Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 maart 2020
Het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in Den Haag informeerde onlangs de gemachtigde
van onder meer een groot aantal militairen, veteranen en belangenorganisaties over
zijn beslissing geen strafvervolging in te stellen tegen de Kamerleden Özturk en Azarkan
(DENK). Daartoe ontving de gemachtigde een sepotbrief. Deze brief heeft een aantal
vragen opgeroepen. Tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 4 maart 2020 heeft uw
Kamer mij verzocht om verduidelijking (Handelingen II 2019/20, nr. 59, Regeling van
Werkzaamheden). Middels deze brief voldoe ik aan dat verzoek.
Allereerst deel ik uw Kamer mede dat het OM Den Haag mij heeft laten weten te betreuren
dat de sepotbrief niet vergezeld is gegaan van een persbericht en een nadere toelichting.
Op 4 maart 2020 heeft het OM alsnog een nieuwsbericht op zijn website geplaatst waarin
de sepotbeslissing kort is toegelicht.1
Het OM in Den Haag heeft erkend dat het de toelichting in de sepotbrief niet in de
juiste context heeft geplaatst. Ten onrechte kan in de sepotbrief – die uitsluitend
was bedoeld als beslissing inzake een aangifte van belediging en laster, gedaan tegen
de hiervoor genoemde Kamerleden – de suggestie worden gelezen dat militair geweldgebruik
tijdens militaire operaties juridisch gezien als moord kan worden aangemerkt. Daarmee
is geheel onbedoeld en ongelukkigerwijs een onjuiste indruk geschetst over de beoordeling
van legitiem militair geweldgebruik gedurende militaire operaties, een beoordeling
die pleegt plaats te vinden door het OM in Oost-Nederland conform de Handelwijze bij
geweldsaanwending militairen2.
Het OM in Den Haag heeft aangegeven dat deze verwijzing niet in de sepotbrief had
moeten worden opgenomen en begrijpt dat deze gang van zaken voor veel onbegrip bij
militairen heeft gezorgd en betreurt dat. Met het oog daarop heeft het OM in Den Haag
contact gehad met de gemachtigde van aangevers, waarbij een gesprek ter nadere toelichting
is aangeboden. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en het OM heeft aangegeven
dat het een constructief gesprek is geweest.3
Geweldgebruik door militairen in de uitvoering van de aan hen opgedragen taken (functioneel
geweld) is geoorloofd binnen de grenzen die internationaal en nationaal recht stellen.
Hierbij wordt onder meer – in beginsel – uitgegaan van de rechtmatigheid van militair
geweldgebruik en wordt de militair die in de uitoefening van zijn taken geweld heeft
toegepast in principe niet direct als verdachte aangemerkt, maar als getuige. Indien
besloten wordt tot het instellen van een onderzoek wordt eerst onderzocht of overeenkomstig
de geweldsinstructie of ander toepasselijk dienstvoorschrift is gehandeld.
Het OM heeft met de sepotbrief op geen enkele wijze beoogd aan te geven op welke wijze
militair geweldgebruik tijdens militaire operaties door het OM beoordeeld wordt. Deze
beoordeling vindt immers niet plaats door het OM in Den Haag, maar uitsluitend door
het OM in Oost-Nederland. De eerdergenoemde sepotbrief zag echter niet op de beoordeling
van militair geweldgebruik, maar was enkel gericht op de vraag op welke wijze de uitspraken
van de twee Kamerleden van DENK in het licht van de aangifte gewogen moesten worden.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus