Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35303 nr. D |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 35303 nr. D |
Vastgesteld 5 december 2019
De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen.
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van de memorie van antwoord2. Graag stellen zij de volgende nadere vragen.
De leden van de fractie van de VVD lezen dat in de memorie van antwoord herhaaldelijk wordt aangegeven dat het beroep van belastingadviseur geen eenduidige omschrijving kent en niet beschermd is3. Wordt het niet tijd om het beroep van belastingadviseur wettelijk te beschermen? Welke voor- en nadelen ziet de regering van het invoeren van wettelijke bescherming?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering in de memorie van antwoord schrijft dat «De strekking van het amendement [Lodders-Slootweg] is dat er een effectieve vorm van geschilbeslechting dient te zijn tussen Nederland en haar verdragspartners indien sprake is van onduidelijkheid over de definitie van het begrip vaste inrichting of de winsttoerekening. Het voorbehoud heeft geen gevolgen voor het onderhavige wetsvoorstel, aangezien de voorgenomen wijzigingen van de definitie van het begrip vaste inrichting in niet-verdragssituaties enkel zien op toepassing van de nationale wetgeving 4.»
Hoewel het wetgevingstechnisch juist is dat het amendement Lodders-Slootweg geen gevolgen heeft voor het onderhavige wetsvoorstel, miskent de regering de strekking van de vraag. In dit kader hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vervolgvragen:
Is de regering het met deze leden eens dat sprake kan zijn van een verschil in de toepassing van het begrip vaste inrichting in niet-verdragssituaties door Nederland en een andere staat, waardoor dubbele belastingheffing kan ontstaan? Is de regering het met de leden van de fractie van de VVD eens dat het verschil van toepassing van het begrip vaste inrichting in niet-verdragssituaties kan leiden tot dubbele belastingheffing? Is de regering het met de fractie van de VVD eens dat dubbele belastingheffing onwenselijk is? Kan de regering aangeven hoeveel Nederlandse verdragen na inwerkingtreding van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van grondslaguitholling en winstverschuiving (MLI) wel en niet een bepaling hebben met een gelijke strekking als het voorgestelde artikel 3, achtste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969), uiteraard niettegenstaande dat belastingverdragen slechts heffingsrechten toewijzen en niet creëren?
Kan de regering, gezien het waarschijnlijk beperkte aantal belastingverdragen die na inwerkingtreding van het MLI een bepaling met een gelijke strekking als het voorgestelde artikel 3, achtste lid, van de Wet Vpb 1969 bevatten, aangeven waarom aansluiting is gezocht bij het OESO-Modelverdrag. Dit gezien het feit dat het OESO-Modelverdrag, slechts is bedoeld «(...) om als uitgangspunt te dienen bij het onderhandelen van belastingverdragen5»?
Is de regering het met de leden van de fractie van de VVD eens dat het opnemen in de wet van het voorgestelde artikel 3, achtste lid, van de Wet Vpb 1969 bij (potentiële) verdragspartners de indruk kan wekken dat Nederland achter een met artikel 12 van het MLI vergelijkbare bepaling zonder effectief geschilbeslechtingsmechanisme staat? Kan de regering het risico op dubbele belastingheffing en het potentiële effect op verdragsonderhandelingen meenemen bij de beantwoording van de vraag waarom artikel 3, achtste lid, van de Wet Vpb 1969 toch is voorgesteld?
Is de regering bereid om de administratieve lasten die veroorzaakt worden door de bij algemene maatregel van bestuur voor te schrijven verstrekking van de identificerende gegevens door financiële ondernemingen in kaart te brengen, nu er geen effectiviteitstoets is gedaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling tegemoet. Zij verzoeken de regering de nota naar aanleiding van het verslag uiterlijk vrijdag 6 december 2019 aan de Eerste Kamer toe te zenden. Onder voorbehoud van tijdige beantwoording achten zij de wetsvoorstellen gereed voor plenaire behandeling op 9 en 10 december 2019.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Frentrop
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren
Samenstelling: Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD), (voorzitter), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Huffelen (D66), Karimi (GL), (ondervoorzitter), Van der Linden (FVD), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL) en Van Wely (FVD).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35303-D.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.