35 249 Wijziging van de Faillissementswet in verband met de invoering van de mogelijkheid tot homologatie van een onderhands akkoord (Wet homologatie onderhands akkoord)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID1

Vastgesteld 26 juni 2020

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De VVD-fractieleden hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de mogelijkheid tot homologatie van een onderhands akkoord (Wet homologatie onderhands akkoord). Zij menen dat het wetsvoorstel een versterking is voor het reorganiserend vermogen van ondernemingen en daarmee ook voor het behoud van werkgelegenheid. Met betrekking tot de (uitzondering op de) «cash out»-optie hebben deze leden nog wel een aantal vragen. Daarnaast hebben zij nog een vraag over de impact van het wetsvoorstel op de afdwingbaarheid van financiële raamovereenkomsten.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en de uitgebreide behandeling in de Tweede Kamer, alsook van het levendige debat dat is gevoerd over dit wetsvoorstel in de praktijk en de wetenschap. Deze leden hebben nog een enkele vraag over de uitvoering van twee door de Tweede Kamer aangenomen moties, die door de regering zijn ontraden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet homologatie onderhands akkoord.

Zij zien dit wetsvoorstel een duidelijke functie hebben bij bedrijven die door een zware schuldenlast insolvent dreigen te raken, terwijl er wel levensvatbare bedrijfsactiviteiten bij die bedrijven zijn. Deze leden onderschrijven het principe dat de meerwaarde die een reorganisatie oplevert ten opzichte van faillissement, eerlijk moet worden verdeeld over alle schuldeisers en zien juist daarom ook de meerwaarde van de aanpassingen die het wetsvoorstel gedurende het wetstraject heeft ondergaan. De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen vragen bij de positie van de rechter in het wetsvoorstel.

2. «Cash out»-optie

De fractieleden van VVD vragen hoe het voorgestelde artikel 384, vierde lid, en met name sub d ─ waar voor de «cash out»-optie een uitzondering is gemaakt voor crediteuren met een pand- of hypotheekrecht ─ zich verhoudt met het uitgangspunt van de memorie van toelichting2, dat schuldeisers niet gedwongen kunnen worden om in een onderneming te blijven investeren, als zij bij faillissement een uitkering in geld tegemoet hadden kunnen zien.

Voor crediteuren met een pand- of hypotheekrecht is voor de «cash out»-optie een «uitkering in andere vorm» in de plaats gekomen. Graag vernemen de VVD-fractieleden aan welke vormen van uitkering hier wordt gedacht en of uitstel van betaling hieronder begrepen wordt.

Hoe wordt uitvoering gegeven aan de «cash out»-optie van het voorgestelde artikel 384, vierde lid, sub c, en meer specifiek, hoe wordt de hoogte van het betreffende geldbedrag bepaald, zo vragen de VVD-fractieleden. Op voorhand is niet altijd duidelijk welk bedrag een schuldeiser tegemoet kan zien bij afwikkeling van een faillissement en op welke termijn.

3. Financiële raamovereenkomsten

Kan de regering de VVD-fractieleden toelichten in hoeverre het wetsvoorstel de afdwingbaarheid van financiële raamovereenkomsten (zoals een ISDA3 Master Agreement of GMRA4) raakt en hoe ook onder het wetsvoorstel de in deze overeenkomsten vervatte salderingsmogelijkheden en de in verband met deze overeenkomsten verstrekte financiële zekerheden gewaarborgd blijven, zodat Nederlandse ondernemingen niet worden beperkt in hun mogelijkheden om dit soort contracten aan te gaan?

