aangekondigd in de brief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1) lijkt voldoende ruimte beschikbaar voor deze projecten. In deze brief is aangegeven dat ruimte beschikbaar wordt gesteld voor woningbouwplannen en zeven MIRT projecten. Dit zal op project- en gebiedsniveau nader geanalyseerd moeten worden.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven