35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS

Nr. 110 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 juni 2020

Een aantal organisaties vanuit de melkveehouderij (Agractie, DDB, Grondig, LTO, NAJK en NMV) en Nevedi hebben zich verenigd en zijn met een voorstel gekomen om het ruw eiwit in krachtvoer voor melkvee te beperken. Volgens deze organisaties kan dit voorstel, dat moet zorgen voor vermindering van stikstofemissie, in de plaats komen van de door mij voorgenomen tijdelijke regulering van het krachtvoer ten behoeve van vergunningverlening voor de (woning)bouw in 2020, waarover ik uw Kamer op 13 november 2019 en 24 april 2020 heb geïnformeerd (Kamerstuk 35 334, nrs. 1 en 82).

Zoals ik uw Kamer in het plenaire debat van 18 juni jl. over de stikstofproblematiek heb aangegeven (Handelingen II 2019/20, nr. 85), neem ik dit voorstel van de melkveehouderij heel serieus. Ik heb in het debat en uiteraard ook aan de sector laten weten dat aan twee criteria moet worden voldaan om stikstofruimte in te kunnen rekenen voor vergunningen:

  • 1. De maatregel moet juridisch hard zijn. Oftewel, het moet zeker zijn dat de beoogde stikstofreductie ook echt wordt gerealiseerd via een wettelijke, individueel handhaafbare verplichting.

  • 2. Het effect van de maatregel moet op hexagoonniveau (zeskantige hectare) inzichtelijk zijn.

Daarnaast heb ik aangegeven dat het voorstel in woord en daad gesteund moet worden door zowel de melkveehouderij als de veevoerindustrie.

Mijn ministerie en ik hebben meerdere, zeer constructieve, gesprekken gevoerd over het voorstel. Op basis van die gesprekken is het voorstel door de partijen uit de melkveehouderijsector bijgewerkt en hebben opeenvolgende verbeteringsslagen plaatsgevonden. In bijlage 1 treft u een notitie van de sector waarin het voorstel, zoals dat er vorige week na een aantal overleggen lag, is beschreven.1 Kort samengevat houdt het voorstel in dat de veevoerleveranciers de eiwitaanvoer via mengvoer naar de melkveehouderij op vrijwillige basis zodanig beperken dat minimaal 0,2 kton emissie wordt gereduceerd in de periode van 1 juli tot 31 december 2020. Dit doen ze door de aanvoer van ruw eiwit in de periode van 1 juli tot 31 december 2020 op geaggregeerd sectorniveau met 3% te verlagen ten opzichte van 1 juli 2018 tot 31 december 2018. Deze reductie wil de sector met ingang van juli maandelijks achteraf monitoren via de voer-enquête van Nevedi, zoals deze nu ook jaarlijks voor fosfaat wordt uitgevoerd en aan het CBS wordt gerapporteerd. Deze cijfers worden via een steekproef door KPMG gecontroleerd.

Ik heb veel waardering voor de wijze waarop de partijen hebben toegewerkt naar een voorstel dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de criteria die volgen uit de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over het PAS. Helaas wordt hier toch nog niet aan voldaan. Het vrijwillige karakter van het voorstel verhoudt zich immers niet goed tot het eerste criterium dat het om een juridisch harde maatregel moet gaan. En in het reductiepercentage van 3% ruw eiwit in het geleverde mengvoer zit weliswaar een marge, maar dat neemt niet weg dat het effect van de maatregel niet inzichtelijk is op hexagoonniveau.

In de overleggen tussen mijn ministerie en een delegatie van de sector zijn voorstellen besproken om toch te proberen aan de criteria te voldoen. Zo is voorgelegd of de sector aan het eerste criterium zou kunnen voldoen door een scherpere overeenkomst te maken tussen de Staat en de veevoerleveranciers die zijn aangesloten bij Nevedi, met bijbehorende sancties indien het afgesproken resultaat niet gehaald wordt. Ook een dergelijke aanscherping bleek echter juridisch niet afdoende, omdat dan nog niet is gegarandeerd dat de individuele melkhouders de veevoermaatregelen treffen. Daarnaast kon deze aanscherping bij de veevoerleveranciers niet op draagvlak rekenen, onder andere omdat de voerleveranciers voor het nakomen van zo’n afspraak afhankelijk zijn van de medewerking van individuele melkveehouders, die zij niet kunnen afdwingen. Voor de sector als geheel was een intentieverklaring dan ook het maximale waaraan men zich wil committeren. Ook is besproken of het mogelijk zou zijn om in plaats van een reductie in ruw eiwit op sectorniveau, dit op bedrijfsniveau toe te passen, om zo tegemoet te komen aan het criterium van inzichtelijkheid op hexagoonniveau. Een dergelijke aanpassing kon bij de sector niet op draagvlak rekenen, omdat bij een vast procentueel reductiedoel op bedrijfsniveau geen rekening wordt gehouden met voorlopers en uitzonderingssituaties ontstaan voor bedrijven bij wie de diergezondheid in gevaar kan komen (waarvoor dan een uitzonderingsregel gecreëerd zou moeten worden zoals die ook in de door het kabinet voorgenomen regeling van het krachtvoer zit).

Uiteindelijk hebben de besprekingen van deze opties alsnog geresulteerd in een aanvullend voorstel van de sector, dat is bijgevoegd in bijlage 2.2 Dit voorstel komt erop neer dat melkveehouders een keuze zouden kunnen maken tussen ofwel voldoen aan de regulering van het krachtvoer zoals voorgenomen door het kabinet, ofwel meedoen met de maatregel van de sector met dien verstande dat een melkveehouder zich dan committeert aan een reductie van 3% op bedrijfsniveau en het leveren van de relevante bedrijfsgegevens om dit inzichtelijk te maken. Dit is een serieuze stap om toch te voldoen aan de criteria. Het voorstel brengt echter een grote uitvoeringslast met zich mee. Het behelst immers dat de krachtvoerregulering van het kabinet in werking zou treden en dat iedere melkveehouder die zou kiezen voor het alternatief van de sector een ontheffing van de krachtvoerregulering zou moeten krijgen en een privaatrechtelijk contract zou moeten afsluiten waarmee hij/zij zich verbindt aan het reductiedoel op bedrijfsniveau, inclusief de borging daarvan. Bij zowel de overheid (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) als de sector (Nevedi, ZuivelNL) zou dit een grote uitvoeringslast betekenen. Het is niet realistisch gebleken dat de hiervoor benodigde infrastructuur tijdig operationeel is. Daarnaast zou dit relatief hoge kosten en substantiële uitvoeringsrisico’s met zich meebrengen voor een regeling die slechts vier maanden van kracht is.

Hoewel ik waardering heb voor het initiatief van de sector om met een eigen voorstel te komen en de inzet die is gepleegd om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de gestelde criteria, moet ik helaas concluderen dat hieraan niet wordt voldaan en dat de met de maatregel te creëren stikstofruimte, gegeven de eisen aan het gebruik van stikstofruimte, dus niet kan worden gebruikt voor de vergunningverlening voor de (woning)bouw. Ik betreur deze uitkomst ten zeerste en zet het constructieve overleg dat over het voorstel heeft plaatsgevonden graag voort om in gezamenlijkheid te komen tot goede afspraken over veevoermaatregelen in 2021 en verder.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven