Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft mij verzocht te
reageren op de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland over de zorgplicht van
de Rabobank inzake de fosfaatrechtenkwestie. Met deze brief geef ik invulling aan
dit verzoek.
De rechter heeft op 24 maart jl. uitspraak gedaan in deze zaak van een eiser (melkveebedrijf
te Noord-Brabant) tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. De rechter stelt in deze de
eiser niet in het gelijk en geeft daarbij aan dat het door de overheid kunnen overgaan
tot productiebeperkende maatregelen bij overschrijding van het fosfaatplafond algemeen
bekende informatie betreft welke niet hoeft te worden meegedeeld, noch in het kader
van het voorkomen van dwaling noch in het kader van de zorgplicht. Voor dit algemeen
bekende risico hoeft evenmin te worden gewaarschuwd.
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak. De staat is geen partij in deze zaak.
In de uitspraak wordt gerefereerd aan het gegeven dat deze melkveehouder tegen de
hem toegekende fosfaatrechten beroep heeft aangetekend bij het College van Beroep
voor het bedrijfsleven (CBb). Hierop kan ik aangeven dat het CBb inmiddels in deze
zaak uitspraak heeft gedaan op 6 april jl. Het CBb heeft in haar uitspraak het beroep
van de appellant ongegrond verklaard. Hierbij wijst het CBb op de voorzienbaarheid
van een productiebeperkend stelsel en dat het betreffende besluit tot toekenning fosfaatrechten
niet strijdig is met artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM.
Ik realiseer mij terdege dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voor bedrijven
ingrijpende gevolgen heeft gehad. Het ongedaan maken van de overschrijding van het
fosfaatplafond door de melkveehouderij vereiste pijnlijke keuzes die soms forse impact
hebben gehad op bedrijfsniveau.
De wetgever heeft bij de invoering van het stelsel gekozen voor een beperkte knelgevallenvoorziening,
opdat de omvang van de generieke korting voor alle niet-grondgebonden bedrijven niet
hoger dan strikt noodzakelijk zou uitpakken. Ik heb er begrip voor dat ondernemers
de gerechtelijke mogelijkheden, zowel jegens de staat als jegens andere partijen zoals
in dit geval de Rabobank, benutten om hun situatie te verbeteren. Daar waar het procedures
jegens de staat betreft, behandel ik deze met de grootst mogelijke zorgvuldigheid
en respecteer ik vanzelfsprekend het oordeel van de rechter. Intussen blijf ik onverminderd
werken voor de overgang naar een toekomstbestendige landbouw, zodat we een situatie
zoals zich heeft voorgedaan bij de overschrijding van het fosfaatplafond en de daaropvolgende
invoering van het fosfaatrechtenstelsel, in de toekomst kunnen voorkomen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten