35 268 Wijziging van de Mediawet 2008 houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met een jaar

A BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2019

Nu de Tweede Kamer bovengenoemd wetsvoorstel heeft aanvaard, op 17 december 2019, wordt het voor behandeling toegezonden aan de Eerste Kamer. Ik breng onder uw aandacht dat een spoedige behandeling door de Eerste Kamer van het – zeer kleine – wetsvoorstel gewenst is.

Het wetsvoorstel bestaat uit één wijzigingsartikel en een inwerkingtredingsbepaling. Het beoogt niet meer dan de huidige concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met een jaar te verlengen. Het is van groot belang dat het wetsvoorstel op kortst mogelijke termijn wet wordt en in werking kan treden. De concessie en erkenningen zoals ze op dit moment gelden lopen af op 31 december 2020, en de wettelijk voorgeschreven voorbereidingshandelingen voor de nieuwe concessie en erkenningen zijn nu al aan de orde. Zo dienen de erkenningaanvragen van omroeporganisaties, uitgaande van een nieuwe erkenningperiode per 1 januari 2021, te zijn ingediend vóór 1 februari 2020. Het spoedwetsvoorstel is nodig voor een noodzakelijk jaar respijt.

Het wetsvoorstel is aangekondigd in de Visiebrief van het kabinet over de publieke omroep.1 Veel van de maatregelen uit de Visiebrief vergen een wetswijziging. Daartoe wordt gewerkt aan een apart wetsvoorstel. En een deel van die maatregelen dient te worden geëffectueerd met ingang van een nieuwe concessie-/erkenningperiode. Zonder het jaar verlenging zou de nieuwe periode beginnen op 1 januari 2021: te vroeg voor zorgvuldige invoering van de nieuwe maatregelen. Dat zou ertoe leiden dat de maatregelen pas met ingang van de opvolgende periode, per 1 januari 2026, zouden kunnen gelden. In het licht van de urgentie van de maatregelen zou dat te laat zijn. Een en ander wordt uiteengezet in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel.

Een belangrijke wijziging uit de Visiebrief is de verlaging van het minimumaantal leden dat is vereist voor aspirant omroeporganisaties die de stap naar een gewone erkenning willen maken. Voorgesteld wordt dat aantal te verlagen van 150.000 naar 50.000. De ledeneis van 150.000 lijkt voor de huidige aspirant omroepen een onmogelijke opgave. Zonder de verlenging van de concessie-/erkenningperiode zou voor de eerstvolgende erkenningperiode, per 1 januari 2021, de eis van 150.000 leden nog gelden. Dat zou het grote risico met zich meebrengen dat huidige aspiranten het publieke bestel zouden moeten verlaten.

Bij het verlengen van de lopende concessie en erkenningen hoort logischerwijs het verplaatsen van de peildatum voor het ledenaantal van de omroeporganisaties. Het bepalen van die peildatum is een bevoegdheid die ik heb op grond van artikel 2.27, eerste lid, Mediawet 2008. De peildatum was vastgesteld op 31 december 2019. Ik heb inmiddels het besluit genomen om de peildatum te verschuiven naar 31 december 2020.2 Het had mijn voorkeur dit pas te doen na aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer.3 Gelet op het tijdstip van behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en op de gewenste duidelijkheid voor (aspirant) omroeporganisaties heb ik gemeend met de verschuiving niet te kunnen wachten. Ik heb melding gemaakt van dit besluit tijdens het plenaire debat over het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 32 827, nr. 157.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 268, nr. 6, blz. 2.

Naar boven