35 272 Wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees burgerinitiatief

Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 17 juli 2019 en het nader rapport d.d. 28 augustus 2019, aangeboden aan de Koning door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 10 juli 2019, no. 2019001340, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees burgerinitiatief, met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 juli 2019, no. 2019001340, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief in verband met de nieuwste verordening betreffende het Europees burgerinitiatief rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 juli 2019, nr. W04.19.0183/I, bied ik U hierbij aan.

Verordening (EU) nr. 211/2011 betreffende het Europees burgerinitiatief is na vijf jaar vervangen om technische, juridische en praktische tekortkomingen in de uitvoering van de verordening te verhelpen. Verordening (EU) nr. 2019/788 beoogt het Europees burgerinitiatief toegankelijker, minder omslachtig en gebruiksvriendelijker te maken alsook te zorgen voor een optimale benutting van het burgerinitiatief als middel om debat en burgerparticipatie op het niveau van de Europese Unie te bevorderen en de EU dichter bij de burger te brengen. Ter uitvoering van de oude verordening zijn enkele voorzieningen opgenomen in de Uitvoeringswet verordening Europees burgerinitiatief en de onderliggende regelgeving. Dit wetsvoorstel strekt tot aanpassing van die uitvoeringsregelgeving aan de nieuwe verordening.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over het feit dat in het wetsvoorstel ook een wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief is opgenomen. In verband daarmee is aanpassing van het voorstel wenselijk.

Artikel II van het wetsvoorstel strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief. De toelichting stelt dat hiervoor is gekozen omdat de periode tussen de datum van publicatie van de nieuwe verordening en de datum van toepassing ervan voor de nationale implementatie kort is.

De Afdeling wijst er, mede gelet op de Aanwijzingen voor de regelgeving, op dat een wijziging geschiedt door een regeling van gelijke orde. Het wijzigen van een algemene maatregel van bestuur door middel van een wet is onwenselijk, nu dit onduidelijkheid kan opleveren over de status van de aldus gewijzigde bepaling in het besluit.2 Immers, beargumenteerd zou kunnen worden dat een aldus gewijzigde bepaling in de toekomst ook enkel kan worden gewijzigd door middel van een wet.3 Het argument van de korte termijn voor nationale implementatie doet hieraan geen afbreuk. Het is immers mogelijk een ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit snel vast te stellen, nu het om een louter technische aanpassing gaat, waarvan de strekking reeds bekend is. Daarmee hoeft de inwerkingtreding van wet en besluit geen vertraging op te lopen.

Gelet op het bovenstaande adviseert de Afdeling de voorgestelde wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief in het wetsvoorstel te laten vervallen en deze op te nemen in een besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief.

Artikel II van het wetsvoorstel strekt tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit verordening Europees burgerinitiatief (hierna: Uitvoeringsbesluit). Met een verwijzing naar de Aanwijzingen voor de regelgeving, merkt de Afdeling ten aanzien van artikel II van het wetsvoorstel op dat een wijziging geschiedt door een regeling van gelijke orde. De Afdeling vindt het niet wenselijk dat een algemene maatregel van bestuur door middel van een wet wordt gewijzigd, omdat dit onduidelijkheid kan opleveren over de status van de aldus gewijzigde bepaling in het besluit.

Naar aanleiding van het advies heeft de regering de voorgestelde wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit in het wetsvoorstel laten vervallen en opgenomen in een besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State,

Th.C. de Graaf

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Zie aanwijzing 6.1, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
3

Zie ook de adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State inzake het initiatiefvoorstel voor de Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur, nr. W04.12.0249/I, inzake het wetvoorstel versterking samenwerking en gemeenschappelijk functioneren politie, nr. W03.09.0470/I, bijlage en inzake het voorstel van wet tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU van het Europees parlement en de Raad ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335) (W03.12.0474/II).

Naar boven