4. Positie van de rechter

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat de regering misstanden in het faillissementsrecht aan wil pakken en daartoe verschillende voorstellen ontwikkelt. De rol van de rechtbank wordt bij dit wetsvoorstel echter beperkt. Zij vragen welke achterliggende redenen de regering heeft voor deze keuze, hoe deze rol passend is in het huidige stelsel, en wat dit betekent voor de aanpak van die genoemde misstanden.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de zorgen van de Raad voor de rechtspraak in zijn advies bij het wetsvoorstel, d.d. 14 december 2017,5 en vinden in de navolgende stukken op een aantal punten nog geen antwoorden op de opgesomde zorgen. Zij vragen de regering alsnog nauwkeurig in te gaan op de opmerkingen. Een paar van de genoemde zorgen brengen zij hieronder met nadruk onder haar aandacht.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe voldoende gewaarborgd is dat hoor en wederhoor kan plaatsvinden tijdens de homologatiezitting. Zij vragen hoe dit zich verhoudt tot andere zittingen in het faillissementsrecht en indien dit afwijkt – hetgeen de indruk is van voornoemde leden – met welke argumentatie voor deze afwijking wordt gekozen.

«Op basis van de WHOA mag de rechtbank de homologatie niet weigeren indien zij ambtshalve constateert dat sprake is van een sluipakkoord of dat de nakoming niet voldoende is gewaarborgd en geen van de tegenstemmende schuldeisers of aandeelhouders op grond van hun eigen, gelijke constatering weigering van de homologatie verzoeken»6, zo schrijft de Raad voor de rechtspraak. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering wat zij ten principale van deze constatering vindt en of dit materieel niet kan leiden tot ondermijning van het beoogde in het voorliggende wetsvoorstel. Zeker nu in aanmerking moet worden genomen dat ook na constatering van deze zaken de tegenstemmende schuldeiser niet alsnog een verzoek tot weigering kan indienen. Voornoemde leden vragen wat dit betekent voor een schuldeiser die voor een akkoord heeft gestemd, maar hier ter zitting mee geconfronteerd wordt. Kan de regering toelichten welke rechtsbescherming deze schuldeiser heeft?

5. Vestigingsklimaat internationale bedrijfsleven

De leden van de fractie van de ChristenUnie zien dat dit wetsvoorstel ook een uitwerking heeft op het vestigingsklimaat voor het internationale bedrijfsleven en in het bijzonder private equitybedrijven. Zij vragen welke ontwikkelingen de regering beoogt en wenselijk vindt.

6. Aangenomen moties door Tweede Kamer

De PvdA-fractieleden vragen de regering wanneer zij voorstellen om de mate van verpanding bij bedrijven in te perken, in kaart heeft gebracht en dit aan de Tweede Kamer rapporteert, naar aanleiding van de motie-Nijboer.7 Zij gaan ervan uit dat de regering in de rapportage aan de Tweede Kamer ook zelf voorstellen zal doen tot beperking van verpanding als hier bedoeld. De leden vragen of de regering bereid is ook de Eerste Kamer een afschrift van deze rapportage te doen toekomen.

Dit verzoek geldt ook voor de rapportage aan de Tweede Kamer over de uitvoering van de motie-Nijboer inzake het beperken van het gebruik van aandeelhoudersleningen.8 Wanneer kan het parlement de concrete voorstellen om het gebruik van aandeelhoudersleningen te beperken, tegemoet zien? Is het mogelijk om bij de beantwoording van deze vragen ook alvast inhoudelijk een voorschot te nemen op de uitvoering van deze moties, zodat de Eerste Kamer dit bij haar besluitvorming kan betrekken?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, De Boer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling: Backer (D66), De Boer (GL), (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Cliteur (FVD), Dittrich (D66), Doornhof (D66), Gerbrandy (OSF), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten), (ondervoorzitter), Van Pareren (FVD), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (FVD)

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 249, nr. 3, p. 17 en p. 69.

X Noot
3

International Swaps and Derivatives Association.

X Noot
4

Global Master Repurchase Agreement.

X Noot
5

Kamerstukken II 2018/19, 35 249, nr. 3, bijlage Advies Raad voor de rechtspraak.

X Noot
6

Kamerstukken II 2018/19, 35 249, nr. 3, bijlage Advies Raad voor de rechtspraak, p. 3.

X Noot
7

Kamerstukken II 2019/20, 35 249, nr. 18.

X Noot
8

Kamerstukken II 2019/20, 35 249, nr. 19.

Naar boven