De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel F, wordt het voorgestelde artikel 384, vierde lid, als volgt
gewijzigd:
1. Voor onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
-
0a. de genoemde schuldeisers op basis van het akkoord een uitkering in geld aangeboden
krijgen die minder bedraagt dan 20% van het bedrag van hun vordering of onder het
akkoord een recht aangeboden krijgen dat een waarde vertegenwoordigt die minder bedraagt
dan 20% van het bedrag van hun vordering, tenzij er een zwaarwegende grond bestaat
om hiervan af te wijken;
2. In onderdeel a wordt na «in hun belang worden geschaad» ingevoegd «of tenzij die
afwijking noodzakelijk is ingevolge onderdeel 0a».
Toelichting
Dit amendement voert minimumbescherming voor alle schuldeisers in. Het amendement
vergroot daarmee de effectiviteit van het wetsvoorstel, verlaagt de misbruikgevoeligheid
en voorkomt procedures. Het risico van de voorgestelde WHOA is namelijk dat de procedure
strategisch ingezet wordt om schuldeisers af te schrijven terwijl daar onvoldoende
noodzaak voor is. Dit zou bijvoorbeeld bewerkstelligd kunnen worden door informatie
achter te houden en zo de waardering van de onderneming kunstmatig laag te houden.
De rechter toetst dit uiteraard, maar zal soms onmogelijk kunnen weten of informatie
achtergehouden wordt, zeker bij een snelle procedure als de WHOA.
Het reorganisatiesurplus zal onder de WHOA vaak worden bewerkstelligd door schuldeisers
af te schrijven. Het is redelijk om veilig te stellen dat alle betrokkenen in ieder
geval een klein beetje profiteren van de reorganisatie. Als een schuldeiser tot 0%
wordt afgeschreven, is dat per definitie onredelijk richting deze schuldeiser, die
immers door de vordering prijs te geven de reorganisatie mede mogelijk maakt.
Dit amendement regelt met een hard and fast rule-minimumbescherming. Geïnspireerd op de Oostenrijkse regeling wordt voorgesteld dat een schuldeiser
uit een klasse die tegen het akkoord heeft gestemd kan verzoeken de homologatie te
weigeren als hij niet ten minste 20% betaald krijgt. Ook zorgt dit, zoals ook in Oostenrijk
de ervaring is, dat alleen enigszins serieuze kandidaten tot reorganisatie over kunnen
gaan. Volgens de Raad van State ontvangen concurrente crediteuren bij de Amerikaanse
Chapter 11 procedure gemiddeld 52%, waardoor meer dan aannemelijk is dat het genoemde
minimumpercentage van 20% niet onnodig gaat knellen. Als 20% in een specifiek geval
toch teveel blijkt, is reorganisatie via de WHOA nog altijd mogelijk, maar alleen
met instemming van de meerderheid binnen een klasse die minder krijgt dan 20%.
In voorkomende gevallen noopt de toepassing van deze regel dat van de rangorde tussen
schuldeisers wordt afgeweken. Onder omstandigheden kunnen er zwaarwegende gronden
zijn om de 20% regel niet toe te passen, bijvoorbeeld indien schuldeisers zelf contractuele
rangafspraken hebben gemaakt, of indien de vorderingen voor minder dan 20% gekocht
zijn door de betreffende schuldeiser. Daarom is de clausule opgenomen dat bij zwaarwegende
grond afgeweken kan worden van de voorgestelde regel.
Van der Graaf Van Nispen Nijboer