De leden van de CDA-fractie hebben van het wetsvoorstel kennisgenomen en vragen de regering of iedere
school de garantie krijgt dat ze voldoende middelen ontvangt voor de uitvoering van
het mbo-studentenfonds. Voorts vragen deze leden aan de regering welke garantie zij
geeft aan de scholen dat hun lumpsumbudget voor het geven van onderwijs niet moet
worden ingezet als de middelen die bestemd zijn voor het mbo-studentenfonds zijn uitgeput.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie of de € 10 miljoen buiten de consolidatie
van de begrotingen van de scholen gezet kan worden. Daarnaast vragen deze leden of
de mbo-scholen bevoegd zijn om Stichting Leergeld-achtige constructies af te dwingen.
Ook vragen deze leden of DUO het mbo-studentenfonds kan uitvoeren.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of de mbo-scholen op dit moment in staat
zijn om de mbo-verklaring uit te voeren per augustus 2020 en wat een haalbare uitvoeringstermijn
is voor de invoering van de mbo-verklaring.
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben waardering voor het wetsvoorstel waar het de positie van mbo-studenten verbetert.
Zij hebben nog enkele vragen.
De instelling van het mbo-studentenfonds schept een regeling naar analogie van het
profileringsfonds in het hoger onderwijs. Waarom is in artikel 8.1.5 een geheel andere
structuur en logica gehanteerd dan in art 7.51 WHW, waar het profileringsfonds wordt
geregeld? Pagina 6–7 van de memorie van toelichting tekent wel verschillen en overeenkomsten
met het profileringsfonds volgens de WHW op, maar legt niet uit waarom dat tot een
andere structuur in de wetstekst leidt. Waarom gelden in de WHW bestuurslidmaatschappen
en maatschappelijke inzet bij de bijzondere omstandigheden en zijn dat bij het mbo-studentenfonds
andere categorieën (lid 2 sub a. en sub b.)? En waarom zijn overige gronden in de
WHW een bijzondere omstandigheid (7.51 lid 2 sub h.) en bij het mbo-studentenfonds
apart geregeld (artikel 8.1.5b.)? Welke wetssystematiek leidt ertoe dat in deze twee
wetten een andere structuur wordt gehanteerd? En waarom noemt de memorie van toelichting
bij het lijstje bijzondere omstandigheden (p. 2) niet de onvoldoende studeerbaarheid
die in de wetstekst wél in het lijstje staat?
Waarom is ervoor gekozen dat instellingen zelf mogen bepalen hoe zij toetsen of een
student uit een gezin met een laag inkomen komt? Ware het voor de privacy van de student
(en diens gezin) en voor de objectiveerbaarheid en rechtsgelijkheid niet beter als
dit zou geschieden door een verklaring van een onafhankelijke partij (zoals stichting
Leergeld) of de gemeente?
Het mbo-studentenfonds heeft een budget van 10 miljoen euro bovenop de lumpsumfinanciering
van 3,5 miljard. Hoe is de regering op dit bedrag gekomen? Hoe is dit bedrag toereikend
voor de diversiteit van aanvragen waarvoor het fonds gebruikt kan worden? Hoe verhoudt
zich dit tot het budget voor het profileringsfonds in het hoger onderwijs?
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de memorie van antwoord
met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bikker
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman