Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2019
Zoals in de brief van 4 oktober (Kamerstuk 32 670, nr. 167) is aangekondigd, heeft het kabinet voorlichting gevraagd aan de afdeling advisering
van de Raad van State over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder een drempelwaarde
gerealiseerd kan worden. Bijgaand treft u deze voorlichting en de bijbehorende adviesaanvraag1.
Samenvatting
De Afdeling advisering wijst er in haar voorlichting allereerst op dat om een drempelwaarde
verdedigbaar te laten zijn, er (veel) meer maatregelen zullen moeten worden getroffen
dan alleen maatregelen die de cumulatieve stikstofdepositie van vrijgestelde maatregelen
compenseren. Deze maatregelen zullen gebiedsgericht uitgewerkt moeten worden, omdat
de staat van instandhouding van de verschillende Natura 2000-gebieden sterk uiteenloopt.
Een ecologische onderbouwing is nodig. Het pakket van maatregelen zal geloofwaardig
en effectief moeten zijn, gericht op het daadwerkelijk realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen
voor het desbetreffende gebied. Alleen dan zal een drempelwaarde tot de mogelijkheden
behoren voor bepaalde activiteiten of sectoren die zeer kleine stikstofdeposities
veroorzaken. Dit kan de vorm krijgen van een generieke vrijstelling of vrijstelling
per gebied van de vergunningplicht op grond van de Habitatrichtlijn. Het gaat daarbij
om de sectoren die op zichzelf in beperkte mate bijdragen aan stikstofdepositie op
Natura 2000-gebieden en van groot algemeen belang zijn (zoals de bouw).
Ten aanzien van een benadering die vooral gestoeld is op artikel 6 lid 3 (passende
beoordeling stikstofruimte rekening houdend met de effecten van aanpalende bronmaatregelen)
of artikel 6 lid 4 (dwingende reden van groot openbaar belang) van de Habitatrichtlijn
wijst de Raad van State op de strikte eisen van de Habitatrichtlijn en de jurisprudentie
van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Daarbij worden hoge eisen gesteld aan
de wetenschappelijke onderbouwing van een drempelwaarde. Daarbij merkt de Afdeling
ook op dat uit de jurisprudentie volgt dat het positieve effect van de maatregelen
die krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn nodig zijn,
niet kan worden gebruikt om op grond van het derde lid in het kader van een passende
beoordeling een vergunning te verlenen voor projecten die nadelige gevolgen hebben
voor beschermde gebieden. Naar de effecten van die maatregelen kan volgens het Hof
van Justitie van de Europese Unie wel worden verwezen als zij daadwerkelijk worden
uitgevoerd.
De Afdeling acht een beroep op het proportionaliteitsbeginsel als zelfstandige grondslag
voor een vrijstelling of drempelwaarde, naast de systematiek van artikel 6 van de
Habitatrichtlijn, niet goed verdedigbaar.
In antwoord op de vraag in het verzoek om voorlichting omtrent de mogelijkheid van
een drempelwaarde voor Natura 2000-gebieden in grensregio’s waarvoor geen of weinig
mitigatiemogelijkheden bestaan, geeft de Afdeling aan dat het in grensregio’s niet
mogelijk zal zijn om maatregelen te nemen die leiden tot een afname van stikstofdepositie
die afkomstig is uit het buitenland. Dat zal in zoverre ook kunnen leiden tot beperkingen
om drempelwaarden toe te passen. Die beperkingen zullen moeten worden geaccepteerd.
Niet aanvaardbaar is de redenering dat minder bescherming aan de Natura 2000-gebieden
behoeft te worden geboden, omdat de stikstofdepositie (deels) door buitenlandse activiteiten
worden veroorzaakt.
Tot slot
Een drempelwaarde kan een manier zijn om op korte termijn projecten en activiteiten
mogelijk te maken met een geringe stikstofdepositie. Het kabinet betrekt de aandachtspunten
uit de voorlichting bij de verdere uitwerking van de mogelijkheden voor een drempelwaarde
en zal uw Kamer in december nader informeren. Ook zal ik de voorlichting toezenden
aan het Adviescollege Stikstofproblematiek.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten