De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene
Zaken en Huis van de Koning heeft met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De commissie heeft nog een enkele vraag.
In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat, nu de maximale jaarlijkse huursomstijging
per kalenderjaar wordt berekend, gestreefd wordt naar inwerkingtreding per 1 januari
2020.2 In de nota naar aanleiding van het verslag wordt zelfs opgemerkt dat het belangrijk
is om dit wetsvoorstel per genoemde datum in werking te laten treden.3 De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel pas op 17 december 2019 aanvaard, zodat het
niet meer in 2019 door de Eerste Kamer kon worden behandeld. De Minister voor Milieu
en Wonen heeft hierover in de Tweede Kamer het volgende gezegd:
«Als de Tweede Kamer dit jaar het voorstel aanneemt en de Eerste Kamer begin volgend
jaar, kan het met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 in werking treden.»4
De commissie verzoekt de regering aan te geven of inwerkingtreding met terugwerkende
kracht inderdaad mogelijk is en, zo ja, waarop deze dan gebaseerd is. Het wetsvoorstel
bepaalt in artikel II immers slechts dat de wet op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip in werking treedt en bevat dus geen bepaling als bedoeld in Aanwijzing 5.63
van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Indien rechtskracht per 1 januari 2020 niet
mogelijk is, verzoekt de commissie u de consequenties daarvan aan te geven.
De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken
en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en
ontvangt deze graag uiterlijk vrijdag 17 januari 2020, 12:00 uur.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van
Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Dittrich
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van
Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman