De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in het kader van het fosfaatrechtenstelsel is gekozen voor een beperkte
knelgevallenregeling en dat in de rechtspraak de toetsing op een individuele disproportionele
last stringenter is uitgevoerd dan gedacht;
overwegende dat sprake is van verschillende schrijnende situaties waarbij onder meer
bedrijven onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan voor duurzame melkveestallen,
maar het onderliggende verdienmodel niet kunnen realiseren door weinig toekenning
van fosfaatrechten;
overwegende dat door de commissie-Kalden en in een interne nota van het betrokken
ministerie oplossingsrichtingen zijn aangegeven voor genoemde bedrijven met onomkeerbare
financiële verplichtingen, maar dat deze nog niet zijn gerealiseerd;
overwegende dat vanuit de rechtspraak kanttekeningen worden gezet bij de voorzienbaarheid
van de invoering van het fosfaatrechtenstelsel met 2 juli 2015 als peildatum;
overwegende dat de mestproductie onder het nationale fosfaat- en stikstofplafond ligt;
van mening dat mede gelet op de conclusies van de Parlementaire ondervragingscommissie
Kinderopvangtoeslag financiële compensatie dan wel een gedeeltelijke ontheffing van
het fosfaatrechtenstelsel via bijvoorbeeld artikel 38 van de Meststoffenwet, zoals
in enkele gevallen inmiddels is verleend, voor genoemde schrijnende gevallen gewenst
is;
verzoekt de regering, een voorstel voor gedeeltelijke ontheffing dan wel financiële
compensatie voor de genoemde schrijnende gevallen aan de Kamer voor te leggen teneinde
de onevenredige last weg te nemen en faillissementen te voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Bisschop